De nieuwe vermeerderde Haagse joncker, of 't Amsterdamse salet juffertje
(1717)–Anoniem Nieuwe vermeerderde Haagse Joncker, of 't Amsterdamse salet juffertje, De– AuteursrechtvrijVoys: Grampeer u oogen loopen.
OCh lieven Heer,
Wat sal ick nu gaen maken,
om aen een Man te raken,
Gant mijn hert doet seer,
‘k Sta voor mijn deur,
Met Tranen op mijn wangen,
och wat droevig getreur,
‘k Sta voor mijn deur,
En noch moet ick gaen slapen,
Sondero Serviteur.
’t Is wel een spijt,
en droevig om te klagen,
En in ’t bloeyen van mijn dagen,
En noch ongevrijt,
door desen strijt,
lijd ik wel Duysent plagen,
want niemant mijn vrijt,
Door desen strijt,
het schijnt dad Cupidootje,
Heel verslagen leyt.
Ick ben blont van hayr,
en daer toe twee bruyn oogen,
hoe kan so een bloem verdrogen
Die soo jeugdig staet,
Een schoone bloem,
En gaet met min beladen,
’k Bid u Iongmans kom,
Een schoone bloem,
Kom wilt mijn Roosjen plucken,
van mijn magedom.
Ick berder verblijnt,
moet ik nu gaen verlooren,
daer ick draeg een hooge tooren,
Van so een sijden Lint,
fontansy van Kant,
Twee klinckers in mijn ooren,
Ist niet een playsont,
fonton sy van kant,
men vint geen schoonder Meysje,
in ons Nederlandt.
Het is mijn fout,
doen ick was sestien jaren,
doe kon ick met eeren paren,
’t Welck mijn nu wel rout,
‘k Mag nu voortaen,
al met de oude Wijven,
In een hoeckjen staen,
‘k Mag nu voortaen,
Al met de oude Wijven,
In een Gasthuys gaen.
|
|