De Nieuwe Stem. Jaargang 7
(1952)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |||||||||||
De verklaring van de UNESCO over rassenproblemenGa naar voetnoot1Op 18 Juli 1950 werd door de Unesco een Verklaring door deskundigen betreffende rassenproblemen gepubliceerd. Aan deze publicatie was een lange voorbereiding voorafgegaan. De vierde algemene conferentie van de Unesco, in 1949 te Parijs gehouden, droeg in een resolutie de Directeur-Generaal, Dr Jaime Torres Bodet, op, 1o. wetenschappelijke gegevens te verzamelen betreffende rassenproblemen; 2o. de verzamelde gegevens in zo breed mogelijke kring te verspreiden; 3o. een voorlichtingscampagne voor te bereiden, gebaseerd op deze gegevens. Dr Torres Bodet droeg de eerste taak over aan nu wijlen Dr Arthur Ramos, hoofd van de afdeling sociale wetenschappen van zijn staf. Deze nodigde in October 1949 een tiental deskundigen op het gebied in kwestie uit, om van 12 tot en met 14 December d.o.v. naar Parijs te komen, teneinde een verklaring te ontwerpen, die zou samenvatten, wat wetenschappelijk vaststaat aangaande rassenproblemen. Deze bijeenkomst koos een socioloog, Professor Franklin Frazier, tot voorzitter, en Professor Ashley Montagu, een anatoom, tot rapporteur. Men werd het eens over een ontwerp, dat daarop aan een klein aantal personen werd toegestuurd, die niet voor de bijeenkomst waren uitgenodigd. Nadat ook hun mening in het ontwerp verwerkt was, werd dit aan een grotere groep geleerden gezonden. Professor Montagu nam daarop hun opmerkingen en het ontwerp nog eens door met Dr Angel, de opvolger van Dr Ramos, en met Professor Julian Huxley. Het resultaat was de tekst, zoals die wereldkundig werd gemaakt. De geleerden, die aan de opstelling hadden meegewerkt, waren voornamelijk deskundigen op het gebied van de genetica, de physische anthropologie en de sociologie. Ook enkele vertegenwoordigers van de psychologie, de biologie, de sociale anthropologie en nog andere wetenschappen droegen met hun kennis aan de totstandkoming van de tekst bij. De verklaring ondervond weinig oprechte belangstelling, maar wel veel critiekGa naar voetnoot2. De tekst werd gepubliceerd in drie UNO-periodieken, en in de loop van 1950 overgenomen door niet meer dan vier of vijf tijdschriften - in de gehele wereld! 1951 bracht meer publiciteit, maar de enige poging de verklaring geheel en al aan zijn bedoeling te doen beantwoorden door een breed publiek van zijn betekenis op de hoogte te brengen, deed Professor Montagu in zijn bijna een jaar geleden verschenen boek Statement on RaceGa naar voetnoot3. Andere geleerden, aanhangers van de klassieke opvatting van de met schedel-indexen werkende anthropologie, soms verstoord dat hun medewerking bij de opstelling niet gevraagd was, richtten hun critiek tegen de verklaring, of soms in hun haast zelfs tegen de vereenvoudigde samenvatting ervan, die de dagbladen gepubliceerd hadden. De gelijk- | |||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||
heid van de ‘rassen’, en de menselijke drang tot samenwerking moesten het vooral ontgelden, waarbij men zich soms zelfs niet ontzag onjuist te citeren. Andere critici maakten vooral bezwaar tegen het voorstel om de term ‘ras’ te vervangen door ‘ethnische groep’, wat naar hun mening weinig minder dan belachelijk wasGa naar voetnoot1. Om de gerezen bezwaren, vrijwel uitsluitend komende van vertegenwoordigers van de natuurwetenschappen, nogmaals onder ogen te zien, heeft de Unesco in Juni van het afgelopen jaar een bespreking van physische anthropologen en genetici georganiseerdGa naar voetnoot2. De toen geformuleerde voorstellen tot wijziging van de verklaring zijn aan een aantal geleerden ter beoordeling toegezonden, en zullen waarschijnlijk eveneens behandeld worden op een tweede door de Unesco te organiseren bijeenkomst, ditmaal van sociale anthropologen en sociologen. Om een bijdrage te leveren voor de eerste bespreking heeft het Nederlands Genootschap voor Anthropologie in samenwerking met het Unesco-centrum Nederland in Januari van het vorig jaar een enquête over de verklaring betreffende rassenproblemen gehouden. Tot onze spijt kunnen wij om verschillende redenen de daarbij rondgezonden vertaling hier niet overnemenGa naar voetnoot3. Wij menen, dat de hier volgende vertaling de eerste complete gedrukte publicatie in het Nederlands is. Aan De Groene Amsterdammer komt echter de eer toe, zijn vijf en zeventigjarige traditie om belangrijke documenten onder de ogen van zijn lezers te brengen getrouw, reeds op 5 Augustus 1950 een samenvatting van de verklaring met enkele uittreksels te hebben opgenomen. De Unesco heeft het niet bij het opstellen van verklaringen gelaten. Een conferentie besprak de mogelijkheden om musea in te schakelen bij de bestrijding van rassen-vooroordelen. Verder wordt ter uitvoering van het tweede en derde punt van de in 1949 aan Dr Torres Bodet gegeven opdracht momenteel in het Engels en het Frans een serie brochures The Race Question in Modern Science uitgegeven. Deze boekjes, deels geschreven door geleerden, die hebben meegewerkt aan de totstandkoming van de tekst van de verklaring, deels door anderen, resumeren op heldere en voor een ieder begrijpelijke wijze het bewijsmateriaal voor de verklaringGa naar voetnoot4. Moge de Unesco gunstige resultaten boeken met zijn pogingen onderling wanbegrip onder de mensen uit de weg te ruimen! | |||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||
