De nieuwe vermeerderde Haagse joncker, of 't Amsterdamse salet juffertje
(1717)–Anoniem Nieuwe vermeerderde Haagse Joncker, of 't Amsterdamse salet juffertje, De– AuteursrechtvrijStem: Wat ister grooter vreugt &c.
Princes.
CUpido Godt van de Min,
Komt gy in,
Sonder u eens te vertoonen,
Aensiet gy dan geene kragt,
Wie gy toont al uwe magt,
Sonder yemant te verschoone.
Cupido.
Wel Princes wilt dog niet vlien
Ik kan gebien,
Selfs de Goden die daer zweven,
Ik heb Medea de Godin,
Heel doen smelten in de Min,
En ook Iason wel doen beven.
P. Hoe gy dicke poesel Goon,
Gy zijt schoon,
Met u klaerstralende oogen,
| |
[pagina 92]
| |
An siet mijn nederigheyt,
En die hier ootmoedig leyt,
Cupido ey hebt meedoogen.
C. Neen daer ick mijn pijl opschiet,
Of by vliet,
’t Moet voor mijne kragten buygen,
Kleyn of groot magtig van van staet,
Sy zijn al in eene graet,
De Godin sullent soo getuygen.
P. Siet mijn Boesem is geraekt,
’t Hert dat blaeckt,
Cupido is daer in gesoncken,
Komt hier Phebus of Diaen,
Wilt mijn met u kragt bystaen,
Of ick wort van Minne droncken.
C. Hoe Princes wilt houden maet,
Na uw staet,
Siet mijn Boog en scherpe Pijlen,
Die blincken van de Minne glans,
Ende prickelen altans,
Geen Vogel en kanse ontseylen.
P. Circe met u Toverkonst,
Biet mijn gonst,
Wilt uwe kragten in spannen,
Ach het is hier een goochel-spel,
Dat mijn so stelt in ’t gequel,
Cupido sal mijn vermannen.
Cupido
Neen Princes geen Tovery,
Komt u by,
Maer de wel-suyvere minne,
Dat nog sit in ’t jeugdig bloet,
En een Kluysenaer geeft moet,
Sonder hem eens te versinne.
Princes.
Cupido ‘k omhels u kragt,
En u magt,
Noyt spot ick meer met de Goden,
O gy zijt mijn een lief Kint,
En van de Goden selfs bemint,
Den Hemel heeft het u geboden.
Ick sal mijn na u wil en sin,
Geven in,
En gy sult aen mijn bespeuren,
| |
[pagina 93]
| |
Eene vreugt van Minne-gloet,
Daer een Braef om treuren moet,
En hem noyt en sal gebeuren.
Cupido,
Ick ben naeckt en sonder wat,
Niet als dat,
Pijl en Boog zijn minne schigten,
Dat is voor mijn Princes,
En mijn Engel en Matres,
Sa Goden wilt nu voor mijn zwigten.
Komt Godinne al met een,
Vlegt gemeen,
Een Krans van Lauw’rn en Olyven,
En versiert ons Bruyloft-Feest,
Komt Godinne onbevreest,
Hemel en Aerd’ wilt vreugt bedrijven.
Na-galm. Cupido is Bruydegom,
Blaest alom,
Met Basuynen en Trompetten,
Apollo heeft dit so geplant,
Pallas gaf hem het verstant,
Na Iupitters groote wetten.
Phebus uyt zijn gulden Troon,
Roept [...] Goon,
Dat sy vreugde sullen maken,
En belast Mercurius snel,
Dat hy sal op zijn bevel
Orpheus Pijpen hooren kraken.
|
|