woorden, van éénen en denzelfden oorsprong, hebben met ons woord schaal, in breede schaal, niets gemeen. Dit is van geheel anderen oorsprong, en wel van het Latijn scala. In het Ital. scala; Sp. en Port. escala; Prov. scala, escala; O. Fr. eschele, eschièle, N. Fr. échelle, met de beteekenis van ladder, reeks van sporten. Van daar zeggen de Franschen: escalader une forteresse, eene vesting beklimmen; en wij zeggen ook onverschillg toonschaal en toonladder, voor de Gamma, de achtereenvolgende reeks der muzieknoten. Vandaar ook dat eene maat in deelen en onderdeelen verdeeld eene schaal genoemd wordt. De bouwkundige, de landmeter maken zulk eene schaal, naar welke zij hunne teekening en vervaardigen, en zetten die meestal uit aan den voet van het plan, in de breedte, van links naar rechts, zelden in de lengte, van boven naar onder. Ziet de bouwkunstige teekeningen en de topographische kaarten. En nu zijn voorzeker van die gewoonte om de schaal in de breedte te plaatsen de spreekwijzen ontstaan: op eene breede schaal inrichten, aanvangen, enz. Ofschoon men anders zegt: iets op eene vergroote, verkleinde schaal afteekenen, vervaardigen, waarbij dan de verhouding wordt opgegeven: 2, 3, 10 maal vergroot, of op ½, 1/10, 1/1000 verkleind.