| |
Waalsch en Nederlandsch.
Sedert jaren belast met eenen bijzonderen leergang van Nederl. taal aan de Waalsche leerlingen van ons athenaeum, heb ik natuurlijk naar middelen uitgezien om die zware en dorre taak zooveel mogelijk te verlichten en vruchten te doen opleveren. Eén dier middelen, het- | |
| |
welk ik met goed gevolg heb aangewend, en gedeeltelijk als grondslag heb laten dienen tot het opstellen van mijnen Cours de langue flamande à l'usage des WallonsGa naar voetnoot1), is de analogie tusschen het Nederlandsch en het Fransch. Verwantschap tusschen het Nederlandsch en het Fransch!) dat klinkt menigeen vreemd in de ooren. En toch bestaat er, onder de woorden ten minste dier beide talen, meer verwantschap dan men wel zou vermoeden; getuigen daarvan: school, schrijven, schuim, spons, stal, stof, sparen, spellen, staat, studie, spoor, slaaf, beet, bier, koffie, thee, kamer, kruis, priester, kriek, perzik, peer, les, meester, neger, pak, nest, poot, rijst, roos, rood, ros, geel, zes, twee, neen en honderden andere, die bij den aanvang vooral te pas komen, omdat zij den Waal de mogelijkheid doen inzien van misschien wel wat Nederlandsch te kunnen leeren.
Doch niet alleen op de gelijkheid van Nederl. woorden en Fransche werd gedurende mijne lessen mijne aandacht gevestigd; de leerlingen zelven maakten mij dikwijls opmerkzaam op de verwantschap tusschen Nederl. uitdrukkingen en Waalsche.
Daar het nu geenszins nog bewezen is, dat de Waalsche inwoners van België niet van Germaanschen oorsprong zijnGa naar voetnoot2); daar ik als Belg wenschen zou, dat de stameenheid aller Belgen konde bewezen worden, heb ik het onderzoek van het Waalsch met het oog op de verwantschap met onze moedertaal voortgezet; en thans bied ik den lezers van Noord en Zuid de eerste vrucht mijner opsporingen aan, die binnen de palen van het Luiker dialect zijn gebleven. Behalve van het levend woord mijner leerlingen, heb ik daarbij ook gebruik gemaakt van den Dictionnaire Français- Wallon par L. Remacle.
| |
Naamwoorden.
AimmGa naar voetnoot3), inhoudsmaat, aam. |
Akuans of ekuans, schijn, kwans. - To fan l'akuans (of misschien wel la kuans) di m'aimé, imm traïhéf, de kwans makende van mij te beminnen, verried hij mij. |
Aspagn, lengtemaat, span, fr. empan. - Vandaar aspagni. overspannen. |
Bâstai, tenen mand, fr. banse, in België baast. |
Begâ, slijk. Het naamwoord ontbreekt in 't Nederl., maar wij hebben 't werkw. begaden, vuil maken, met slijk bespatten, - ook in den zin van mishandelen, in welke beteekenis het woord reeds bij Maerlant voorkomt. |
| |
| |
Bog, fr. trochet, vl. bok. Wij spreken evenals de Walen van eenen bok druiven, beziën, noten enz., en vormen daarmede de samenstellingen tweebok (van peren, appelen, noten sprekende), driebok, vierbok enz. - Onze woordenboeken geven voor trochet vruchtbundel! |
Brûtt, in 't kaartspel, bruid, fr. mariage. - Brûtt di mak et brûtt di pâl, klaveren en schoppen bruid.Ga naar voetnoot1) |
Dank, dank. - Dihé bein dank à voss mônôk, zeg wel dank aan uwen oom. |
