De Nieuwe Oost-Indische rooseboom
(1784)–Anoniem Nieuwe Oost-Indische rooseboom, De– AuteursrechtvrijStem: Vrienden ik moet u wat nieuws verhaalen.WAt grooter vreugt komt ons te vooren,
Als men ziet aan alle kant,
Gelyk als ieder komt te hooren,
Al door het schryven van de Courant:
Dat daar weer geld is te winnen,
Voor de Meisjes hier ter stee,
Nu de Scheepjes komen binnen,
Brengen veel Matroosjes mee.
Nu gaanse haar weer opschikken,
Met een Hoepelrokje aen:
En haer Borsjes fraai met strikken,
Om te koomen al aan de Man,
| |
[pagina 12]
| |
Zij gaene zwieren om een trantje:
Zy houwen veel van pleizier,
Jan verfoeyde het zwarte Lantje:
Blanke Meisjes vind men hier.
Ik wou wel na Oost-Indien vaaren:
Maar Holland dat is zoo schoon,
Als daar geen Zwartinne waaren,
De blanke Meisjes die spannen de kroon;
Die konnen wy nog eens vermaaken,
Met een Chitsje of Porcelein:
Matroosjes zyn al raare snaaken,
Zy krygen de meisjes by ’t dozyn.
Nu heeft een Boer weer niet te zeggen
Nu de Scheepjes koomen aan
’t Schynt de matroosjes nu voor leggen
Een ander moet nu agter staan,
Gerrit wierd schier dol van zinnen;
Ik plagt wel bij myn meisje te gaan:
Maar nu kan ik haar niet verwinnen,
Ik zie der nu geen vreugt meer aan.
Ik dagt zy zou myn nooit ontloopen,
Zy nam myn voor haar eigen man:
Ik wouze wel by ’t pond verkoopen;
Maar myn dunkt daar wil niemand an
Ik heb laast in een Kroeg gezeeten,
Ik presenteerdeze aan ieder een,
Ik vond myn met de zaak bescheeten,
Zy was bekent voor ’t algemeen.
Nu de Scheepjes komen binnen,
Wel voorzien al met de buit,
Mag ieder wel zyn lief beminnen:
Anders laggenze jou wat uit,
Dan gaanze met Matroosjes zwieren:
Die nu komen al aan de wal,
Die verlaaten haar zwarte dieren,
Blanke meisjes hier vindje over al,
| |
[pagina 13]
| |
Wie zou nu geen glorie maaken,
Nu de Scheepjes komen t’huis:
Men praat veel verlooren zaaken,
Want de Stad komt vol gedruis,
Nu der van die Bootsgezellen:
Komen uit het zwarte Land,
Men hoord graag wat nieuws vertellen
’t Is wellekom vriend aan alle kant.
Men ziet de Hospes nu floreeren,
Schept daar in nog goeie moed,
Matroosjes leeven gelyk als heeren:
Heb jy geen geld verteer jou goed,
Wilt maer lustig vrolyk weezen,
Als het geld nu is verteerd;
Doene wy gelyk voor deezen,
’t Keelgat dat moet zyn gefineert.
Spiegelt u hier Matroosjes alle,
Nu gy weer komt aan de wal:
Zwiert zo veel niet over alle,
Denkt eens op u storm en val,
Als gy u geltje gaat verzwieren,
Helpen zy u weer aan kant,
Zoo verlaat gy de venus dieren,
En raakt weer na ’t zwarte Land.
Ik zal het Liedje wel onthouwen,
Want ik had het nooit gedagt:
Toen ik het zwarte Land kwam aanschouwen
Wat ik daar heb door gebragt,
Ik dagt om de blanke Meisjes:
Was ik weer in ’t Vaderland,
Ik dee nooit geen Oost-Indies reisje,
Ik voer nog liever langs de Strant.
|
|