Noord en Zuid. Jaargang 2
(1879)– [tijdschrift] Noord en Zuid– AuteursrechtvrijDe Vlaamsch-Belgische Letterkunde.Ga naar voetnoot1)Vreemdelingen - vooral Duitschers en Hollanders - hebben zich in de eerste helft dezer eeuw veel meer op de grondige studie der Oud-Vlaamsche letterkunde toegelegd dan de Belgen zelf. De voornaamste Duitsche taalkundigen waren op de hoogte der Belgische archieven, lang voordat de bewoners van dit land het geringste begrip hadden van de schatten hun door hun voorouders nagelaten. Een der oorzaken van dezen onnatuurlijken staat van zaken is, dat verreweg | |
[pagina 89]
| |
de meeste Vlamingers hun moedertaal niet bestudeeren, maar zich vergenoegen met een soort van Vlaamsch patois, een samenraapsel van straattaal. De bevolking van België bestaat ongeveer zooals die van Zwitserland uit twee verschillende rassen, de Galliërs of Walen, en de Vlamingers. De eersten spreken volstrekt geen Vlaamsch, terwijl bij de hoogere standen het onderricht in het Fransch plaats heeft; slechts tot de dorpsscholen in de Vlaamsche provinciën is die Fransche geest nog niet doorgedrongen. In de scholen voor middelbaar onderwijs wordt Grieksch en Latijn, geschiedenis, aardrijkskunde enz. in de Fransche taal onderwezen. Men veracht de volkstaal. Het is bepaald verboden in de uren van uitspanning een woord Vlaamsch te spreken en waar zulks geschiedt, wordt het zwaar gestraft. Mocht een jeugdig Vlaminger verlangen gedurende de schooljaren, hetzij de oude of de nieuwe Vlaamsche taal en letterkunde te bestudeeren, hij is genoodzaakt zulks in 't geheim te doen: zelfs het lezen van Vlaamsche boeken is op de meeste scholen streng verboden. De politie waakt tot in het hartje van Vlaanderen tegen Vlaamsch sprekende jongens en meisjes. Wel zijn er voor den vorm op de tafel van werkzaamheden een of twee halve uren aan het Vlaamsch ingeruimd, maar de kinderen genieten slechts hoogst zelden het voorrecht om zelfs gedurende die korte oogenblikken onderricht in hun moedertaal te ontvangen, want de daartoe bestemde tijd wordt dikwijls voor andere studievakken vereischt, waaraan het Vlaamsch dan weer wordt opgeofferd, zoodoende wordt onverschilligheid voor hun moedertaal den kinderen als het ware met den paplepel ingegoten, en deze onverschilligheid neemt gedurende de schooljaren gaandeweg toe. Na afloop van den school-cursus hebben de Vlaamsche jongens het spreken hunner eigen taal geheel en al verleerd en zijn ze bijna niet meer in staat het Vlaamsch behoorlijk uit te spreken. Slechts zij, die in de gegeven omstandigheden het echt nationale gevoel wakker hebben gehouden, die tegen deze verzaking van volkskarakter en aanleg in verzet treden, en zegevierend uit dien strijd te voorschijn komen, wijden zich in latere jaren aan de studie hunner nationale schrijvers. Neemt men hier bij den overvloed en het gehalte der Oud-Vlaamsche schrijvers in aanmerking, zoo zal het niemand bevreemden, dat eer vreemdelingen dan landgenooten een studie van de Vlaamsche letterkunde hebben gemaakt. In Duitschdand hebben wijlen Hoffmann von Fallersleben (Horae Belgicae) Mone, de voormalige archivaris van Carlsruhe, en Warnkönig (Fländrische Stüdtegeschichte), en in Holland, Prof. de Vries, die van Maerlant (den meest beroemden Oud-Vlaamschen leerdichter) uitgaf, met nog een menigte zijner landgenooten aan het verbaasde Belgische volk den grooten rijkdom hunner archieven geopenbaard. De merkwaardige heldendichten of sagen, de schoonste gewijde en profane zangen, werden bijna allen het eerst door Haupt uitgegeven | |
[pagina 90]
| |
