Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 1
(1618)–Anoniem Nieuw-jaar-lieden– Auteursrechtvrijop de stem: Help God my magh ghelingen. Oft, 128, 130. Psalm. Noch, VVilhelmus van Nassouwen.1. ALl' dinghen haar verand'ren
Alst Iaar vernieuwen gaat,
Sy volghen hart malkand'ren
Om kryghen nieu ghelaat.
De Locht, Sonn', Maan en Sterren,
Aard', Zee, Waters te saam,
't Vernieuwen niet en merren,
Alst tijd verschijnt bequaam.
| |
[Folio A5r]
| |
2. De diertjens 's Iaars verhaeren,
Elck vogheltjen verruydt,
Sy laten d'oude vaeren,
Verwachten nieuwe huyd.
Alleen de mensch onlustigh
Houdt an zijn ouden rock,
Meent hy sou zijn onrustigh
Verkoos hy ander jock.
3. Als hem de Prins der Hellen
Heeft op het schoft gheleght,
Waar door hy hem moet stellen
Tot snode slaefsche knecht.
De Vinder vande looghen
Den mensch so verr' vervoert,
Dat hy met hert en ooghen
Staagh 'sWerelts staat beloert.
4. Den Hemel soud' hy derven,
Die laten God alleen,
Als hy mocht d'aardsche erven
In wellust staagh betreen.
Dit sietmen an zijn stellen
Van Bouwsels, sterck en stijf;
Wiens hooghte dat schier quellen
Der wolcken snel ghedrijf.
| |
[Folio A5v]
| |
5. Bestaat dan noch te reden,
Nu ziele houdt ghemack,
En leeft gherust in vreden,
Ghevult is schuur en sack:
Vergrootet zijn ons kluysen,
g'Hebt alles in voor-raat:
Maar mensch ghy moet verhuysen,
Hier is gheen blyvens staat.
6. V woonstee magh niet duuren,
Te zandigh is de grond,
Doods-storm scheurt uw muuren
In korte wijl en stond:
uw spitten en uw delven
Is al verloren moeyt:
uw grond-muur, en verwelven
En is niet wel beschoeyt.
7. Een Burgherlijcke wooning
Is boven by den Heer:
Een Hemelsche bekrooning
Gheschiet u daar ter eer,
So ghy des Werrelts hutten
Niet meer te bouwen tracht;
Maar breken ylheyts stutten
Met sinn', wil en ghedacht.
| |
[Folio A6r]
| |
8. Een Kind tot waarheyds teken,
Van 'tgheen u is gheseyt,
Komt om den kop te breken
Van die, die u verleyt.
Om-vat dat in uw ermen,
Als uw herts-lieve kaar,
Het wil uw ziel ontfermen
In't eeuwigh nieuwe Iaar.
Bartjens. God is mijn heyl. |
|