| |
| |
| |
Boekbeoordeelingen.
Nederlandsche Spraakleer, door D. De Groot, 3de druk, Amsterdam, H.J. Otto, 1878.
Besprak ik in het Weekblad voor het lager-, middelbaar- en Gymnasiaal onderwijs, XVIIden jaargang, No. 45 en 46, reeds vrij uitvoerig bovengenoemde spraakleer, gaarne wil ik er ook hier met een paar woorden de aandacht op vestigen. Het werk, waarvan in het vorige jaar de derde druk verscheen, verdient door menig aankomend onderwijzer, voor wien het in de eerste plaats bestemd is, als handboek gebruikt te worden, om verschillende goede eigenschappen, die het bezit. Het is helder en duidelijk geschreven, over het algemeen nauwkeurig en betrekkelijk volledig. Ook is het in den regel volkomen op de hoogte van den stand der wetenschap voor dezen tijd alhoewel het geen eigenlijk wetenschappelijk werk kan genoemd worden, daar het niet dieper in de meeste onderwerpen doordringt, dan voor het lager onderwijs voldoende is, en vooral, daar het meer de verschillende taaleigenaardigheden rangschikt, dan die in haren samenhang beschouwt. Menigeen zal door de lezing en bestudeering van dit werk zijne kennis van allerlei, elders te veel verspreide, bizonderheden kunnen vermeerderen, zonder dat het hem juist een ruimen blik doet slaan in het organisme van de taal. Het heeft echter dat ook niet ten doel, en zou waarschijnlijk zelfs, door dat te trachten, onbruikbaar geworden zijn voor hen, voor wie het geschreven is. Als ik het geen geleerd werk noem, veroordeel ik het dus allerminst, maar kenschets ik het alleen, vooral wanneer ik er nog bijvoeg, dat het zich van bladzijde tot bladzijde doet kennen als het werk van iemand, die ín de praktijk van het onderwijs zijne sporen heeft verdiend.
Dat in een boek van 368 groote, dicht bedrukte bladzijden, waarin de uitgebreide stof zoo beknopt mogelijk is behandeld, en dat dus door een rijken inhoud uitmunt, ook verschillende onjuistheden en zelfs fouten gevonden kunnen worden - in het weekblad heb ik er eenige aangewezen, waarop het niet noodig is hier terug te komen - zal wel niemand verwonderen, dat het getal betrekkelijk zoo gering is, bewijst òf de deugdelijkheid van het boek òf mijne kortzichtigheid.
Groningen, 18 Febr. 1879.
Dr. Jan te Winkel.
| |
Van eigen bodem. Leesboek voor Lagere en Middelbare Scholen, door C. Honigh en G.J, Vos Az., 1e, 2e en 3e deeltje. Amsterdam, C.L. Brinkman, 1878. Prijs per deeltje f 0.25.
De goede verwachting door deel 4, 5 en 6 opgewekt, wordt door deze drie deeltjes ten volle bevestigd. De stukken zijn met zorg uit de werken van goede schrijvers gekozen en onderscheiden zich vooral door zuiverheid van taal. Deze
| |
| |
eerste deeltjes bevatten stukjes, die geheel voor de bevatting van jongere leerlingen geschikt zijn en niet kunnen nalaten door den inhoud in hun smaak te vallen.
We vestigen bijzonder de aandacht op deze serie, die geene andere dan oorspronkelijke d.i. echt Nederlandsche stukken bevat en juist daarom aanbeveling verdient.
| |
Een Vlaamsche Jongen, door Wazenaar, Gent, W. Rogghè (J. Vuylsteke), 1879.
Deze eersteling belooft veel. Het keurig uitgevoerd werkje behelst de levensbeschrijving van een man van grooten aanleg, die worstelend met de fortuin en strijdend tegen eene hem vijandige godsdienstige richting zijn kracht voelt toenemen en zoodoende zegevierend uit den strijd terugkomt. Het boek is zeer boeiend en getuigt van veel dichterlijken aanleg, het teekent met forsche trekken maar soms in wat al te schelle kleuren en doet ons daardoor aan overdrijving denken. Eene uiting van ongezond realisme, als de sectie op bl. 231 is eenvoudig walgelijk en door niets gemotiveerd. Al te overvloedig zijn de verzen aangehaald, ze zijn vaak niet onverdienstelijk, maar pasten beter in eene afzonderlijke uitgave. Al te kras zijn sommige redeneeringen - geen polemiek en geen hatelijkheden moeten in een kunstwerk worden aangetroffen, de schrijver zal wel doen dit te bedenken en Lessing's Laokoön en Winckelmann eens ter hand te nemen. Hun lessen en een voorbeeld van taal en stijl als van Potgieter en Bakhuizen van den Brink zullen weldra van Wazenaar een der eerste schrijvers van België kunnen maken.
| |
Frans Steen, Zedenroman, door Teirlink-Styns, Brussel, Xavier Havermans, 1878.
De karakterteekening is hier eerder aangeduid dan uitgevoerd, daarom zou ik dit boek geen roman maar eene novelle noemen. Voor eene novelle is de inhoud wel wat treurig, trouwens de gevallen meisjes nemen een overgroote plaats in de Belgische letteren in. Hier is die tentoonstelling van maatschappelijke of zedelijke afdwaling niet zoo breed opgesteld, dat ze hinderlijk wordt. Het geheele verhaal is boeiend en onderhoudend verteld en zeer goed heeft de schr. gezorgd, dat de lezer niet te gauw den afloop zou vermoeden. Op blz. 174 kan de lezer nog niets raden, op blz. 175 meent hij het te weten en op bl. 177 weet de schr. hem nog weder op een dwaalspoor te brengen. De oplossing is in alle deelen bevredigend en menige bladzijde getuigt van een juiste opmerkingsgave en gevoel van humor.
