De Nieuwe Stem. Jaargang 15
(1960)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 80]
| |
G.J. Geers
| |
[pagina 81]
| |
cape from freedom’ over zich voelden komen.Ga naar eind3 Hebben deze zich bij Karel niet o.a. geuit in zijn abdicatie ten gunste van Filips? Is zijn innerlijke gespletenheid niet af te lezen van zijn beide portretten door Titiaan, dat in het stralende harnas, te paard en met gevelde lans, van de slag bij Mühlberg, (Madrid, Prado) en dat andere, eveneens uit 1549, maar nu niet in de extatische nimbus van de strijder, maar in de koele, argwanende sfeer van de vermoeide staatsman (München, Haus der Kunst)? De portretten dus van de man die tegelijk lezer van Macchiavelli èn van Erasmus kon zijn, maar die als vorst voortdurend moest handelen. Maar ik zou mij bezig houden met Karels rol in de historie van Spanje. Toen hij zich in september 1517 daar voor het eerst vertoonde, was hij omgeven door een gevolg van Vlaamse heren en sprak hijzelf alleen wat Vlaams en vooral Frans. Tegen de dringende adviezen in van de grote kardinaal Cisneros - die hem tegemoet reisde maar stierf vóór de ontmoeting! - gaf hij deze vreemdelingen hoge posten en benoemde o.a. de 21-jarige neef van zijn voornaamste raadsman, n.l. van de Heer van Chièvres tot opvolger van de 81-jarige Cisneros, die aartsbisschop van Toledo en primaat van Spanje was geweest. Karel maakte bovendien een onbenullige indruk met zijn halfopen mond; en zijn jongere broer, Ferdinand, geboren en getogen in Spanje, was heel wat meer populair, zoals men kon opmaken uit de toejuichingen waarmee hij op de Cortes van Valladolid in 1518 werd begroet. De Heer van Chièvres heeft hem dan ook onmiddellijk naar Vlaanderen gestuurd. Hij, de leerling van Cisneros, zou in 1555 zijn broer als Keizer van de Oostenrijkse erflanden opvolgen en in Praag en Wenen de typische Spaanse mentaliteit voortzetten. Karel kwam in Spanje aan als erasmista, Erasmus was in 1516 tot zijn raadsman benoemd en had hem zijn Institutio principis christiani opgedragen. Het christelijk ideaal van Erasmus laat zich in twee woorden samenvatten: ‘pax et unanimitas’ schrijft M. Bataillon, in zijn enorme studie ‘Erasme en Espagne’. Wanneer het koningschap - zo | |
[pagina 82]
| |
meende Erasmus - tevens het verlies van de gerechtigheid zou betekenen, dan kon de vorst beter van de heerschappij afzien en aan een eerlijk privé-bestaan de voorkeur geven. Zelfs zijn eigen leven moet hij ervoor over hebben om zijn koningschap onbesmet te bewaren. De princeps christianus heeft zich te houden aan wat honestum is en slechts de publica utilitas, het ‘algemeen belang’, moet hij dienen. ‘Zoals Alexander - schrijft hij in de opdracht - zich inspande om steeds nieuwe landen te veroveren, zo zal het misschien uw taak zijn, vrijwillig van een deel van uw rijk afstand te doen.... Uw wijsheid heeft tot taak, het in vrede te bewaren.’ Dat was wel heel iets anders dan de praktische, desnoods amorele gedragslijn die Macchiavelli in zijn Il Principe van hetzelfde jaar aanraadde. Als R. Menéndez PidalGa naar eind4 (in Idea imperial de Carlos V) meent dat Karel de imperiale idee van toewijding aan de onderdaan, zoals die uitgedrukt is door Plinius, St. Augustinus en Justinianus, niet uit Brussel meebracht maar uit Spaanse bron, n.l. het testament van zijn grootmoeder, Isabel in zich opnam, waag ik dit te betwijfelen. Het erasmisme, ook dank zij de opvoeding die Adriaan van Utrecht, hem gaf, heeft Karel diep doordrongen. In ieder geval, als hij, tot Keizer gekozen, in 1520 Spanje verlaat, legt hij reeds een verklaring af die van deze imperiale geest doortrokken is. Het geschiedde tegenover de Cortes van La Coruña