Noord en Zuid. Jaargang 2
(1879)– [tijdschrift] Noord en Zuid– AuteursrechtvrijGoedsmoeds.
| |
[pagina 27]
| |
de bekentenis moet komen, dat men op een zandgrond gebouwd had; terwijl bij een nauwkeurig zoeken men vasten grand zou gevonden hebben. Waartoe die inleiding? Dat zal nader blijken. Vooraf vraag ik: waarom vergeefsch, alledaagsch, anderendaagsch, voorwaartsch, rechtstreeksch, als bijv. nw. met en als bijw. zonder ch. Van waar die ch? In visch, vleesch, enz. begrijp ik het. Die woorden zijn in het Ang.-S. fisc, flaesc, enz., en hoe die sc of sch vroeger werd uitgesproken is nog te onderzoeken, wanneer wij vleezig, vleezigheid, gevleesde duivels zeggen en schrijven. Eene studie over de vroegere en latere afkomst en uitspraak der c, ch, g, gh en j zou wis zeer verrassende uitkomsten kunnen geven. - Intusschen zullen wij tot ons onderwerp terug keeren. Wij hebben met goedsmoeds een aantal dergelijke woorden met s aan het eind, in onze taal: achterbaks, averechts, blootshoofds, blootsvoets, binnenwaarts, buitenwaarts, opwaarts, nederwaarts, binnengaats, buitengaats, blindelings, binnenstijds, buitenstijds, goedschiks, kwaadschiks, goeddeels, dubbelzinnigs, eveneens, heelshuids, kruiselings, onverhoeds, ondershands, onderlings, ruimschoots, rechtstreeks, zonderlings, enz., ook nog groots in: wat, iets groots; geefs, goedgeefs, vergeefs, mans in: wat mans; goeds, kwaads, iets verhevens, wat anders, eêls, fraais, speels, enz. Waarom hier goedsmoeds, blootshoofds, binnenstijds, heelshuids, ondershands, binnenslands enz. met eene s; terwijl weder audere dier woorden die s missen of onverschillig met of zonder die s worden gebruikt, of eindelijk als bijw. met en als bijv. nw. zonder s worden gebezigd. Wij vinden in de Woordenlijst van Dr. de Vries en Dr. te Winkel: binnenlandsch en binnenslands, Men zal mij moeten toestemmen, dat die s overtollig is om den aard en de beteekenis der woorden te bepalen, en zij alleen dienst doet als phonetische letter, tot gemak voor de uitspraak. Iets anders is het met de s aan het eind dier woorden. Meent niet daarin een genitief te zien. Onbewust hebben wij ze daarmede tot bijv. nw. gemaakt. Dat is ons uit het Goth. bijgebleven. Immers eindigen in die taal de bijv. nw. der sterke verbuiging op eene s, en worden door achtervoeging dier letters uit zelfst. nw. bijv. nw. gemaakt: ha-ihs, eenoogig; af-guds, zonder God, goddeloos; ga-guds, met God, goddelijk.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 28]
| |
It can be proved etymologically, zegt Max MullerGa naar voetnoot1) that the termination of the genitive is, in most cases, identical with those derivative suffixes bij which substantives are changed into adjectives. Zoo dus ook in onze taal. Al die woorden zijn bijv. nw. en worden als attribuut en als predicaat gebezigd; enkele komen alleen als bijw. voor. - In: Hij loopt goedsmoeds daarheen; is goedsmoeds het predicaat van hij. Wij zouden kunnen zeggen: Hij is goedsmoeds en zoo loopt hij daarhenen. Een rechtstreeksch (bijv. nw.) bewijs. Hij gaat rechtstreeks (bijw.) naar Weenen. Hij is er heelshuids afgekomen; heelshuids bijv. nw. predicaat van Hij. Hij moet het goedschiks of kwaadschiks doen; Hij zij goedschiks of kwaadschiks, bijv. nw. hij moet het doen. Eene voorwaartsche beweging, voorwaartsche bijv. nw. attribuut van beweging. De troepen gaan voorwaarts, bijw. Dat is wat groots, wat eêls, wat fraais, wat anders: bijv. nw. In deze voorstellen valt op te merken, dat de zin en den aard van wat afhangt van den klemtoon, nl. of die op wat of op de woorden groots, eêls, fraais, anders gelegd wordt. In het eerste geval is wat een bijw. = zeer; en is met het volgende woord het predicaat van dat. In het tweede geval is wat een voornaamwoord = iets, waarschijnlijk eene verkorting van het oude ietwet, ietwat, en het volgende woord is het attribuut er van; te zamen weder het predicaat van dat. Die man is kinds.Ga naar voetnoot2) Die jongen is speels. Hij kwam mij onverhoeds (bijw). op het lijf. Eene onverhoedsche aanval. Hij heeft altijd iets zonderlings over zich, zonderlings bijv. nw. attribuut van iets. Wat is het hier doods. Wat bijw. doods predicaat van het. Eene doodsche (bijv. nw.) stilte. Bepalen wij ons nu tot de aanleiding van de vraag. Dr. Jan te Winkel zegt: ‘Houdt men dat in het oog, dan is in den zin hij is goedsmoeds ook alles, behalve hij, gezegde, en goedsmoeds de bepaling van is. Het hulpwerkw. zijn (worden en blijven) echter heeft op zich zelf geene beteekenis: enz.’ Hierin heeft ZEd. gelijk. Zijn heeft in dat voorstel geene beteekenis: eerst met goedsmoeds, als predicaat van het onderwerp, samen, vormt het een werkwoord: goedsmoeds zijn.Ga naar voetnoot3) Zoo ook: groot worden, klein blijven. Maar: Is zijn hier een hulpwoord? - Immers zijn de grammatici | |
[pagina 29]
| |
gewoon zijn alleen dán een hulpww. te noemen wanneer het, met het verl. deelw. verbonden, de ww. te hulp komt in het vormen van verleden tijden. Anders noemen zij het een zelfstandig werkw. zooals hier in de voorstellen: hij is goedsmoeds, hij is in verlegenheid het geval is. Eene tweede vraag: is het woord goedsmoeds, eene bepaling van is? Indien dat waar is, dan is de opmerking van den vrager juist: ‘Heeft is op zich zelf geene beteekenis dan kan het ook niet bepaald worden.’ Vooreerst is kán eene beteekenis hebben, zooals in de volgende voorstellen: Hij, Die is, Die was en Die komen zal. Hij is in vergelegenheid Mijne zuster is in den tuin. Mijn neef is op de jacht. In al die en dergelijke zinnen staat is op zich zelf en heeft, ten nauwst genomen zijnde als predicaat bij zich: Die is zijnde; die was zijnde; Hij is zijnde in verlegenheid; Mijne zuster is zijnde in den tuin; Mijn neef is zijnde op de jacht. Waaruit volgt dat: in verlegenheid, in den tuin, op de jacht, bepalingen zijn van het predicaat zijnde, en niet de predicaten zelven. Zij bepalen de plaats, en zijn dus locatieven. Ten andere hebben wij hiermede aangetoond, dat in verlegenheid eene bepaling van plaats is, zoo heeft het niet dezelfde beteekenis als goedsmoeds in: Hij is goedsmoeds. Logisch is is het koppelwoord, copula, en dient om bij het uitdrukken van een oordeel in woorden, twee benoemde denkbeelden te verbinden: psychologisch bestaat dat is niet, en zoo kan goedsmoeds ook geene bepaling van is zijn. Het is het predicaat van het onderwerp.Ga naar voetnoot1) Ik zeide zoo even: psychologisch bestaat dat is niet; dat zou in strijd zijn met wat K.B. op Bl. 9 zegt: ‘Spreken is hardop denken, denken is onhoorbaar spreken.’ Zoo dat laatste waar ware, dan zou is ook bij het denken onmisbaar zijn, en iets beteekenen. Waarschijnlijk zegt hij dat in navolging van T. Roorda, Over de deelen der Rede 1852. Bl. 4, en deze weder in navolging van Dr. K.F. Becker: Organism der Sprache. Maar Becker is reeds in 1855 uitvoerig wederlegd door Dr. Steinthal in het zoo even vermelde werk, en bovendien zijn die uitspraken andermaal gewraakt door den Heer Hirsch, Directeur van het Instituut voor Doof-stommen te Rotterdam, tegenover nu wijlen Dr. L.A. te Winkel op het Taalkundig Congres aldaar gehouden, waarbij hij op jarenlange ervaring betuigde, dat de doofstomme | |
[pagina 30]
| |
denkt, nadenkt, oordeelt, overlegt, zonder eenige kennis van woorden, noch eenig begrip van eene woordentaal te hebben.Ga naar voetnoot1) De slotsom en het antwoord op de vraag is: In: Hij is goedsmoeds, heeft is logisch geene beteekenis; en goedsmoeds is niet de bepaling van is, maar het predicaat van het onderwerp hij. |
|