in zijn Blad (Zeitschrift für Deutsches Alterthum), of door Kausler (Denkmäler altniederländischer Literatur), of wel door den beroemden Grimm en anderen. België behoorde trotsch te zijn op dit gedeelte zijner oude geschiedenis, evenals op verscheiden andere openbaringen van volksaanleg, maar zulks is geenszins het geval. Ofschoon van den anderen kant de kennis van en het onderwijs in het Vlaamsch zeer oppervlakkig zijn gebleven, zoo is gedurende de laatste jaren de belangstelling van eenige taalkundigen en geschiedschrijvers in de roemrijke overblijfselen hunner voorzaten eenigszins toegenomen. Maar hun pogingen hebben weinig sympathie gevonden. Kort na de proclamatie van België's onafhankelijkheid in 1830, onder Koning Leopold I (een Duitscher), loofde het gouvernement een prijs uit voor het beste gedicht ter eere van België. Het bekroonde gedicht was van Ledeganck, en in het Vlaamsch geschreven. Dit aanvankelijk succes scheen een gunstig voorteeken voor het herleven der Vlaamsche taal en letterkunde. Een zeker aantal moedige patriotten schoten werkelijk in de bres voor de zaak, die door het gedicht van Ledeganck oogenschijnlijk een beter tijdperk te gemoet ging. Zij beijverden zich om de kwijnende letterkunde weer op te richten. Tot deze jeugdige dichters behoorden wijlen Rijswyck, van Duyse, Zettermann, en vele anderen. Uit de pen van Hendrik Conscience vloeiden gevoelvolle romans. Deze werd in 1812 te Antwerpen geboren. Geen dezer jonge lieden had zelfs de eerste beginselen der philologie zijner eigen taal bestudeerd. J.F. Willems, een uiterst nauwgezet en ernstig man, die moed aan geestdrift paarde, wijdde zich in 1819 aan zijn vaderlandsche taal en geschiedkunde. Hij gaf een werk in twee deelen uit, waarin een groot aantal korte biographieën vervat zijn van oud-Vlaamsche schrijvers, wier werken voor het meerendeel onuitgegeven of vergeten waren gebleven, en baande alzoo den weg tot de jongste studiën van de geschiedenis der letterkunde. Maar dit werk bleef buiten het bereik zoowel van de onderwijzers als van de leerlingen op de scholen. Slechts enkele liefhebbers en intieme vrienden van den schrijver maakten kennis met den inhoud. Er bleef voor de toekomst een aanzienlijk stuk gronds ter ontginning over; en die taak werd ondernomen door de straks genoemde buitenlandsche taalkundigen en geschiedschrijvers, die tusschen de jaren 1825 en 1836 de vruchten hunner studiën uitgaven. Willems had een jongeren vriend, J.B. David genaamd, die geestelijke en leeraar te Leuven was; deze beide richtten gezamenlijk een tijdschrift op (Belgisch Museum) met het voornemen om daarin al de gedenkstukken van den voormaligen letterkundigen roem der Vlaamsche provinciën te verzamelen. Met het overlijden van Willems in 1846 werd dit tijdschrift geschorst, maar door een ander van meer algemeene strekking vervangen; dit heette De Middelaer, en werd uitsluitend door den Wel-Eerwaarden J.B. David geredigeerd. De | |
[pagina 91]
| |
Middelaer heeft slechts drie jaar bestaan, twee andere uitgaven. het Vaderlandsch Museum, door Serrure, en de Rederijker bestonden eveneens slechts kort. Gedurende de laatste tien à twaalf jaren hebben andere periodieke tijdschriften, ten behoeve van een uitgebreider klasse van lezers het licht gezien, en deze ontvangen in den vorm van subsidiën stoffelijken steun van de regeering, maar de kring hunner lezers is zeer beperkt. Omstreeks terzelfder tijd zijn een aantal jeugdige dichters verrezen, die allen het voetspoor van Willems en David gedrukt hebben; op last van het jongste ministerie werd er meer werk van de Vlaamsche taal in de staatsscholen gemaakt. De studie van de geschiedenis der Vlaamsche letterkunde begint ook op de universiteiten meer in aanzien te geraken, zoodat thans een aantal letterkundige genootschappen zijn opgericht, die allen voortdurend in bloei toenemen. Ofschoon de hedendaagsche dichters talrijk en vele van hen zeer geniaal zijn, zijn zij levende getuigen van het gebrekkige onderwijs dat op de scholen gegeven wordt. Mogen hun denkbeelden al een Vlaamsch karakter bezitten, zij hun dichterlijk genie ook warm en zuiver, hun taal is meestal met Fransch doormengd. Een eenvoudige schoolmeester, Lodewijk de Koninck geheeten, die tegenwoordig Inspecteur is van het Lager Onderwijs, heeft onlangs vooral in Alexandrijnsche verzen uitgemunt. Hij is een volkomen oorspronkelijke type. Zijn beroemdste werk is een leerdicht, ‘Het Menschdom verlost,’ maar hij heeft nog verscheiden andere schoone gedichten vervaardigd. Een zijner voorgangers, Jan van Beers, die nog leeft, bezat een reine fantasie en onderscheidde zich in het melodrama. Eenige jaren later trad de Wel-Eerwaarde H. Claeys op, wiens Bijbelsche zangen alle