en de rede werd uitgesproken door doctor Mota, bisschop van Badajoz, die van 1508 tot zijn dood in 1522 aan Karels zijde is geweest: er stond in dat Carlos geen koning is als alle anderen, dat hij alleen op aarde koning der koningen is; niet om nieuwe rijken te winnen heeft hij het imperium aanvaard, maar om de zware plichten die het meebrengt, om grote rampen van de christelijke religie af te wenden en om de grote onderneming tegen de ongelovige vijanden van ons heilig katholieke geloof op zich te nemen, waarvoor hij met de hulp van God zijn koninklijke persoon wil inzetten. Voor die keizerlijke taak is Spanje het hart van het imperium, letterlijk ‘este reino es el fundamento, el amparo y la fuerza de todos los otros’ en daarom heeft Karel | |
[pagina 83]
| |
besloten ‘vivir y morir en este reino, en la cual determinatión está y estará mientras viviere. El huerto de sus placeres, la fortaleze para defensa, la fuerza para ofender, su tesoro, su espada, ha de ser Espana.’Ga naar eind5 De Vlamingen en de Chièvres zullen deze woorden getolereerd hebben met 't oog op de los te krijgen servicio (bede). De kanselier van Karel, de Italiaanse humanist Gattinara, is waarschijnlijk niet zo erasmistisch geweest, stond meer de monarchia universalis (van Dante)) voor dan de universitas christiana. Toen Frans I na de slag bij Pavia als krijgsgevangene in Madrid aankwam, was de Raad van Karel verdeeld over de kwestie hoe men tegen hem zou optreden: Gattinara en de Vlaamse raadslieden waren voor hardheid en verovering van land; de Spaanse leden voor clementie, verzoening en vertrouwen in de krijgsgevangene. Volgens de Venetiaanse gezant Contarini toonde ook Karel die verzoenende gezindheid die paste bij een imperium van pax christiana. Helaas heeft de Franse koning niet beantwoord aan de hoge verwachtingen! Onderwijl had Karel trouwens in 1521 te Worms, in de nacht voordat Luther in de Rijksdag verscheen, zijn politiek-religieuze verklaring opgesteld waarin hij met kracht verklaart het eeuwenoud christendom te zullen verdedigen, waarbij hij de woorden gebruikt: ‘mijn gebieden, mijn vrienden, mijn bloed, mijn leven en mijn ziel, zal ik inzetten.’ In de aanvang roept hij zijn ‘voorvaderen’ aan. En dit kan alleen slaan op Isabel la Católica - zegt Mennédez Pidal - omdat die in haar testament dergelijke woorden had gebruikt. Maar zeker is dit ook erasmistisch, en tegelijk in de geest van paus Hadrianus VI, die van augustus 1522 tot ruim een jaar later de H. Stoel bekleedde. Deze Adriaan van Utrecht was, zoals reeds opgemerkt, Karels leermeester geweest en hij geeft in zijn brievenGa naar eind6 herhaaldelijk uiting aan zijn vaderlijke vriendschap. Maar Adriaan wil ook Hoofd van de kerk zijn en wenst vrede tussen Frans I en Karel. Helaas kan hij niet bemiddelen (brief van 30 september 1522) omdat men hem ervan verdenkt partijdig voor Karel te zijn en diens belangen te zullen voortrekken; iets wat hij nooit zou doen, omdat | |
[pagina 84]
| |
het tegen God en zijn geweten zou indruisen. Al houdt hij natuurlijk het meest van Karel. Toen 20 december 1522 Rhodus in handen van de Turken viel, raakte Adriaan in grote opwinding en drong vurig aan op vrede of althans op een wapenstilstand van 3 of 4 jaar tussen Hendrik VIII, Karel en Frans. Ook Karel is zeer geschokt en bereid tot vrede of wapenstilstand, zolang de oorlog tegen de Turken zou duren. Hij wilde een kruistocht tegen de ongelovigen. Eindelijk 5 augustus 1523 weet hij de Paus te winnen voor een liga ter verdediging van Italië, waarbij Karel, Hendrik VIII, Ferdinand van Oostenrijk, Milaan, Florence, Genua, Siena en Lucca zich aansluiten. Maar toen Adriaan weldra door Giulio de