De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 18
(1901)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdPanagia capuli.
| |
[pagina 220]
| |
een beeld uit weenen: Belanghebbenden en nieuwsgierigen bestudeeren de advertentiekolommen der dagbladen in de Schulerstrasse, naar het leven geteekend door W. Gause.
| |
[pagina 221]
| |
Zooals het huisje zelf zich thans aan ons voordoet, gaat het als het ware schuil onder een groep platanen, een hoogen populier en een met goudgele vruchten beladen appelboom. Een wilde wingerd heeft zijn festoenen geslingerd van tak tot tak, van boom tot boom en vormt als een schaduwdak boven de eerbiedwaardige muren. Deze verheffen zich ongeveer ter hoogte van 4 meter op eene lengte van 11 en eene breedte van 4½ meter, het vormt aldus een langwerpig vierkant in drie vertrekken ingedeeld. Maar wacht.... betrappen wij Anna Katharina hier niet op eene groote onjuistheid? Zij toch gewaagt slechts van twee vertrekken, waaruit de woning zou hebben bestaan. Laat ons niet met overijling oordeelen. Ziet liever hoe juist de zienster in hare beschrijving is geweest: zij immers zag de woning, niet zooals zij zich thans voordoet, maar wel in den staat, zooals zij aanvankelijk werd opgetrokken en door de H. Maagd gebruikt. Bij aandachtige beschouwing nu is met alle zekerheid gebleken, dat het voorvertrek van eene andere steensoort en later gebouwd is dan het overige; waarschijnlijk dagteekent het van den tijd, toen de Christenen na den dood van Maria de woning tot kerk inrichtten, zooals Anna Katharina verhaalt. Thans heeft het slechts eene kleine deur als toegang, doch ten tijde dat de voorgevel drie opene, door pilaren gedragen bogen vertoonde, die in het metselwerk zeer goed zichtbaar zijn, verdiende dit vertrek nog meer den naam van voorportaal. DE RUÏNE DER AFGEBRANDE KERK TE MONSTER.
Naar een photographie. Wat het metselwerk der eigenlijke woning betreft, dit is geheel en al vervaardigd op de wijze en uit de steensoort, als de belangrijke ruïnen der oude gymnasiën van Ephese, waarvan men met alle zekerheid weet, dat zij na de aardbevingen van de jaren 17 en 29 na Christus, evenals de meeste openbare gebouwen der stad, door de keizers Tiberius en Claudius geheel en al zijn hersteld, of nieuw opgetrokken. Zoo hebben die bouwvallen meer dan achttien eeuwen lang den tand des tijds getrotseerd om thans getuigenis af te leggen voor den oud eerbiedwaardigen oorsprong van het nederig huisje van Capuli, dat overigens wat inrichting betreft geen enkele overeenkomst met hen vertoont. In waarheid van die puinen mogen wij zingen: Zij prediken aan de eeuwen
In der verdelging taal,
In nooit te delgen woorden
Des levens zegepraal!Ga naar voetnoot1)
Stomme getuigen van lang vervlogen tijden, zijt gij herauten Gods, die ons oproept en heenwijst naar de arme woning van haar, die de Moeder des Levens is, de Moeder van Hem, die de ware zegepraal over den Dood heeft behaald? O, gezegend gij, wanneer u aldus de taak is opgelegd ter verheerlijking der nooit volprezen Moedermaagd bij te dragen!.... WATERRIJWIELEN OP HET HAVELMEER BIJ GRUNEWALD.
