De Nieuwe Stem. Jaargang 16
(1961)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd[Nummer 8] | |
[binnenkant voorplat]
| |
Federico García Lorca
| |
[pagina 465]
| |
G.J. Geers
| |
[pagina 466]
| |
Mussolini werd dit de eerste krachtproef waaraan dezen de karakterloze of uitgeholde westerse democratieën onderwierpen met een voor deze laatste duidelijk negatief resultaat. Lorca was ondanks de waarschuwingen van vrienden - waarschijnlijk in het begin van juli - op reis gegaan naar Granada, naar zijn familie, waar hij meestal de zomer doorbracht om er te werken en tot zichzelf te komen. Hij is zich waarschijnlijk wel van gevaar bewust geweest, maar aan de andere kant was hij nooit bij enige politieke partij aangesloten geweest en hij was te vitaal, te veel zichzelf, om zich in zijn diep-innerlijke behoeften te laten dwarsbomen. En hoe vertrouwd was hem de dood, la muerte, die voor de Spanjaard als vrouwelijk wezen zoveel boeiender is dan Magere Hein voor ons. Fantastisch is dat uitgedrukt in het gedicht dat Antonio Machado gemaakt heeft op Federico's dood.Ga naar voetnoot1
16 Juli kwam Federico García Lorca in zijn stad aan. Op 3 augustus wordt zijn zwager, Dr. Montesinos, burgemeester van Granada door de falangisten doodgeschoten. Half augustus voelt Federico zich direct bedreigd en neemt zijn toevlucht in het huis van een persoonlijke vriend, Luis Morales, een falangistisch dichter. Vrienden hadden hem verteld dat in een café enige falangistenleiders in verband met hun ‘zuiveringsactie’ - waaraan zeker tegen de 12.000 personen in Granada ten offer vielen - ook zijn naam genoemd was. Een zekere Ramón Ruiz Alanso, ex-typograaf, en aanhanger van de katholieke partij van Gil Robles, was opgesprongen en zou geschreeuwd hebben: ‘Dat moesten we dan maar dadelijk doen!’ Inderdaad drongen falangisten kort na Federico's vlucht zijn ouderlijke woning binnen om hem te zoeken. Luis Morales was een kopstuk bij de Falange, maar ook hij kon niet verhinderen dat omstreeks 5 uur 's middags van de 17de augustus - Lorca zat in pyjama op de koele ‘patio’ - een vrachtwagen met een z.g. ‘escuadra | |
[pagina 467]
| |
negra’ onder kommando van genoemde Ruiz Alonso voorreed, Federico dwong zich aan te kleden en hem naar het gebouw van de Gobernador Civil - de Burgerlijke Gouverneur - voerde, waar hij tot de volgende avond in de kelder gevangen zat. Toen werd hij overgebracht naar Viznar, plm. 20 km. buiten Granada. Dit spoor was reeds in 1950 door Gerald Brenan (schrijver o.a. van The Spanish Labyrinth) ontdekt. Daar ligt een grote, rode villa, ‘La Colonia’ genoemd, die door de falangisten, al vóór de opstand, als hoofdkwartier van de provincie werd gebruikt. Daar hielden ze nu hun feesten, met drank en vrouwen; in de benedenverdieping werden de lijsten der terechtgestelden geschreven, en in de kelders lagen deze op hun einde te wachten, als ze niet gefolterd werden. De Guardia Civil stond er onder bevel van de beruchte kapitein Nestares. Voor het aanbreken van de dag liet deze Federico en enige anderen - wier namen onbekend zijn - aantreden, boeien en naar de executieplaats marcheren. Die lag ongeveer een kwartier daar vandaan in het ravijn (‘baranco’) van Viznar; gewoonlijk werd de plek vanaf een nabijgelegen brug met schijnwerpers belicht. Nu was dat niet nodig; de slachtoffers groeven hun graf, een falangistische priester nam hun de biecht af en in