Medici - als paus Clemens VII (1523-'34) werd opgevolgd, raakte alle eenheid tussen paus en keizer zoek en kwam het tot de wereldschokkende plundering van Rome (1527). De erasmistische omgeving van Karel weet een verklaring voor deze afschuwelijke gebeurtenis: het is de schuld van de Paus en van zijn slechte raadslieden, de ene Paus is een krijgsman, de andere is een losbandige, en allen doen ze aan simonie. Deze erasmisten - Alfonso de Valdés, Vergara, Juan de Valdés, Gattinara, enz. - pleiten de Keizer vrij, zij dringen mèt hem op een concilie aan, desnoods buiten de Paus om, om daar te trachten de geloofseenheid te herstellen. Op de Rijksdag van Augsburg (1530) zullen zij verzoenend optreden: in het geloof staan ze pal, maar in ceremoniën, gebruiken, enz. willen ze heel ver tegemoet komen. En zij zouden het liefst de Keizer als de beheerder van de Katholieke Wereld gezien hebben. Of zoals Hernando de Acuña (1520-'80) het zei: una grey y un pastor solo en el suelo, Toen Karel in 1535 de Turken en hun satellieten in Tunis zelf ging bestrijden, verwierf dit de instemming van nog geheel andere kringen van het Spaanse volk: allen wie nog de ‘guerra divina’, de Reconquista, de strijd tegen de Moren in het bloed suisde, | |
[pagina 85]
| |
werden geactiveerd. Dat was Gods zaak, Hij zou hen daarin bijstaan, hun providentialisme - ook in de nu weldra losbrekende strijd tegen de ketters - kreeg nieuw voedsel. Maar eenmaal, na talloze tegenslagen, zou Lope de Vega het uitspreken: ‘Bien mirado, qué me han hecho los luteranos a mí?’ (Alles welbeschouwd wat hebben de lutheranen mij gedaan?). En daarmee was het vertrouwen in zichzelf en in de ‘heilige zaak’ verschrompeld.
Tot zover had ik vooral het oog op de geestelijke verhouding van Karel tot Spanje, waarvan men, geloof ik, kan zeggen dat ze geleidelijk aan inniger is geworden. Zijn meer materiële relaties met zijn Spaanse landen verdienen echter evenzeer de belangstelling. Voorop ga, in enkele notities, een overzicht van de situatie van Spanje. Castilië had zich tot geestelijk en materieel zwaartepunt ontwikkeld, dank zij zijn rol in de Reconquista. De eeuwenlange symbiose met Joden en Moren - in oorlog of in vrede - had daar een zeer bijzondere mentaliteit gekweekt,Ga naar eind7 die wel als die van ‘Herrenvolk’ wordt gekenschetst. Avontuur, buit en land veroveren, de regelmatige arbeid o.a. aan deze ‘Oosterlingen’ overlaten, weinig rekening houden met de reële omstandigheden, naast sterk vertrouwen op eigen persoonlijkheid - en Gods bijstand! - vormden enkele trekken daarvan. Handel en scheepvaart lag die Spanjaard wel, industrie en geldhandel veel minder. Toch waren deze in de 2de helft van de 15de eeuw tamelijk op gang gekomen, zodat de regering van Ferdinand en Isabella lang als ideaal werd beschouwd. Deze beide vorsten dreven de Joden uit en dwongen de Moren tot de doop. Zo werd een theocratische, totalitaire eenheid nagestreefd, waarbij boeken uit het buitenland, studeren buiten Spanje, enz. werden verboden. De uitschakeling van de Joden die juist in administratie en bankbedrijf zeer bedreven waren, is door de Christenen niet snel genoeg gecompenseerd kunnen worden in het zich industrialiserende Spanje. Ik blijf nu bij mijn hoofdthema en wijs er op dat | |
[pagina 86]
| |