aandacht verdienen. (De provincie West-Vlaanderen heeft een uitstekend polyglot en poeet in den persoon van den Eerwaarden Guido Gezelle opgeleverd, die zich grooten roem verwierf door de oorspronkelijkheid en harmonie zijner korte lierdichten, die in het oudste Belgische dialect opgesteld zijn. Emanuel Hiel, wiens gedichten onlangs te Leipzig het licht zagen, bezit een vruchtbaar dichterlijk genie en groote naïveté maar op zijn taal valt wel iets af te dingen. Wij zouden nog een aantal Vlaamsche dichters kunnen opsommen, maar een catalogus van namen zonder opgaven van of kritiek over hun werken zou weinig beduiden, en tot dit laatste ontbreekt ons hier de ruimte Wij zullen in een volgend artikel van verscheiden andere Belgische dichters gewagen. Verder verdienen de romans van de gebroeders Snieders in aanmerking te komen. Mogen nog vele andere waarde bezitten, deze overtreffen toch alle gelijktijdig uitgekomen werken. Dan blijft ons nog over met een enkel woord de Vlaamsche geschiedkundige werken aan te roeren; waaronder van Buckelingen's Historische Schetsen uit de achttiende eeuw, Broeckaert's en de Potter's herdrukken van historische dokumenten, die vooral | |
[pagina 92]
| |
plaatselijke waarde bezitten, David's Geschiedenis van België, van Even's en Génard's archeologische studies bizondere vermelding verdienen, terwijl De Bo, Schuermans, Bormans en Heremans zich door philolosche werken voor de Vlaamsche zaak hoogst verdienstelijk hebben gemaakt. Ten slotte zij hier melding gemaakt van drie genootschappen aan ernstige taalstudie gewijd, die met het doel werden opgericht om de Vlaamsche taal- en letterkunde te hervormen. Het ‘Willemsfonds’ is een genootschap ter eere van den overledene J.F. Willems gesticht ter verspreiding van leerzame en onderhoudende Vlaamsche boeken onder den middelstand. Dit genootschap bestaat nu ongeveer vijf en twintig jaren, maar is orlangs in een staatkundige vrijdenkersclub ontaard, en bijgevolg verrees in 1875 een nieuw genootschap van meer algemeene strekking en meer populair karakter: dit werd het ‘Davidsfonds’ genoemd naar den overleden WelEerwaarden J.B. David. Dit genootschap telde na verloop van een driejarig bestaan evenveel leden (5,000) als het Willemsfonds na verloop van vijf en twintig jaren. De derde vereeniging, de ‘Zuid-Nederlandsche Maatschappij van Taalkunde’ bestaat uit eenige philologen en taalkundigen die viermaal 's jaars vergaderen om philologische onderwerpen te behandelen. Al deze kenteekenen van het herleven der Vlaamsche letterkunde verdienen onze aandacht. Toch kan der Vlaamsche taal nooit behoorlijk recht wedervaren zoolang de middelbare scholen op denzelfden voet ingericht blijven als tot hiertoe het geval was en nog is, en zoolang, trots de Constitutie van 1830 waarbij aan het Fransch en het Vlaamsch gelijke rechten werd toegekend, de taal van 75 percent der bevolking algemeen op de scholen en bij de examens voor gouvernementsposten als een vreemde taal wordt behandeld. In de laatste jaren staan in de Vlaamsche steden de namen van de spoorweg-stations en de straten in het Vlaamsch aangeplakt; maar wat beteekent zulk een onbeduidende inschikkelijkheid als men voortgaat met het geheele onderwijs op de scholen in het Fransch te geven? Het Vlaamsch wordt tegenwoordig bij de gerechtshoven in zooverre geduld, dat de vonnissen in de volkstaal worden uitgesproken, maar het is nog niet lang geleden, dat moordenaars, die ter dood veroordeeld werden, niet konden verstaan of zij al dan niet gehangen zouden worden. De advokaten, die zich allen naar Fransche modellen vormen, verdedigen ongaarne hun cliënten in het Vlaamsch, dat voor hen een doode taal is gebleven. Men beschouwt het bovendien als bon ton om Fransch te spreken. ‘Bid op mijn graf, maar bid er niet in 't Fransch’, waren de laatste woorden van wijlen den dichter Van Duyse. Wanneer zullen de mannen van gezag die bede van een echten Vlaminger verhooren. Wanneer zal het onderwijs op de scholen een nationaal karakter dragen, en wanneer zal men Vlaamsche kinderen, in het Vlaamsch in plaats van in een vreemde taal leeren bidden? Leuven. P. Alberdingk Thym. |
|