Taalonderwijs.
Er is een tijd geweest, dat men meende, om den leerling het gebruik onzer taal te leeren verstaan, niets beters te kunnen doen dan zins- en woordontleding zooveel mogelijk te beoefenen. - Voorop werden dan definities gesteld, en daaraan ieder woord of zindeel getoetst. Hoe mank dit ook veelal ging - men sloeg er zich door. Later bewandelde men beter weg, en trachtte uit den dienst, dien een zindeel of een woord deed, de definities af te leiden. Men begon met het bekende om tot het onbekende te geraken - overeenkomstig een algemeen geldenden onderwijskundigen regel.
Thans, vooral op het voetspoor van den heer Stellwagen tracht men vooral tot de kracht en de beteekenis der woorden door te dringen, en daartoe door opgegeven of zelf gezochte voorbeelden te geraken.
Ongetwijfeld zal ieder, die bekend is met de beperkte keuze der woorden, waarover het meerendeel te beschikken heeft, deze nieuwere richting in het taalonderwijs toejuichen.
Verschillende beteekenissen van een zelfde woord; de eigenlijke of figuurlijke zin; het gebruik der woorden in overeenstemming met den eisch van het onderwerp en zoo veel meer geeft overvloedig aanleiding tot beoefening en bespreking, dat niet anders dan aan het grondig verstaan onzer moedertaal kan bevorderlijk zijn.
Het komt mij evenwel voor, dat eene algeheele verwerping der oude methode - met name het rede- en taalkundig ontleden - niet wenschelijk is.
Niet alleen het verstaanbaar maken der taal, maar ook het gepast gebruik moet doel van het onderricht zijn.
Om goede zinnen te kunnen samenstellen, moet men bekend zijn met den dienst, dien de woorden in een zin bewijzen. Om een zin omgekeerd goed te verstaan, is dezelfde kennis onmisbaar.
Het onderwerp van elken zin terstond te kunnen bepalen b.v. is voor een kind niet zoo gemakkelijk, en toch is dit het hoofdvereischte om de uitdrukking der gedachte te verstaan.
Wij kunnen ons daarom niet vereenigen met hen, die uit ingenomenheid met de nieuwe methode, besloten hebben het rede- en taalkundig ontleden nu maar voor goed over boord te werpen.
Zeker is het, dat de nieuwere leerwijze de oudere niet uitsluit, en het gebruik van beiden zeer wel is te verdedigen.
Verkeerd vinden wij het daarbij eene uitgebreide terminologie te gebruiken. Men bezige alleen gepaste termen voor de hoofdbestanddeelen van den zin.
En dan, meenen wij, dat bij een doelmatig gebruik het verband der zindeelen en de dienst, dien ze bewijzen, helder in het licht kun-