Karel V voor zijn ook kostbare ondernemingen - vooral als Keizer - grotendeels was aangewezen op zijn revenuen uit het economisch weliswaar opstrevende, maar toch nog zwakke Castilië. Alleen al de rente van wat men de ‘geconsolideerde schuld’ zou kunnen nomen slokte 50% op van de normale inkomsten van de Kroon in Castilië. Maar Karel kreeg telkens van de Cortes z.g. servicios (lett. diensten, d.w.z. extra belastingen, ‘beden’) die gedurende zijn regering 4.160.000 maravedís beliepen, terwijl de koninklijke fiscus in diezelfde tijd aan goud en zilver uit Amerika 4.735.104.075 - dus maar + 15% meer - ontving. Karel V heeft ongeveer 600 maal leningen gesloten en ± 500 daarvan ten laste van het vermogen van de Kroon van Castilië. Deze 500 credieten bedroegen ± 14½ miljard maravedís. Maar in werkelijkheid moest Castilië veel meer betalen, o.a. doordat Karel maar zelden op de vastgestelde termijn kon aflossen en de renten door allerlei ondeugdelijke praktijken accumuleerden, soms tot 43% per jaar. Bovendien kregen de 220 geldschieters allerlei onderpanden, concessies en voorrechten in Castilië, waardoor industrieën en handel in hun handen vielen. De landbouw was al nooit welvarend geweest in Castilië (slechte grond, regenloos klimaat). Desniettegenstaande hadden de Katholieke Koningen sterk de schapenteelt bevorderd, ter wille van de wol-export, en daar zij Sicilië in bezit hadden, konden ze vandaar het Spaanse graantekort gemakkelijk en goedkoop aanvullen. Waar vorsten regeerden, zag men in 't algemeen dat deze de handel als bron van geld hevig voortrokken boven de landbouw. Karel verergerde die achterstand nog doordat hij veel mankracht voor zijn legers wegzoog. Ook stond hij als onderpand veel landerijen af die bezit waren van de Militaire Orden (van Santiago, Calatrava en Alcántara) waarvan de koning sinds Ferdinand grootmeester was en de revenuen trok: ook deze gronden werden door de concessionarissen voor de schapenteelt bestemd. In Karels tijd moest het graan voor Spanje dan ook niet alleen uit Sicilië komen, maar zelfs uit Vlaanderen, Noord-Duitsland en | |
[pagina 87]
| |
het vijandige Frankrijk. De boerenbevolking verkeerde in de grootste ellende, zodat het landproletariaat naar de steden trok: een gedeelte ervan vond aanvankelijk werk in de textielindustrie. Deze was in 1511 door Ferdinand gecentraliseerd en ging in de eerste 30 jaar van die eeuw sterk vooruit, wat blijkt uit berichten van Italiaanse gezanten en reizigers. Met beschermende douanerechten, verzorging van de kwaliteit en investering van nieuw kapitaal - zoals in Engeland gebeurde - had ze tot enorme bloei kunnen komen. Karel V echter regeerde over Castilië dat wol exporteerde en textielgoederen invoerde èn over de Nederlanden, die deze wol kochten en hun laken naar Spanje uitvoerden. Hoe kon hij vóór Castilië en tegen de Lage Landen kiezen? In ieder geval ondersteunde hij met vuur enkele verzoeken om buitenlandse textiel toe te laten die de Cortes hem deden doordat ze van het onjuiste inzicht uitgingen dat aldus de stijging der prijzen zou worden tegengegaan. Aan de Genuezen, wier vloot onder Andrea Doria en wier bankiers hij nodig had, moest Karel grote concessies doen: in 1528 kregen zij in Spanje dezelfde en zelfs grotere rechten dan de Spanjaarden. Zij gingen verdienen èn aan de uitvoer van wol èn aan de import van laken, en ze deden dat met het geld dat de Schatkist hen schuldig was. Ze kochten de arroba (+ 11 kg) wol voor 11 à 12 realen en verkochten die voor 29 à 30 realen, waardoor de buitenlandse textielgoederen wel zeer in prijs moesten stijgen. De arbeiderslonen in Castilië waren hoog door de inflatie tengevolge van de goudstroom uit Amerika (in andere landen kwam die inflatie later) en het binnenlands vervoer van hun producten was duur door de vele tollen, de slechte en lange wegen, enz. Wanneer dan ook het binnenlandse laken uit Zamora, Avila, Segovia, Cuenca, enz. in Sevilla - de uitvoerhaven naar Amerika - aankwam en moest concurreren met dat wat daarover zee uit Vlaanderen of Italië aangevoerd werd, viel dat niet mee, temeer daar de kwaliteit gewoonlijk niet best was (sedert 1544 mochten de weverijen hun product niet merken) | |
