De nieuwe Mercker haringh-vanghst ofte het Monickedammer welvaren
(1697)–Anoniem Nieuwe Mercker haringh-vanghst ofte het Monickedammer welvaren– AuteursrechtvrijStemme: Als 't Begint.
LIeve Neeltje soete Maetje,
met een praetje,
Kom ik u mijn liefde bien,
Soete Meysje, Ik ben een Melis,
Die niet scheel is,
Maar van alles wel voorsien.
'k heb een twintig jarig stiertje,
Dat's een diertje,
Altijt even vol van moet,
En een Koeytje met twee kalven,
Nog behalven,
Eenen Gans die sit en broet.
| |
[pagina 40]
| |
Seven Schapen en twee Rammen,
Met twee Hammen,
Van een Vercken dat ik sloeg,
Noch twee volle Botter Tonnen,
Nooyt ont gonnen,
Soute Vlees heb ik genoegh.
'k Heb een Eentje met een Waertje,
Dat 's een Paartje,
Ook een Hontje met een Kat,
Twee paar Hendetjes met een Haentje,
En een Kraentje
Om te steeken in een Vat.
Ik heb ook een silver Beeker,
Die is voorseker,
Van mijn Besje so ik heugh,
Onse Kees die is dikke, Kanse sticke,
Mooytjes leeg in eene teugh.
Een van mijn Petemuuytje,
Heeft een Huyckje,
Die sal jou soo mooytes staen,
Daar sult gy dan mee gaan treden,
Aen jou leden,
Als wy saam te trouwen gaan,
'k Heb een Huysje in dit streetje,
Lieve meetje,
Daar gy met my woone sult,
Gestoffeert met Schilderytjes,
En tapijtjes,
Ja van alles opgevult.
En mijn tandeloose Besje,
Heeft een nesje
Von veel aerdig Kinder-goet,
Hulle Flepjes, tuyteldoeckjes,
Onderbroeckjes,
Altemaal in overvloet.
Kackstoel, Bakermat en Wiege,
Sonder liege, een luyermant soet kint,
Luyren, Swachtels, kinder kleere,
'k Wil het sweere
| |
[pagina 41]
| |
Met een Pappot van een pint.
Al dit goetje onvermindert,
Als gy kindert,
Sult gy krygen tot een spel,
Komt dan suyker soete beckje,
Malle geckje,
'k heb u lief dat weet gy wel.
Wel wat woudt gy meer begeere,
Kijckt mijn Kleere,
Staan soo netjes in de ploy,
Kijkt eens op mijn witte Tantjes,
En mijn Handtjes
Ja mijn Bakijnysje is mooy.
O 't is sulcken blancken vleysje,
Lieve Meysje,
Dat'er in mijn kleere sit,
'k Heb mijn Hempje dartig deege,
Al gedreege,
En sie deer het is nog wit.
Als gy dan sult zijn mijn deeltje,
Lieve Neeltje,
Gut ik ben so bijster groen,
Dan krijgt gy van u Nelis,
Die jou deel is,
Noch wel hondertmaal een soen:
'k Sal u betje laten warmen,
In mijn armen
Sult gy slapen soete kint,
Ik sal jou so sachjes decke,
Sonder gecke,
Want gy wort van my bemint.
's Morgens als gy sult ontwaken,
Sal ik maken,
Dat jou huyswerck is gedaan,
Dan krijgt gy wel drie paar soentjens,
Kous en Schoentjes,
Sal ik u ook trecken aan.
'k Sal u Pot en Ketels scheure,
Kinder luure,
| |
[pagina 42]
| |
Spoele alsse zijn bekakt,
'k Sal op 't huys te vegen passe,
Schootels wasse
't Deegje knede als gy backt.
'k Sal het kint te kacken sette,
En ook lette,
Op het huys soo veel ik kan,
'k Sal u al mijn leven lieve,
En gerieve,
Neemt dan Melis tot u man.
Wel ik dank u lieve Melis,
'k Seg het veel is,
Dat g my soo komt aanbien,
Als gy wilt u woort maar houwe,
Wou ik trouwe,
Al kost het vandaag geschien.
EYNDE! |
|