Naar een oorspronkelijke schets van E. Hosang. | |
[pagina 222]
| |
Wanneer wij nu het voorportaal, waarvan Anna Katharina zwijgt, van den geheelen bouw aftrekken, dan rest - bij dezelfde breedte - eene lengte van 8½ meter over twee vertrekken verdeeld. Het voorste - thans het middelste - is bijna geheel vierkant en van het achtergedeelte gescheiden door pijlers, die uit de zijmuren naar voren springen. In het midden van wat aldus den tusschenmuur vormde, bevond zich de stookplaats en dit voorvertrek, dat grover was afgewerkt dan het andere, werd verder door schotten van vlechtwerk hiervan gescheiden. Doch het achtergedeelte vooral verdient onze aandachtige beschouwing: ook hier ontbreekt het dak, maar de aanzetsels aan de zijmuren en in de hoeken wijzen aan, dat de ruimte met een gewelf was afgesloten. In het eerste vertrek is hier geen spoor van te vinden. Ook Anna Katharina noemt het dak in zijn geheel ‘plat,’ doch over het achterste gedeelte sprekend zegt zij: ‘van boven vormde het een soort van welfsel.’ Verder verhaalt zij, dat het laatste vertrek in een soort van nis eindigde en noemt zij dit de bidplaats der H. Maagd. ‘Aan den rechterkant van dit bidplaatsje was de cel, waar Maria sliep, en over deze, aan den linkerkant van het bidplaatsje, een ander klein vertrek, waar hare kleederen en andere dingen lagen. Van de eene tot aan de andere viezer cellen was eene gordijn gespannen, die het tusschen beide staande bidplaatsje bedekte. Het was voor deze gordijn dat Maria gewoonlijk zat, als zij las of werkte.’ En verder: ‘Het bed van Maria was eene soort van hollen koffer, anderhalven voet hoog, en zoo breed en lang als een gewoon bed van kleine maat.’ Wat geeft het achtergedeelte ons van dit alles thans nog te zien? Ter plaatse waar die zijvertrekken of celler zich moesten bevinden, ontwaren wij oude bogen uit tichelsteenen vervaardigd, zooals die waarvan de hierboven besproken gymnasiën zijn opgetrokken; de doorgangen zijn echter met steenen uit lateren tijd afgesloten. Gaan wij buiten om het huisje heen, dan zien wij dat twee kleine vertrekken zich aan den hoofdbouw hebben aangesloten, juist ter plaatse waar de boogdeuren hieraan toegang moeten hebben verleend. Van het slaapvertrek ter rechterzijde staat nog de oostelijke muur met een kleine halfronde nis; langs den geheelen daaraan sluitenden zuidelijken muur gaat eene verhoogde steenlaag ter lengte van 2½ meter en ter breedte van 67 centimeter op een halven meter boven den ouden grondslag, die aldus een soort van legerstede vormt. Van de cel ter linkerzijde - aan den noordkant, want het achterdeel van het huisje met het bidvertrek is naar het oosten gekeerd, - is bijna niets behouden gebleven, genoeg evenwel om ons van het voormalig bestaan er van te overtuigen. Wat de achterzijde betreft, deze noemt Anna Katharina rond of hoekig; meermalen komt zij hierop terug en zegt nu eens: dat het huis van Maria aan de achterzijde een halfronden of driehoekigen vorm had, dan weer: dat het laatste vertrek met ronde hoeken afsloot, - dat het huis van achteren rond of achthoekig eindigde.Ga naar voetnoot1) Wat al schijnbare tegenstrijdigheden in die weinige woorden - wat al klaarheid voor wie de plaats zelve bezoeken mocht! Immers uit de verte gezien steekt de nis als een halfrond vooruit, van naderbij beschouwd vormt zij juist drie zijvlakken, welke de hoeken van een achtkant zouden omsluiten. Het opmerkelijkste hierbij is ongetwijfeld, dat het geheele onderste gedeelte van den achtergevel tot op den 23sten Augustus 1894 bedolven was onder steenen en rotsblokken, die, door stortvloeden van den berg losgescheurd, sinds eeuwen zich daar hadden opgehoopt, terwijl het bovengedeelte geheel was ingestort en eerst bij de laatste herstellingswerken opnieuw werd opgetrokken. Wanneer men nu weet, dat Anna Katharina in 1824 is overleden, dan doet deze kleinigheid de opwerping te niet, als kon hij, die hare openbaringen te boek stelde - Clemens Brentano - eigen reisherinneringen aan hare visioenen hebben toegevoegd, of zelfs geheel en al als zoodanig hebben doen voorkomen. Hoe nu Maria in deze nederige woning hare dagen sleet ‘in stilte en in diepen vrede’ vinden wij eveneens in het Leven der H. Maagd met roerende eenvoudigheid opgeteekend. Ook wordt er verhaald van eene soort kruisweg, welken de bedroefde Moeder zou hebben opgericht in navolging van dien, welken zij te Jerusalem voortdurend had bezocht. ‘Hare liefde toch kon de aanhoudende overweging van dien weg van smarten niet derven.’ Bij elk der twaalf statiën, waarin de kruisweg was verdeeld ‘zette zij eenen steen, of als er een boom stond, deed zij er een teeken aan. Het waren ‘geen beelden of geene vaststaande kruisen’ doch slechts ‘herinneringssteenen met opschriften.’ Van deze gedenksteenen nu meent men er ongeveer negen te hebben teruggevonden en hoewel de navorschingen hieromtrent nog niet geëindigd zijn, zoo koestert men thans reeds geen twijfel meer omtrent het bestaan en de richting van den kruisweg der H. Maagd te Panagia Capuli. Dagelijks dan overwoog de Moeder van Smarten het lijden van haren Zoon, 'den weg volgende, die naar den top van den berg geleidde doch de ‘overvloedige tranen’ die zij daarbij stortte, zullen niet uitsluitend gewijd zijn geweest aan droeve herinneringen; Maria kon niet vergeten, dat zij met Joannes het geheele menschdom als hare kinderen had aangenomen, en hoeveel tranen en gebed had het arme menschdom niet van noode! Ach, zij had slechts - op het einde van den kruisweg gekomen - de oogen neer te slaan naar het zondige Ephese aan haar voet, om als weleer Mozes op den berg smeekend de handen op te heffen voor het volk en de stad, zoo dierbaar aan haar pleegzoon Joannes! Immers wat thans zich aan onze oogen voordoet als een woeste vlakte, waar, tusschen puinen en rotsblokken, het vee zijn voedsel zoekt in het welig groeiende onkruid, daar verhief zich ten tijde van Maria de machtige stad, het Ephese van Diana, wier tempel reeds als het zevende wereldwonder geroemd werd, nog voor wrevelmoed haar eersten prachtbouw in vlammen had doen opgaan, en die als de phoenix heerlijker dan te voren uit hare assche was herrezen. Hoe straalde haar luister tot ver over de zeeën, hoe schitterde haar magische kunst over geheel de wereld, zoodat Ephese zelfs als Azië's licht werd geprezen! ‘O Licht, den nacht doorglorend,
Toch steeds den nacht behoorend,
Gij licht en nacht te gaâr!Ga naar voetnoot1)
Licht eener toovermacht, glans van den eredienst gebracht aan haar, die de ‘groote godin’ en de ‘moeder der goden’ genoemd werd; - doch duisternis en verblindheid voor het ware Licht, dat over de wereld was opgegaan! En daarboven in de stille eenzaamheid der bergen, ongekend van de wereld aan haar voet, doch ten verheven schouwspel aan God en Zijne engelen, knielde - naar wij meenen mogen - Zij, de vrouwe omkleed met de zon, wier voet rust op de maan en wier hoofd getooid is met een diadeem van sterren, - de ware Moeder van den waren God, - geen godin, maar de ‘smeekende almacht’, wier bede gelijk staat met een bevel! En mogen wij dan niet aannemen, dat het smeekgebed der reine Moeder-Maagd den gruwel der afgoderij, - door Paulus en Joannes zoo moedig bestreden - van het zondige Ephese heeft doen verdwijnen? Is dit zoo, dan heeft de schuldige stad niet gedraald aan hare machtige voorspreekster haar dank te betoonen: onder de eersten - zoo niet de eerste - van alle kerken in het Oosten aan de Moeder des Heeren toegewijd, vinden wij de Metropolis van Ephese, en als Nestorius met zijn goddeloozen aanhang aan Maria het goddelijk Moederschap wil ontnemen, dan wordt binnen haar gewijde muren de verwoede strijd zegenrijk beslecht en door het Concilie van Ephese onder het gejubel der scharen dit onvergelijkelijk voorrecht Maria als een stralende eerekroon op het gezegend hoofd bevestigd! Ach, in stede dier eerbiedwaardige kerk, toen reeds als ‘de groote’ aangeduid, en wier tweede bouw in pracht met de Aya Sofia van Constantinopel mocht wedijveren, vinden wij nu slechts een armzalig bedehuis door een onwetenden pope bediend; de heerlijke zuilen van egyptisch graniet, uit den tempel van Diana naar de Metropolis overgebracht, sieren sinds lang de moskee van Selim en ook deze is aan het algeheel verval niet ontkomen!Ga naar voetnoot1) Zal nog eenmaal de lijkwade van Ephese worden weggenomen? Zullen eens nog die roode en grijze zuilen een Mariatempel schragen? Zal het eenmaal nog in werkelijkheid zijn: ’...... een wonderbare kracht
Breekt de kluisters van den nacht,
Drijft de vale neev len henen.
Over al die reuzensteenen
Zweeft des morgens gouden pracht’?Ga naar voetnoot2)
Zoo ja, dan zal het wellicht wezen om het nederige Panagia Capuli, waarheen de aanwijzing der vrome maagd van Dülmen de kinderen van Maria in breede schare zal doen opgaan. Want immer nog wordt er geleden, immer nog is er behoefte aan kracht en vertroosting, en immer nog is Maria de Moeder der Barmhartigheid! En waar zou zij die barmhartigheid met meer voorliefde betoonen, dan ter plaatse waar zij in ‘droeve overweging en immer aangroeiend verlangen’ het uur van hare ten hemel-opneming verbeidde? Zoo moge dan - wanneer de blijde mare zich meer en meer bevestigt - Panagia-Capuli, de poort der Allerzaligste, in waarheid voor ontelbaren de Poort des Hemels worden! |
|