Het droevig Beklag van den Herder Piramus, die door liefde om zijn Herderinne Tisbe, zich zelve doorsteken heeft, en hoe dat de Herderinne Tisbe hem dood vind legge, en haer nevens sijn zijde met sijn degen ook het leven benam, schrijvende eerst in ‘t zant: Hier leyd Herder en Herderin, Gestorven door de min.
| |
Den Boom daar ikse vond vol van genugten,
Die brocht ons voort de aangenaamste vruchten,
Die takjes sag men staan,
Met Roosjens zwaar belaan,
Dus Schaapjens gingen voen.
Sy is by een Fonteyn my gaan ontlopen,
So dat voor my eylaas niet staat te hoopen,
Maar zy en hoord my niet,
‘t Schijnt datse in my heeft niet veel behage,
Ik en geloof niet meer, de jonge dochters teer
Want sijn van binne niet, als mense buite siet.
Met mijnen degen dan wil ik my doorsteken,
En sal die smert met mijn eygen dood wreken:
En so heeft Pyramus sijn Lijf verslonden,
Sijn doode lichaem heeft zijn Lief gevonden,
Maer leyd daer koud en stijf.
O Dag, o blijden dag, Ick heb gevonde,
Mijn lief daer ik door trou aen ben verbonde
Mijn herder Piramis, Sie ik daar slapen is,
En rust wat op sijn hant, al aen de water kant
Ik wil hem niet verstooren in zijn slapen,
Hy is vermoeyd en gaet om rust te rapen,
Slaapt Herder slaapt gerust,
Sult hebben doorgebracht,
Al waar ‘t den heele nacht.
Ick wil terwijl mijn Schapjes nog gaen weyde,
Maer wacker make eer ick van hem scheyde,
O Hemel ‘t dient beschreyd,
Mijn dunkt dat hy dood leyd,
Daer ‘t bloed leyd als een stroom.
Cupido gy hebt sijn hert en ziel bedorven,
Door Minnebrandt alleen is hy gestorven,
Daer leyd sijn edel bloet, gestort onder de voet
| |
Ick beef ick schrick en schroom,
O boom o schoonder boom vol van genugte,
Geen wonder dat gy draegt soo schoone vrugte,
Met ‘t bloed van Pyramis,
Ontfangt oock door de min,
‘t Bloedt van sijn Herderin.
’k Wil met sijn degen mijn nu door steke,
Ik wil sijn dood nu met de mijne wreke,
En schrijven op ons graf,
Spiegelt u Ionkmans en dogters te gare,
Stelt geen tijd uyt om met u Lief te pare,
So trout dan oock gezwint,
Want door ‘t lang wagten snoot,
Raeckt meenig aen sijn doodt.
|
|