De nieuwe Amsteldamsche schouwburg
(ca. 1775)–Anoniem De nieuwe Amsteldamsche schouwburg– AuteursrechtvrijOp een aangenamen Voys.Onder het groen Geboomt
Daar het water stroomt
Daar het pluym gediert zingt in ’t geboomt,
In ’t Groene dal,
Hoort men de Nagtegaal,
Het moet wijke voor hem altemaal.
Hy zingt zo zoet, zo zoet, zoet,
Hij zingt zoo zoet, zoet zoet,
So zingt de Nagtegaal,
Met zijn minnelyke Taal,
Het moet weijke voor hem altemaal.
Al de Muize te zaam,
Die zyn niet bekwaam,
| |
[pagina 9]
| |
Om te zingen zoet, zo zagt en aangenaam
Want wat is in haar klank,
Sonder Bachus Drank,
Het is welstand al voor ons Land.
Hij zingt zo zoet, zoet, zoet bis.
Al komt de Lyster uyt.
In zijn vol gefluyt,
Hy moet wijken voor het zoet geluyt.
‘Smorgens vroeg met den dag,
Als de Son zijn kragt,
Dan zo dryf ik mijn Scaapjes op de jagt
Over Berge en Daal,
Hoort men de Nagtegaal,
Het moet wijke voor hem altemaal,
Hy zingt zo zoet, zoet, zoet, bis.
Onder het groene kruyt,
Daar hij ook al fluyt,
Het moet wijke voor zijn zoet geluyt.
Dan zo gaan ik vol Min,
Nam zijn herderin,
Daar wy zame gaan zitte na onze zin.
Daar wy onbemint,
Zitten in ’t Groene Wout.
Daar de Nagtegaal ons onderhout,
Hij zingt zo zoet zoet zoet, bis.
Dat aangename dier,
Voelt ook het Minnevier.
Want hij zingt zeer netjes na de zwier.
De Herders allegaar,
Die komen by malkaar,
Met haar Herderinnen daar zy hooren naar
Den Nagtegaal zeer schoon,
| |
[pagina 10]
| |
Heeft zoo een zoeten toon,
De Herders krijgen ook tot loon,
Veel kusjes zoet zoet zoet, bis.
Elk van zijn Herderin,
Krygen in ’t begin.
Maar daar na speelen het spel der min,
Dan nog eens voor het lest,
Ider doet zyn best,
Maar het Nagtegaaltje boven al de rest.
Hij zingt keurlyk en net,
Indien gij ‘er wel op let.
Want hy hout geduurig eene tret,
Van zingen zoet zoet zoet, bis.
Hij zingt moedig en blij,
In de Boomen vry,
Voor al in de zoete maand van My.
|
|