Dekbett, fr. couvre-pied, voetdeken. Bett is hier zeker eene verzachting van poot, patte, pes. |
Dew, duig, fr. douve. |
Dik, dijk, fr. digue. |
Dok, dog fr. dogue. |
Doksal, doksaal, van 't gr. δοξα, lof, glorie. |
Faweinn, fluwijn. Hagel. flawijn, fr. fouine. |
Gatt, geit. |
Gordeinn, gordijn, lat. cortina, fr. courtine. |
Guilitt (ook guilik), gelid. - Il aveu meie sôdâr so treu guilitt, er waren duizend soldaten in drie gelederen. |
Hâh, haag, tuin om eene weide enz. |
Haksel, haksel, gehakt stroo, dat onder de haver der paarden gemengd wordt. |
Hammlett, helm, waarmede sommige kinderen geboren worden. |
Handel, koop, verkoop, ruiling, handel. - Fé n'handel, eenen koop doen. - Vandaar handlé, handelen. |
Hasplaie, haspel. - Vandaar hasplé, haspelen. |
Hâss, haast. |
Havursak, ransel, reiszak, haverzak? |
Hervai, scherf (lat. acervus?). |
Heûv, hoofd (in den zin van kruin van eenen boom of van eene plant: heûv di melaie, appelaarkruin). |
Hikett, hik, fr. hoquet. |
Hopai, hoop. - Hopai d'geain, hoop volk. - Vandaar hopé, ophoopen. |
Houp. hop (vogel) en hop (kuit). |
Hozaî en hozett, hoos, fr. guêtre. |
Hyeur, scheur, fr. déchirure. |
Kass, kas, fr. caisse. |
Kleuss, klis, kliskruid. |
Klûtt, in België kluit; - koolgruis- en kleimengeling, zeggen de woordenboeken! |
Krânn, kraan, fr. robinet. |
| |
| |
Kreu. kruis, fr. croix. |
Kroh-neuh, noten of neuten kraker, fr. casse-noisettes. |
Krol, krol. fr. boucle de cheveux. |
Kross, korst, fr. croûte, lat. crusta, gr. ϰρύος.. |
Konein, konijn, lat. cuniculus. |
Lep, lip, fr. lèvre, lat. labium. |
Lochet, lok, fr. boucle de cheveux. |
A moudreu! moord! fr. à l'assassin! |
Pannikein, panneken. - Pann, pan (dakpan). |
Panss, pens (buik), fr. panse. |
Pap, pap. |
Penn, pen (schrijfpen). |
Pik, pik, fr. ressentiment.. - El a n'pik kont tott le belle feumm, zij heeft 'nen pik op alle schoone vrouwen. |
Pok, pokken. - Mett le pok, de pokken zetten. |
Ramonass, ramenas, fr. raifort, lat. raphanus. |
Rew, beek, rivier. |
Rott, root, rij. - I rotein tott inn de rott, zij gaan in of op de root. |
Sikol, school. |
Sinouf, snuif (snuiftabak), tabac en poudre.) |
Sipaitt, spelt (eene graansoort), fr. épeautre, lat. spelta, zea. |
Sipoûl, spoel fr. navette, espolin. - Vandaar sipoulé, spoelen en sipouleu, spoeler. |
Siprug, spruit, fr. arrosoir. |
Stig of sitig, steek, fr. raillerie piquante. - Diné de stig, steken geven (met de tong). - Vandaar stichi, (met den degen) steken. |
Stof of sitof, stof, fr. étoffe. |
Sitouf, stoof, kachel. |
Skrinai, schrijn, fr. tiroir, écrin, lat. scrinium. - Vandaar skrini, schrijnwerker. |
Spegulair, spiegelhars, fr. colophane. |
Sprew, spreeuw, fr. étourneau. |
Stâf of stav, stal, fr. étable, lat. stabulum. |
Steûl, stoppel, (van afgezicht graan), fr. éteule of esteule, lat. stipula. |
Strig, streek (om eene korenmaat te strijken), fr. racloire. |
Tâf, tafel, fr. table, lat. tabula. |
Tah, tasch, fr. poche. |
Taïe, overgrootvader. - Tayon, overoudgrootvader. |