[pagina 88]
| |
en de goed gesitueerden in het binnenland aan buitenlandse stoffen al generaties lang de voorkeur gaven. De Genuezen hebben in ieder geval de zijde-industrie van Granada, de zeepindustrie, die van leer en van metalen geruïneerd. Geïnspireerd door middeleeuwse, ascetische ideeën omtrent weelde, werden er wetten afgekondigd die de fabricage van brocaten, goudlaken, zijden gewaden geborduurd met goud en zilverdraad, enz. verboden - tenzij voor de kerkdienst. Dit was zeer jammer, want de smaak voor luxe werd er toch niet door uitgeroeid - men voorzag zich dan maar in het buitenland! - en de zeer bekwame handwerkslieden die men in deze branche bezat vonden geen emplooi. Een export-industrie van grote waarde werd aldus in de kiem gesmoord. Dergelijke ‘Bestedingsbeperkingen’ werden later, bijv. onder Filips IV (1665), nog vaak op zeer drastische wijzen toegepast.Ga naar eind8 Zelfs de handel die aan de smaak voor actie, risico en avontuur der CastiljanenGa naar eind9 nog het meest beantwoordde, werd onder Karels regering gefnuikt. Niet alleen door de reeds genoemde maatregelen en de bevoorrechtingen van buitenlandse crediteuren en hun agenten, maar ook bijv. doordat Karel vaak het goud en zilver dat hij als koning uit Amerika ontving, bij aankomst te Sevilla aan zijn schuldeisers overdroeg, en sedert 1523 - en vaker vanaf 1535 - zelfs de hoeveelheden die voor particulieren aangevoerd werden voor dit doel confiskeerde en dezen dan schadeloos stelde met schuldbrieven (juros). Reeds in 1536 beklagen de kooplieden van Castilië zich bij de keizerin - Karel zelf was niet in Spanje - erover ‘dat ze door gebrek aan geld niet kunnen handeldrijven, hun crediteuren niet kunnen betalen, op de jaarmarkten niet kunnen kopen, tenzij ze geld opnemen bij de vreemdelingen, die hun dat 4 à 5 maal boven de vroegere koers berekenen.’ Zelfs de geldstukken verdwenen uit de circulatie. Op de jaarmarkten, bijv. de zeer beroemde en door heel Europa bekende van Medina del Campo, begon de goud- en zilvermunt te ontbreken. Van de nood een deugd makend zijn toen andere manieren van betaling uitgedacht, een soort beurstransacties en ‘clearing’ | |
[pagina 89]
| |
die weldra op de andere Europese jaarmarkten navolging vonden en zelfs later in het bankbedrijf. Maar vernuft kon geen redding brengen en verscheidene bankiers in Spanje gingen bankroet (Espinosa, Lizárraga, Morga en Iñiguez, meestal in Sevilla). Er wordt bericht dat eigenlijk in 1557 al op de jaarmarkt van Medina niets meer omging. Carande,Ga naar eind10 hoewel een groot bewonderaar van Karel, verwijt hem dat hij wel bekommerd was om de Vlaamse handelsrelaties met Engeland, toen de Paus erover dacht de Engelse koning vanwege zijn huwelijksbreuk met Catharina van Aragon in de ban te doen, maar dat hij zich nooit een dergelijke inspanning getroost heeft ten bate van de ineenstortende Castiliaanse economie. De Cortes te Valladolid van 1584 hebben het voortreffelijk onder woorden gebracht: ‘Verder verklaren wij dat het, door de behoefte die Uwe Majesteit heeft gehad, om zowel in Duitsland als in Italië door ons geholpen te worden, zover gekomen is dat een groot aantal buitenlanders naar deze landen komen en hier nu leven, welke niet tevreden met de zaken die zij met Uwe Majesteit gedaan hebben en nog doen, zowel in leningen als in concessies die Uwe Majesteit hun doet om hen van de eerste betaling te geven, zich erop hebben toegelegd om alle andere bedrijven ter hand te nemen die er in deze landen zijn en waarvan Uw onderdanen die hier geboren zijn leven; en niet tevreden ermee dat ze alle goederen van de Militaire orden, de Bisdommen, de ambten en posities van Heren en de “encomiendas”Ga naar eind12 gepacht hebben en de vruchten ervan trekken, nu ook sinds enkele jaren erop uit zijn om alle wol, zijde, ijzer, staal en andere goederen en levensmiddelen te kopen die hier zijn en die het laatste waren waarmee de ingeborenen konden handeldrijven en bestaan.’ Het ontbrak de Spanjaarden toen niet aan belangstelling in de economie: integendeel, men ziet zelfs dat beroemde mystici zich bekommeren om de problemen van hun land. Luis Ortís, accountant van Karel V, heeft in 1558 een heel rapport over industrialisatie en ‘planning’ uitgewerkt, met ideeën die in Spanje zelf | |
[pagina 90]
| |
niet, maar wèl door Elisabeth en door Henri IV zijn toegepast. Filips II echter volgde nog fanatieker de ideologische politiek van zijn vader, zijn bewind was nòg duurder en driemaal - in 1557, 1575 en 1596 - ging hij bankroet. Zo kwam het dat de standenvertegenwoordigers tot dezelfde sarcastische ontboezemingen kwamen als die ik van de dichter Lope de Vega citeerde: in 1588 zeggen de procuradores tot de Koning: ‘Zouden Frankrijk, de Nederlanden en Engeland deugdzamer zijn, als Spanje armer was?’ En in 1593 verzoeken ze hem wat kalmer aan te doen met de legers in Nederland en Frankrijk ‘omdat de rebellen die het heilig geloof niet willen volgen daardoor al streng genoeg zijn gestraft, en, als ze dan toch hun verderf willen, moet men hen maar ten ver der ve laten gaan.’ Toen onlangs de Spaanse Minister van Onderwijs, Jesus Rubio, de herdenkingsplechtigheden te Yuste met een redevoering besloot en daarin vaststelde ‘dat Karel V voor de Spanjaarden niet zo maar een van de vele figuren uit het verleden behoort te zijn, maar een van de grote vormers van de ziel van zijn volk, waarop hij de sporen van zijn handen heeft achtergelaten’, kon men dit ten volle onderschrijven maar zeer verschillend waarderen. Voor mij is het zo, dat Karel V, als heer van vele landen, die zich op kosten van Castilië in ontelbare ondernemingen heeft gestort die hem aan die 220 geldschieters hebben overgeleverd, de beginnende economische bloei van Spanje verpletterd en het opgroeien belet heeft van een industrie en van een burgerij die een karakterverandering van Spanje en de Spanjaarden zouden hebben teweeggebracht. Dit karakter door zovelen intens bestudeerd, Lara, Unamuno, Altamira, Madariaga, Ortega y Gasett, Amèrico Castro, Sánchez Albornoz, enz. - is zeker in vele opzichten niet alleen sympathiek, maar van grote waarde voor de tijden die achter de huidige wereldcrisis ons wachten - maar dit karakter was niet geschikt om er de moderne tijd mee in te gaan en zich te handhaven naast Fransen, Nederlanders en Engelsen in de 17de en volgende eeuwen. Groot, d.w.z. voor lange eeuwen onherstelbaar mag | |
[pagina 91]
| |
men de slag noemen die Karel V aan de ideologische (burgerlijke) en economische (industriële) ontwikkeling van Spanje heeft toegebracht. Wij Nederlanders en West-Europa in 't algemeen mogen dan in de huidige Spanjaarden veel aanbiddelijks zien dat ons ontnomen is en dat wij in spreuken als ‘Arbeid adelt’, ‘Werken is zalig’, ‘Tijd is geld’ trachten te compenseren, een groot Spanjaard als de filosoof Ortega y Gasset sprak over zijn volk - zijn volk dat hij zo eindeloos liefhad - in deze termen: ‘En vanwaar komt dit ongeluk? Ach, we weten het niet! De Inquisitie, onze geografische ligging, de ontdekking van Amerika, onze Afrikaanse afkomst? We kunnen het niet weten: omdat we geen hersens hebben, konden we onze eigen historie niet weven. Een volk van legenden en zonder historie zijn we, een “ci-devant” volk, gelijk