Noord en Zuid. Jaargang 2
(1879)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Auteursrechtvrij
[pagina 51]
| |
Somtijds werden de misdadigers met één oor aan de kaak gespijkerd; zij trokken dan zoo lang tot zij los waren en kozen met anderhalf oor het hazenpad. Trijn Snaps, de spinster, was dit tweemaal overkomen, ofschoon zij van zichzelve zegt: ‘Ick ben een vrouw met eeren.’ Immers
‘of in de stadt van Hoorn mijn ooren staen an de kaeck,
En offer mijn vaer ghehangen is, is dat so grooten saeck?’
(Brederode, Spaansche Brabander.)
Sommelsdijk. J.E. Ter Gouw.
In Bredero's Spaansche Brabander door Dr. Eelco Verwijs en in P. Godewijcks Wittebroodskinderen door Dr. Schotel vindt men opgegeven; ‘Blanck - Een kleine zilveren munt, zonder stempel, waard zes duiten.’ Dit is onjuist, de blancken hadden wel degelijk een stempel; er zijn nooit blanke plaatjes in omloop gebracht. Zie hierover meer bij D. Groebe, Handleiding tot de kennis der Nederlandsche Munten 1850, bl. 12. In Dr. Jan ten Brinks uitnemende studie over Breederoô, wordt de roosenobel ten onrechte een zilveren munt genoemd. Hij was een groote gouden munt van ruim 12 gulden aan goudswaarde. Er komt echter bij Brederoo en bij Godewijck een munt voor, de Spaansche kluit, waarvan ik nergens een verklaring heb gevonden. In de klucht van de koe vraagt de boer; ‘Hoe veel ist de Man?’ waarop Grietje de herbergierster antwoordt: ‘Maer een Spaansche kluyt.’
Godewijck laat de beide deugnieten zeggen van iemand, dien zij bestelen willen: ‘Mijn dunckt dat desen boer oock heeft veel Spaansche kluyten.’
Wie geeft mij opheldering omtrent dit muntstuk?
Sommelsdijk. J.E. Ter Gouw |
|