De Nieuwe Oost-Indische rooseboom
(1784)–Anoniem Nieuwe Oost-Indische rooseboom, De– AuteursrechtvrijOp een bekende Vois.A Dieuw Bergen op Zoom,
Wy gaan u verlaaten,
Door order van de Staaten,
Na een ander Garnisoen,
Ons pressen is gekomen,
Van Smitshart Regiment:
Dat maak ik u meisjes
Van Bergen nu bekent.
2.
Adieu Bergsche meisjes fier,
Wilt u afscheid neemen,
| |
[pagina 49]
| |
Liefje wy gaan heenen,
Ik wens u veel pleisier,
Wilt u dan vergenoegen,
By een ander met fatzoen;
Die by u zal koomen,
In dit garnizoen.
3.
Wat zegt gy Jonkman,
Zou ik my vervoegen:
By een ander vergenoegen,
Dat staat my niet aan;
Ik heb u gegeeven,
Myn eertje te pand,
Om samen te leeven,
Al blyf ik in schand.
4.
Vivat spreekt gy van schand,
Al gaan wy nu heenen;
Wilt daarom niet weenen,
Houd u maar constant,
Agt maanden zonder schroome,
Lief blyven wy maar uit,
Dan zullen wy weer komen;
En trouwen u myn Bruid.
5.
Het meisjen dat seit,
Moet ik verlaaten,
Myn lief boven maten;
Den Heer u geleid.
God wil u geleiden,
Tot in Sas van Gend.
Gy hebt daar gelegen,
En zyt daar bekent.
6.
Daar zyn wy in verduldig
En zien wat daar is:
| |
[pagina 50]
| |
Syn ook niemant schuldig,
Gesont ende fris,
Na Sas te begeeven;
Wat leid ons daer aen,
Daer zullen wy leeven,
Soo gord als men kan.
7.
Den twintigsten April,
Gaet Smithart marcheeren,
Over de Zee laveeren,
Tegen de meisjes haer wil,
Adieu houd op van klagen,
Want ’t scheyden dat valt zwaer,
Wilt u dan vertroosten,
Met een ander Minnaer.
8.
Adieu dan voor het lest,
Met een Glaesje geklonken:
En nog eens gedronken,
Dat smaekt ons ’t best!
En dan nog een Kusje,
Voor haer Rooder mond,
Dat seg ik u Susje,
Vaert wel en gesond.
9.
Ons Scheepjes plaisant,
Die zullen leggen te drajen:
Voor haer Ankers te zwajen,
Smitsharts Vaendel op-geplant,
En het windje voorspoedig,
’t Vaer-water wel bekent;
Dan Zeilen wy voorspoedig:
Al na Sas van Gent:
10.
Die dit Liedjen heeft Gedigt:
| |
[pagina 51]
| |
Een ieder mag ’t wel weeten,
Twee Gasjes niet vergeeten,
Van haer Liefje wel bemind.
Van Smitsharts zwitsers,
Syn digten wel gewent,
En ook de Granadieren,
Die maken het bekent.
|
|