De nieuwe vermeerderde Haagse joncker, of 't Amsterdamse salet juffertje
(1717)–Anoniem Nieuwe vermeerderde Haagse Joncker, of 't Amsterdamse salet juffertje, De– AuteursrechtvrijOp een Nieuwe Voys.
WEl Mieke stout,
Gy hebt u tijdt versleeten,
En door de Min vergeeten,
’t Welk u soo rout,
Dat gy van desen post,
| |
[pagina 90]
| |
Dat heeft u van u leven,
So men hier nu vint beschreven,
Menigen traen gekost.
Wat droevig kruys,
Ellende en wat plagen,
Moet gy nu al verdragen,
Al in dat Tugthuys,
Want Water en droog Broodt,
Dat krijgt gy in den noot,
Om uwen dorst te laven,
En nog werken alle dagen,
Met veel honger groot.
Ist niet een pijn,
Dat gy voor u pleysier,
Daer gy so plagt te zwieren,
Met de minnaers fijn,
Want allen uwen sin,
Dat treckt u tot de min:
Dien gy nu al moet derven,
Gy sult nog van droefheyt sterven,
Mijn schoon Engelin.
Den soeten tijt,
Die u Ionck hert dee branden,
Die hebt gy nu voor handen,
Denckt eens wat een spijt,
U Ionge Ieugt vergaet,
In desen droeven staet,
So dat nog lanck moet dueren,
So sult gy door al het treuren,
Worden disperaet.
Gy Meysjen fijn,
Gy moet de straf nu dragen,
Dat gy waert alle dagen,
Droncken als een zwijn,
En trecken van de min,
Dats voor u quaet begin,
‘k En kan u niet beklagen,
Gy moet u Kruysken dragen,
O gy vuyle Filin.
Gy plagt te zijn,
Alle daeg in Venus schoole,
Met Bassen en Fiolen,
| |
[pagina 91]
| |
In den koelen Wijn,
Nu gy ellendig dier,
Zit hier sonder pleysier,
Gy plagt te dommineeren,
Als een Iuffrouw te flinckeeren,
En naemt uwen zwier.
Nu sit gy daer,
In het Spin-huys gevangen,
Met Tranen op de wangen,
En maeckt groot misbaer,
En dat door minne-spel,
Dat u aenstont seer wel,
Dat moet gy nu verlaten:
En het zwieren langs de straten,
Met een groot gequel.
Oorlof nu siet,
men sal u hier nog vinden,
Voor u en zijn geen Vrinden,
Het is al om niet,
Het is met u gedaen,
Gy moet u vuyl Lichaem,
In droef heyt en ellende,
Waer dat gy u nu wilt wenden,
Hier verslijten gaen.
|
|