De nieuwe Mercker haringh-vanghst ofte het Monickedammer welvaren
(1697)–Anoniem Nieuwe Mercker haringh-vanghst ofte het Monickedammer welvaren– Auteursrechtvrij
[pagina 43]
| |
Als de groene blad'ren doen,
Als den avont quam op vanden
Dalen op de groene randen,
Doen quam de bloemde schoon Diaen,
Neder aan den Hemel staen.
Al 't gevogelt en Geboomte,
Al de beekjes en al 't gestroomte,
Al de vogels jonck en oudt,
Songen daar so menigh fout,
Door de stilt haar asem schepte,
Niet een blaetje dat daar repte,
't Bosje was vol soete lust,
't Pluym gediert in stille stille stille stille rust,
't Bosje was vol soete lust,
't Pluym gediert in stille rust.
Siet haar tintelde oogjes stralen,
En de bracke water dalen,
Quam onlangs so hoog getreen,
Datse 't Noorder bos bescheen,
Door het singen van een lietje,
So nam Fhilida een Rietje,
So dat sy met haar rechterhant,
Druckte in dat natte natte natte druckte in dat natte sant.
Cloris riepse ach kom byme, Cloris
Riepse ag ik zwijme, Cloris riepse ag wat
Raet, Voeldt eens hoe mijn hertje slaat,
Voelt eens hoe mijn Leetjes drille,
Wat of dit beduyde wille,
Cloris af mijn Herders kint,
Gy sijt de geen die ickere die ickere die ickere bemint.
Cloris ag mijn herders kint,
Gy zijt de geen die ickere bemint.
Fhilidatje die ickere wat segje,
Soete beckje af waar legje,
| |
[pagina 44]
| |
Ik leg hier aan de sloot,
Ik pluk blaeu bloemetjes in mijn schoot,
Doen ging sy wat verder dwalen,
Om haar Vee by een te halen,
Veele schaapjes in 't getal
Dreef sy na haar Herder herder herder na haar Herders stal
Veele Schaepjes in 't getal,
Dreef sy in haar Herders stal.
Door haar krijten en haar karmen,
Vatten ik haar in mijn armen,
Cloris riep sy ach wat raat,
Voel eens hoe mijn hertje slaet,
Voeld eens hoe mijn leedjes drille,
Wat of dit beduyde wille,
Cloris och ik Sterf van pijn,
Wilt dog maar mijn Dienaar dienaar dienaer Ja mijn dienaer zijn,
Cloris ach ik sterf van pijn,
Wilt dog mijne helper zijn.
|
|