dat van India en van Egypte! Dat zijn we. Een ras dat het besef van zijn historische continuïteit heeft verloren, een slaapwandelend en verbasterd ras, dat maar voortloopt zonder te weten vanwaar het komt noch waarheen het gaat, een spookras, een triest, melancholiek en krankzinnig ras.’Ga naar eind13 Een groot verwijt dat Karel - èn zijn zoon Filips - wordt voor de voeten geworpen door de reeds genoemde mediaevist Claudio Sánchez AlbornozGa naar eind14 is dat zij er zich niet om bekommerd hebben Spanje tot een eenheid te maken, zelfs niet wat Castilië, Aragon en Catalonië betreft. Hij schrijft woordelijk: ‘Ik moet nogmaals Karel en Filips II betichten van de grootste schuld die een Spanjaard hun kan toeschrijven.’ Ik kan hierop niet dieper ingaan. Immers ik moet minstens nog aanstippen dat Spanje's stagnatie ook reeds sterk bevorderd was door de maatregelen van Ferdinand en Isabel die door Joden en Moren gelijk te schakelen de theocratische totalitaire staat bevorderden welke door zijn geestelijk isolement en zijn ideologische hoogmoed en fanatisme de intellectuele soepelheid en het individuele werk van denkers en vorsers (Fray Luis de León, Mariana, El Brocense, enz.) zeer benadeeld heeft. Bovendien wil ik trachten naast de diepe schaduw- | |
[pagina 92]
| |
plekken de lichtpunten aan te brengen die in het clairobscuur dat juist in de Barok-periode zo geliefd was, thuis horen. En dan mag ik in de eerste plaats niet verhelen dat mij Karels streven naar co-existentie en zelfs co-viventie van alle christenen, zijn erasmisme in dat opzicht dus, bewonderenswaardig lijkt. Dit erasmisme, hoe vaak ook overspoeld door het ‘filipijnse’, is in Spanje toch nooit geheel ondergegaan. Américo Castro heeft in zijn ‘El pensamiento de Cervantes’ (1923) er bijvoorbeeld talrijke sporen van aangetroffen in de Don Quijote en andere werken van Spanjes grootste schrijver. In 't algemeen moet ook erkend worden, dat het industriële kapitalisme, het accumuleren en het makemoney op den duur geen gelukkiger, althans geen waardiger mens-type heeft voortgebracht dan dat wat Spanje ons te zien geeft. Karel heeft ook tot de verbreiding in Europa van Spaanse beschaving, taal en cultuur veel bijgedragen. Het was op 17 april 1536 dat hij in de zalen van het Vaticaan tot de Franse gezant de bisschop van Macon, zei: ‘Begrijpt u mij als 't u blieft, heer bisschop, en verwacht van mij geen andere woorden dan die in mijn Spaanse taal, die zo edel is dat zij verdient geleerd en verstaan te worden door heel de christenheid’. En dan tenslotte de ‘Nuevo Mundo’, de Nieuwe Wereld, waarvan Karel de eerste en tevens de laatste keizer is geweest. De discussies en kritieken van Francisco de VitoriaGa naar eind15 en andere Dominicanen die de wettigheid van de Spaanse overheersing van Amerika in twijfel trokken, maakten hem in 1539 woedend. Maar in 1542 - mede door het optreden van Bartomolé de las Casas en diens discussies met Sepúlveda - was hij zo in zijn geweten gegrepen, dat hij erover dacht Amerika op te geven en Vitoria zelf hem daarvan moest afhouden, omdat de Spanjaarden er met missie-bedoelingen moesten blijven. In ieder geval zijn al onder Karel de Leyes de Indias (1588) voorbereid, die weliswaar nauwelijks zijn uitgevoerd, maar toch als norm, als ideaal waren opgesteld en hun grote betekenis bij de zelfbevrijding van de Spaanse Koloniën gehad hebben. | |
[pagina 93]
| |
En dat was een van de oorzaken dat nog steeds ‘de zon niet ondergaat’ zij het dan niet in een Spaans imperium, dan toch in het Spaanse taalgebied, waarin Karel V zelf, meer en meer is opgegaan, waarin hij zijn laatste levensjaren heeft doorgebracht en te Yuste is gestorven. |
|