Hier bewondert men in 't Waalsch eene groote volmaaktheid, welke men in andere levende talen tevergeefs zou zoeken; alleen het Latijn spant hier de kroon, daar het van pater tot avus (grootvader), proavus (overgrootvader), atavus (overoudgrootvader) en abavus (overoudgrootvaders vader) opklimt. - De stam van taïe en tayon, namelijk ta,
|
| |
| |
leeft nog te Hasselt en ten zuiden van Brussel, en beteekent daar vader; in Friesland is ta grootvader (indien ik het wel heb). Voor grootvader zegt de Hasselaar â ta. |
Tesson, das, fr. taisson, blaireau, lat. taxo. |
Tri, dries(ch), gemeene weide, met boomen beplant, verwant met het eng. tree, boom. |
Tîk, tiek of tijk, fr. taie d'oreiller. |
Trikois, trektang, fr. tenailles, (trekuit?) - In 't zuiden van Brabant, in de omstreken van Geldenaken, zeggen de metselaars brékase om een breekijzer of koevoet te beteekenen. |
Trouf, turf, fr. tourbe. |
Vess, sauf votre respect: veest. - Vandaar vessi, werkw. |
Wâ, wâu, rogge-stroo, dat gezuiverd is en bestemd om het dak te dekken, walm, fr. chaume. |
Wâd, wacht, fr. garde. |
Wâgn of gâgn, gewin, winst, fr. gain. - Vandaar wâgni, winnen. |
Waid, weide, - Vandaar waidi, weiden, paître. |
Wan, want, fr. gant. |
Wé, wed, fr. gué. - Vandaar way, werkw., tot aan de kniëen door 't water plassen, waden, bij 't volk baden. |
Will, houten of steenen rol om den akkergrond klein te pletten, wel, zoo zegt het volk hier overal. In de woordenboeken zoekt men tevergeefs naar dit woord. |
Woiss, wesp, fr. guêpe, lat. vespa. |
| |
Werkwoorden.
Aflâwi, verflauwen, verzwakken. - Van flâw, flauw, zwak. |
Brogni, bronken, (pronken, pruilen), fr. bouder. |
Gruzî, vergruizen, met de tanden klein malen. |
Huflé, schuifelen, siffler. |
Huré, schuren, écurer. |
Kîké, kikken, fr. parler. - N'et kîké nein, kikt of mikt er niet van, hipt er niet over. |
Kleinchi, klinken, hellen. |
Klouki, klokken, fr. glousser. |
Ploki, plukken. |
Spani, of sipani, spenen, fr. sevrer. |
Spité, spatten en bespatten. |
Sprichî of spruchi (spreek uit spritchi), spruiten en spritsen. |
Tammhî, teemsen, fr. tamiser. |
Triplé, trippelen, fr. trépigner. |
Tutlé, toetelen, freq. van toeten. Vandaar de eigennaam Tuteleers. |
Wâgî (spreek uit wadji), wedden. |
Wandlé, lanterfanten, wandelen. |
Wilé, van den wind gezeid, huilen, fr. gémir. |
| |
| |
| |
Hoedanigheidswoorden en andere.
Hleing, linksch. - Al hleing main, ter linker hand. |
Al-drif-al-draf, in eenen draf. |
Fris, frisch. |
Heinke-peink, hinke-pink, fr. clopin-clopant. |
Hol, hol, locht, niet vast, sponsachtig. |
Kative, katijvig, ellendig, fr. chétif. |
Lôuyâ of lôyâ, lui en luiaard. |
Plakan, plakkend, plakachtig, kleverig. |
Rah, ruw (bij 't volk rauw), fr. rêche, rude au toucher. |
Slap, slap, niet gespannen. |
Souh, tusschenwerpsel om een gevoel van koude of warmte uit te drukken: souh ki fai freu! souh ki fai cho! - Het Vlaamsche volk zegt ook: sùg! wat is 't koud! De woordenboeken zeggen niets! |
Ten, dun, fr. mince, lat. tenuis. |
Wak of wauk, vaag, fr. vague, lat. vagus. |
Hasselt, 3 8ber 1878.
D. Claes.
|
-
voetnoot2)
- Zie daarover H.G. Moke: la Belgique ancienne.
-
voetnoot3)
- De schrijfwijze der Waalsche woorden verbeeldt zooveel mogelijk de uitspraak.
|