De nieuwe vermakelyke Utrechtse min-stroom
(1767)–Anoniem Nieuwe vermakelyke Utrechtse min-stroom, De– AuteursrechtvrijOp een Hoogduytsche Wys.IK droomden laast by de Nagten,
Dat ik lig by een Herderin:
Cupidootje deed zyn klagten,
Door het speelen van de Min;
| |
[pagina 18]
| |
Tot het einde van haar vreugt,
In het bloeije van haar Jeugt,
Sy meende daar te sterven,
In het bloeije van haar Jeugd.
Ik heb nog een nobele drankie,
Ja geladen in myn tas,
Dat zal ik u zoete lief schenken,
Uit liefde een volle glas,
Dat drankie verquikte haar hert,
Ja genezen was al haar smert,
Toen quam zy weer by haar zelver
Tot vreugde van myn Jonkhert.
Ik had al myn kruid verschooten;
En doe liet ik myn Jagen staan,
Dat heeft my ook niet verdrooten:
Drie reyzen met haar gedaan,
Ik nam myn Tas en geweer,
Ik leide haar te velde neer,
En doen zeize myn lieve Jagertje
Kom morgen nog eens weer.
Als Aurora quam verschynen:
Op een klare ligten dag,
En ik hoorde de Wyman blazen,
Terwyl ik nog by haar lag,
En doe lei ik daar weer op aan,
Zy liet my ook weer begaan,
Ik schoot dat nobele Beesje
Al in haar onderpand.
En dit moet ik nou verhalen,
De Jagers hebben genoeg:
Van alle de Oost-Injevaren,
Hoe zy zitten in de kroeg,
En zy swieren vroeg en laat,
Met de Meisjes langs de straat,
| |
[pagina 19]
| |
Zy komen in ligten huyzen,
Haar Geldje zoo op raakt.
Oorlof gy Jagertjes allen,
Als gy uit Jagen gaat,
Laat u myn raad gevallen,
Gaat wandelen langs de straat,
Neemt u zoete Lief dy de hand,
Leidze aan de klare waterkand,
Onder alle de Boompjes groene,
Daer de Liefde blyft even kand.
In de Ridderstaat wilt weten,
’t Kollegat daar omtrent,
Dat is haar nog niet vergeten
Daar bennen zy wel bekent,
Daar zitten de Meisjes al:
Die haar wel streelen kan,
’t Is om d’Oost Indies-vaarders,
Waar zy om treuren gaan.
’s Morgens vroeg wilt weten,
Dan komen zy uit de Jonkerstraat,
Na ’t Oost-Injeshuis toe treden,
Daar staan zy ook paraat,
Om te kyken hier en daar,
Sy zien na de Oost-Injevaars,
Om die weer meê te krygen,
Dan zyn de Hoertjes klaar.
Als ’t Geld is op wild weten,
Dan zitten ze in de noot,
Of zy in haar Broek gescheten
Hadden Vrinden dit aanhoord,
En dan moeten zy weer voort,
Met een leege Kist aan boord,
Zy moete dit de Hoertjes wyten,
Die ’t Geld zoo brengen door.
|
|