De nieuwe vermeerderde Groenlantse walvisch-vanghst, ofte Amsterdamse Y-stroom
(1719)–Anoniem Nieuwe vermeerderde Groenlantse walvisch-vanghst, ofte Amsterdamse Y-stroom, De– AuteursrechtvrijVoys: Van Ian de wasser.Ick heb en Kermis Pop getrout,
Een soete Engelin,
Maer ‘t heeft my nu al lang berout,
Och ick word dol van sin;
Ick dogt ick had veel opgedaen,
Als ick dit soete Kindt
Getrouwt had in dese Stad,
Hoe was ick so verblint.
Ick meende dat ick was een Man,
Maer ick ben noch geen knecht;
Ick diense nochtans waer ick kan,
Pch hoe was ick so slecht,
Dat ick my verbinden liet
Al tot mijn ongeval,
Met een vuyle boose Griet,
Waer van ick sterven sal.
s’Morgens als sy is opgestaen,
Dan gaet sy op de pot:
| |
[pagina 32]
| |
Ick moet dese Concert hoort aen,
Wech dragen tot mijn spot,
Wat dunkt u van dees Pot pastey,
Die ik wech dragen moet;
‘k Wou dat sy op de Moker Hey,
Gehangen was met spoet.
Noch moet ick ‘t huys uyt vagen gaen,
En daer by Kint sijn gat,
’s Morgens als ik ben opgestaen,
Wat dunkt u van dit nat,
Dat heb ik voor mijn brandewijn,
Den reuck van dreck en stront,
Ik wens wel dat dees boos fenijn,
Lach in het graf terstont.
Och Vriend als ick dat heb gedaen,
‘k Moet na de Burgwal toe,
Om de stront-doek te spoelen gaen,
Dan seyt sy Ian wel hoe,
Past op en wilt hier op let,
Gaet niet ten huyse uyt,
Maer wilt straks maken gaen het Bed,
Of gy krijgt op uw’ huyt.
Gantsch bloet ‘t en is noch niet genoegh,
Dan moet ick maken vuur,
Mijn Griet loopt dan na de kroeg
Wel voor vyf ses uur,
En is de kost niet gaer dan,
Dan schreuwt sy overluyt,
Dan moet ick eylaes armen man,
Danssen de deuren uyt.
Dan sta ik op de straet en sien,
Al voor mijn deur hoort aen,
Ik moet my schamen voor de lien,
Dat ik moet vluchten gaen,
Ick moet dan staen daer op schiltwacht,
Met pijn en groot verdriet,
Somtijts daer Vrient den heelen nacht,
Al voor mijn boose Griet.
Het geen dat my noch spijt het meest,
Dat ick moet dragen moy,
Veel krabben van mijn vuyle Beest,
Een Rotterdamse foy,
| |
[pagina 33]
| |
Ick ben vol krabben heel beklat,
Gelijck een yder siet,
Mijn aensicht siet gelijk mijn gat,
’t Komt van mijn boose Griet.
Ik seg u Ionkmans voor het lest,
Dat gy wel voor u siet,
Och vrienden neemt het my ten dest,
En trouwt doch geen opa Griet,
Mocht ik mijn Griet, ik seg ‘t klaet
De Drommel schencken gaen,
Och Vrienden voor een nieuwe-jaer
Het sou haest sijn gedaen.
|
|