Dat is bij hen, die zich niet onverdeeld aan de ernstige studie der taal overgeven niet te vergen.
De onderwijzer kan (en moet) gerustelijk mededeelen, wat zeker en klaar is, wat hem door bevoegde schrijvers is medegedeeld. Hij zou bijv. in hoofdzaak kunnen geven, wat in het Woordenboek te vinden is; dan weet hij, dat hij op goeden grond staat. Velen, die niet in het bezit van het Woordenboek zijn, maken zich van dit werk eene geheel verkeerde voorstelling en ze hebben geen denkbeeld van het overgroot aantal woorden, dat besproken en verklaard, het overgroot aantal taalregels, dat aangehaald en duidelijk toegelicht is.
Zoodra de verklaring het gebied van Gothisch, Angel-Saksisch enz. raakt, is het beter zich te onthouden; er is reeds genoeg te doen als men verklaart, wat uit onze taal zelve kan verklaard worden.
Het etymologiseeren is bij onvoldoende voorbereiding des te gevaarlijker, omdat nergens meer de schijn bedriegt dan in de etymologie.
Zoo ontmoetten we voor eenigen tijd eene verklaring van het woord versperren, die mislukt was, omdat aan de laatste niet was gedacht.
Het woord versperren is door het opgeven van enkele synoniemen voldoende toegelicht en de etymologische verklaring behoort achterwege te blijven, tot de ware afleiding door een of ander taalbeoefenaar wordt medegedeeld.
Het gevaar is nl. groot, zeer groot zelfs, dat de woordverklaarder ging beweren: versperren komt van spar. Hierbij nu eene vraag, die voor de hand ligt en bij elke etymologie in gewijzigden vorm moet gedaan worden en wel: vanwaar de verandering van a in e? Heette de spar vroeger sper of heette versperren vroeger versparren?
Is deze zaak opgehelderd, dan kan men tot de verdere beredeneering dier etymologie overgaan.
Maar versperren komt nu eenmaal niet van spar; althans niet van spar = den. Omgekeerd komt spar van sperren; dit laatste woord beteekende reeds oudtijds afsluiten. 't Zal wel eigenlijk afkomen van een ouder substantief spar = dwarshout en dus zijn ‘met een dwarshout sluiten.’ Maar reeds in de middeleeuwen was mhd. sperren = afsluiten. De krappen of koperen sloten, waarmede men een boek sluit, werden die sperren genoemd. Dat daarvoor dennen gebruikt werden zal zeker door niemand beweerd worden. Van sperren, sparren kwam het substantief sparre, spar = afsluitsel, hout om af te sluiten en dat leeft nog in onze daksparren. Die daksparren nu, werden veelal (voor de goedkoopte) van dennenhout genomen en zoo kwam het, dat men een kleinen, niet dikken den een spar ging noemen, als zeide men: ‘boom om sparren van te maken.’ Spar, als boomnaam, komt dus van sperren en niet omgekeerd. Eene eenvoudige vergelijking met het aan onze taal zoo verwante Hoogduitsch doet ons in de meeste gevallen de ware afleiding wel niet vinden, maar zeer dikwijls waarschuwt ze ons tegen valsche afleiding. Dit althans is hier het geval.
Bij het raadplegen van een Nederl. Hoogd. Schoolwoordenboek zou bijv. reeds dadelijk blijken, dat dáár toch sperren niet van spar kan worden afgeleid, dat in het Hoogduitsch niet bestaat; wel vindt men voor spar of den de Hoogduitsche woorden Fichte of Tanne maar een werkwoord verfichten of vertannen zoekt men te vergeefs.
Indien echter voorloopig, die uitdrukkingen worden verklaard, die de Taalgids, de Taal- en Letterbode, het Woordenboek, Van Dale en andere vertrouwbare werken hebben besproken, dan is de voorraad reeds zóó groot, dat daarvan gedurende de eerste jaren kan worden gebruikt, zonder dat men behoeft te vreezen, te kort te zullen komen.