We hebben bijzonder de aandacht te vestigen op eene rede van Prof. Dr. W.G. Brill, getiteld: Over de Poëzy en hare verdeeling in soorten, en wel omdat de Schr. de gewone verdeeling der poëzij in drie soorten: episch, lyrisch en dramatisch tot de juiste waarde terugbrengt. Terecht wordt er op gewezen,
| |
| |
dat men deze verdeeling maar al te vaak naar den vorm heeft gemaakt, zonder acht te slaan op den inhoud van het kunstwerk. Over deze verdeeling sprekende wordt tevens over de verschillende eigenschappen dier kunstscheppingen gehandeld en menige eisch, aan een of ander kunstwerk gesteld, verklaard en verrassend toegelicht.
| |
Schets van de Geschiedenis der Nederlandsche Letteren van de Dertiende tot de Negentiende eeuw, door Dr. J. Van Vloten, 2e druk. Tiel, Campagne, 1879.
Een werkje van 130 bl., waarvan een groot deel bestaat uit proeven van dicht en ondicht, dat is althans wat de omvang aangaat, alvast een aanwinst, voor de school, waar voor dikke boeken over zoo'n vak geen tijd overblijft. Die fragmenten zijn zeer gepast gekozen en geven de duidelijkste toelichting op hetgeen aangaande tijd en porsonen gezegd worde.
Dit laatste is kort en zaakrijk, en blijkbaar - gelijk ook de voorrede aanwijst - vooral bestemd om door veel lectuur nader te worden toegelicht. Het is goed gezien, dat de oudere perioden in de school maar zeer in 't kort moeten behandeld worden, dewijl daaruit toch niet veel gelezen wordt. Zoo zijn we hier bl. 19 reeds aan het einde der 16e eeuw genaderd. Daardoor is er gelegenheid ook de nieuwere en zelfs de nieuwste schrijvers, althans te vermelden. Daarbij laat de schr. aan Noord en Zuid gelijkelijk recht wedervaren. Met het oog op de behoeften der school had ik den stijl wel wat minder kunstrijk gebouwd wenschen te zien en betreur ik zeer, dat in §§ 48, 49 en 50 aangaande mannen van ook voor den schr. onbetwistbare verdienste, uitdrukkingen worden gebruikt, die de gebruiker van dit boekje natuurlijk zal overnemen en die onder geen enkel voorwendsel in den mond van een schooljongen passen. De jeugd te leeren bewonderen is hoogst noodig en zeer moeielijk, - gemelde §§ werken zoo iets tegen.
| |
Schetsen en Beelden, Gedichten door Adolf Beernaert, 1879. Gent, bij J. Vuylsteke en Ad. Hoste.
Deze bundel - aan prof. Heremans opgedragen - bevat eenige goede gedichdichten; vergissen we ons niet, dan is de arbeid wel wat vlug van de hand gegaan, althans daar, waar de schr. door volgehouden maat en door het rijm gebonden was en hij dus langzamer werkte, is veelal iets beters geleverd, dan daar waar geen enkele belemmering de vlugge veder des schrijvers weerhield. Daar treffen we dan ook al die zonderling gebouwde zinnen, die omzettingen en doorgebroken regels aan. Belangrijk is de inhoud ook niet altijd. Een zekere zangerigheid, iets muzikaals in de compositie van menig vers is duidelijk op te merken. 't Is onbeleefd tegenover den oorspronkelijken dichter en onaangenaam voor de lezers, dat bij de vertalingen niet 't oorspronkelijke is genoemd. Daardoor wordt elke vergelijking onmogelijk. Waar dit mogelijk is, bijv. bl. 121 valt die niet ten voordeele van den vertaler uit - haast is niet te miskennen en hier is niet alleen de eenvoud, maar ook de muziek van 't oorspronkelijke verloren gegaan.
| |
| |
Vormen als schudt 't stof en uit 't venster zoowel als denkt dat die man zijn onmuzikaal. Ook het verleggen van den klemtoon is ongeoorloofd: de dichtkunst heeft zeker hare rechten, maar de goede smaak ook en de rechten dezer laatste moeten voor alles geeerbiedigd worden.
Ook de taal is niet zuiver!
Studie onzer beste schrijvers zal zeker taal, vorm en inhoud in korten tijd aanmerkelijk doen verbeteren.
Zooeven verscheen het vijfde deel der gezamenlijke Werken van Sleeckx. Dit deel bevat dramatische werken en wel vier stukken namelijk:
De Kraankinders, drama in drie bedrijven voor 't eerst verschenen in 1852, eene getrouwe teekening van het Antwerpsche volksleven onder de werklieden.
Jan Steen uit vrijen, blijspel met zang in twee bedrijven, mede het eerst in 1852 gedrukt, een historische schets uit de laatste helft der 17e eeuw.
Berthilda, drama met zang in drie bedrijven, voor 't eerst in 1854 verschenen; een stuk van meer melodramatischen aard, met aandoenlijke tooneelen.
Eindelijk Neel de Loods, tooneelspel met zang in één bedrijf, een even romantisch stuk als 't vorige.
|
|