aanwezigheid van de oude pastoor van Viznar werden ze door de Guardia Civil gefusileerd. Beneden in de ‘vega’ (vlakte) kon men van daaruit het dorpje Fuentevaqueros zien, de geboorteplaats van de dichter. Het nummer van 20 augustus 1936 van de falangistische krant van Granada Ideal vermeldde de naam Federico García Lorca op de dagelijkse lijst van gefusilleerden. En snel verspreidde zich het gerucht naar Madrid en de rest van Spanje. Uit alle delen der wereld kwamen telegrammen die twijfel en ontsteltenis tot uiting brachten. Carlos Morla Lynch, een chileense diplomaat te Madrid die zeer bevriend was geweest met Lorca kreeg een kabeltelegram uit zijn land met slechts één woord: ‘Federico’ (zie zijn boek En Esaña con F. García Lorca. Madrid 1957). Het Franco-regime heeft al het mogelijke gedaan om | |
[pagina 468]
| |
de herinnering aan Spanjes grootste dichter van de 20ste eeuw uit te roeien en vooral zijn laffe vermoording te ontkennen. In Spanje had de ijzeren censuur vrij spel: de pers beweerde dat een verdwaalde kogel in de straten van Granada hem gedood had, dat uitgebuite arme boeren de rijke leegloper, het zoontje van een grootgrondbezitter hadden omgebracht; andere berichten spraken van Lorca's erotische uitspattingen en schreven zijn dood toe aan de wraakneming van een bedrogen echtgenoot; zelfs heeft Jean-Luis Schonberg in zijn boek Federico García Lorca. L'homme-L'oeuvre (Paris, Plon 1956) gemeend waarschijnlijk te kunnen maken dat beledigde homosexuelen de eigenlijke stoot gaven. Maar dan blijft toch het arrestatiebevel van de civiele gouverneur, Valdés, en de doorzetting van de moord ondanks de protesten van de gebroeders Rosales. Als na de Tweede Wereldoorlog H.G. Wells, voorzitter van de internationale P.E.N.-Clubs in een telegram aan Franco inlichtingen vraagt, krijgt hij ten antwoord: ‘Een zaak-Lorca is mij niet bekend.’ En de Gobernador Civil van Granada antwoordde op een dergelijk telegram: ‘Momentele verblijfplaats van Lorca mij onbekend.’ Op 5 december 1948 schreef José María Pemán in A.B.C. van Madrid een artikel waarin hij beweerde dat Lorca door onbekenden vermoord was, en dat dit een misdaad was tegen heel het spaanse volk, immers Lorca was in heel zijn werk op de ‘imperiale gedachte’ van het nieuwe Spanje vooruitgelopen. Dat was een grove leugen, maar daarmee was in ieder geval Lorca door het franquisme opgeslorpt. In 1954 (?) mocht dan ook bij M. Aguilar de prachtige dundruk uitgave van zijn Complete Werken verschijnen met proloog van Jorge Guillén en epiloog van Vicente Alexandre, beiden grote dichters en vrienden van Lorca (in 1957, 3e druk), maar... over zijn dood staat er: ‘1936, agosto: muere.’ Zo is het: in augustus, de 19de, van het jaar 1936 - vijfentwintig jaar geleden dus - sterft Federico García Lorca door de kogels van dezelfde Guardia Civil waarover hij in zijn Romancero Gitano die schrijnende | |
[pagina 469]
| |
ballade schreef welke Gerard Diels in Het doornen zeel zo gelukkig vertaald heeft. Het is de tegenstelling tussen het domme, brute geweld en gezag èn de levensvreugde en vrije fantasie, belichaamd in de zigeuners. Als martelaar voor de vrijheid, voor de verdrukten, voor de vreugde en schoonheid is Lorca door het Franco-regime vermoord.
Opmerking. De nieuwste gegevens over Lorca's dood ontleende ik aan het werk van Günter W. Lorentz, Federico García Lorca (Stahlberg, Karlsruhe, 1961). |