De nieuwe vermeerderde Groenlantse walvisch-vanghst, ofte Amsterdamse Y-stroom
(1719)–Anoniem Nieuwe vermeerderde Groenlantse walvisch-vanghst, ofte Amsterdamse Y-stroom, De– AuteursrechtvrijStemme: Als ‘t begint.Ick weet geen schoonder Maagt,
Als die mijn jonk hert behaagt,
Mocht ick eens by haar wesen,
Geneesen wasser mijn wond,
Soete Lief maakt’er mijn hert gesont.
Haar witte Albasterde Borst,
Daar mijn jonk hert na dorst,
Haer ogen vol loncken en stralen,
Van talen so vriendelijk,
En van deugd mee also mindelijk.
Haar wangen schoon gebloost,
Veel schoonder als een Roos,
Geen Schilder en kan af-malen,
Te schilderen sulcken Beeld,
Die mijn jonk hert en sinnen streeld.
Savonds maar also late,
Dan wandel ik over straat,
Sy willen my niet in laten,
En praten met my een reys.
Soete Lief denckt eens hoe dat ick peyns.
Lief segt my de oorsaack,
Waarom dat gy my verlaet
Ben ick te los van leven,
Van leden te plomp en grof.
Soete Lief ick bender noch Edel van stof.
| |
[pagina 60]
| |
Of is het om ’s Werelds goet,
En wilt’er mijn brengen niet
In zulken zwaar verdriet,
Rijk of arm en ben ik niet.
De liefde gekocht om Goud,
Die is so haast verstout,
Men siet de minnaers gedagten,
Wel g’lijken een Ried dat draeyt,
Dat met alle winden waeyt.
Adieu mijn Princes eerbaer,
Wy scheyden nu van malkaar,
Denkt eens wie dat het sal rouwe
Ionkvrouw nu voor het slot,
Ick wensch u vreed’ by God.
|
|