Een nieuw lied.
Op Kees met de fluit.
Op een aangenaame Wys.
1.
Ach wat ben ik te beklagen,
Elk steekt met myn de spot,
'k Kan geen Meisjes meer behagen,
Zy noemen my een oude zot,
Wie hagel moet dat niet verveelen,
Ik ben eerst zesënzestig Jaar,
En ik kan nog op de Dwarsfluit speelen
En 'k lees Muziek nog op een haar.
2.
Maar wie kan een meisje dwingen,
Als zy myn niet hooren wil,
Zy houden veel van zingen, springen
Dit Jonge goed is nimmer stil,
'k Zou ze gaarne ook vermaken,
Met een deuntje op gemak,
Maar 'k durf niet met myn fluit genaken
Of 't is Oude steek hem in je zak.
3.
Voor deze 't staat myn nog te voren,
Dat elk behagen in myn vond,
Elk meisje wou myn dwarsfluit horen,
Zo zomers in den Avondstond,
'k Kon vyftig met myn fluit vermaken,
Elk meisje wou het digste by,
Ik blaasde dat myn Ribben kraakte,
En nu hoord niemand meer nä my.
4.
't Is waar myn buurvrouw oude Kaatje
Zegt zomtyds Kees toe blaas er eis,
Maar 'k heb geen trek haar dogter Daatje
Die maakt my altoos van de wys,
'k wou laatst eens voor dat meisje spelen
Want oude Kaa was net niet thuis,
Maar 't scheen haar magtig te vervelen,
'k speelde alles valsch uit effe kruis.
5.
Ik vroeg of 't haar ook kon behagen,
ô Je! wat wierd die meid verstoord
Zy sprak hoe durf jy dat te vragen,
Ik heb je Fluit niet eens gehoord,
Ik wou haar weer te vreede stellen,
Maar toen begon ze tegen my,
Blaas niet meer Kees wil u niet kwellen
Jy bent een uitgeblazen ey.
6.
Ik dagt daar is nog wat te zeggen.
Wanneer een mensch zyn best zo doet,
En 'k kon haar nog niet wederleggen,
Want wat ik blaasde was niet goed,
Maar oude Kaa die hoort graag fluiten,
Ze krabt 'er me zomtyds wel om an,
Maar ze is te oud het kan niet sluiten,
Ze heeft 'er geen gehoor meer van.
7.
Maar hier naast daar woond een meisje
Die hoord graag speelen op de fluit
Toen oude Kees probeer een reisje,
En lok de meid de deur eens uit,
Ach het gaat weer als te vooren,
'k Geloof zy is verstopt al weer,
Het meisje zal 'er niets van hooren,
Ik blaas maar 'k heb geen azem meer.
8.
Had ik in myn jonge dagen,
Geleerd hoe men de maat verdeeld,
Zo kon ik nog een meid behagen,
Als ik een airtje had gespeeld,
Maar ach het zal al weer niet lukken,
Ik ga weer ongetroost na huis,
'k breek van neid myn Fluit aan stukken
Of ik sla hem voor myn kop tot gruis.
|
|