1. Wetenschappelijke onderzoekers zijn in het algemeen tot de erkenning gekomen, dat de mensheid een eenheid is: dat alle mensen tot dezelfde soort, Homo sapiens, behoren. Verder zijn wetenschappelijke onderzoekers het er in het algemeen over eens, dat alle mensen waarschijnlijk aan dezelfde gemeenschappelijke stam ontsproten zijn, en dat de bestaande verschillen tussen verschillende groepen van het mensdom het gevolg zijn van de differentiërende werking van evolutiefactoren, zoals isolatie, het vlotten en de toevallige fixatie van de stoffelijke deeltjes, die de erfelijkheid beheersen [genen], veranderingen in de structuur van deze deeltjes, kruising en natuurlijke selectie. Op deze manier zijn groepen ontstaan van onderling verschillende stabiliteit en graad van differentiatie, welke groepen voor verschillende doeleinden op verschillende manieren ingedeeld zijn.
2. Van biologisch standpunt uit bezien bestaat de soort Homo sapiens uit een aantal populaties, waarvan elk van de anderen verschilt in de frequentie van één of meer genen. Dergelijke genen, die verantwoordelijk zijn voor de erfelijke verschillen tussen de mensen, zijn altijd gering in aantal in vergelijking tot de gehele genetische constitutie van de mens en tot het enorme aantal genen, dat aan alle mensen gemeenschappelijk is, onafhankelijk van de populatie waartoe zij behoren. Dit betekent, dat de trekken van gelijkheid onder de mensen veel groter in aantal zijn dan de onderlinge verschillen.
3. Daarom kan van biologisch standpunt uitgaande een ras gedefinieerd worden als één van de groep populaties, die samen de soort Homo sapiens vormen. Deze populaties kunnen zich met elkaar vermengen, maar tengevolge van de isolerende barrières, die hen in het verleden min of meer van elkaar gescheiden hielden, vertonen ze zekere physieke verschillen als gevolg van hun enigszins van elkaar verschillende biologische geschiedenis. Deze verschillen in biologische geschiedenis zijn als het ware variaties op een gemeenschappelijk thema.
4. Kort gezegd duidt de term ras een groep of een populatie aan, die gekenmerkt wordt door een aantal gevallen van opeenhoping, wat betreft frequentie en verdeling, van deeltjes, die de erfelijkheid beheersen [genen] en van lichamelijke kenmerken, welke gevallen van concentratie in de loop des tijds verschijnen, variëren, en vaak weer verdwijnen ten gevolge van aardrijkskundig en/of cultureel isolement. Iedere groep stelt zich de wisselende manifestatie van deze trekken in verschillende populaties op verschillende manier voor. Deze voorstellingen berusten grotendeels op vooronderstellingen, zodat iedere groep de neiging heeft de variabili- | |||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||
teit, die zich in een bepaalde groep voordoet, willekeurig te misduiden als een fundamenteel verschil, dat haar van alle andere groepen afzondert.
5. Dit zijn de wetenschappelijke feiten. Wanneer de meeste mensen echter de term ‘ras’ gebruiken, doen ze dat ongelukkigerwijs niet in de boven omschreven zin. Voor de meeste mensen is een ras elke groep mensen, die zij verkiezen te beschrijven als een ras. Zo is menige godsdienstige, aardrijkskundige, linguistische of culturele groep door dergelijk onnauwkeurig woordgebruik ‘ras’ genoemd, terwijl het duidelijk is, dat de Amerikanen geen ras zijn, noch de Engelsen, noch de Fransen, noch enige andere natie. Katholieken, Protestanten, Mohammedanen en Joden vormen geen rassen, evenmin kunnen groepen, die Engels of enige andere taal spreken, op grond daarvan als een ras gedefinieerd worden; mensen, die in IJsland, Engeland of India wonen, vormen geen rassen, evenmin kunnen mensen, die wat hun cultuur betreft Turks, Chinees of wat ook zijn, op grond daarvan als een ras beschouwd worden.
6. Nationale, godsdienstige, aardrijkskundige, linguistische en culturele groepen vallen niet noodzakelijkerwijs samen met raciale groepen, en de culturele kenmerken van dergelijke groepen hebben geen bewezen genetisch verband met raciale kenmerken. Omdat geregeld ernstige fouten van deze aard begaan worden, wanneer de term ‘ras’ gebruikt wordt in de taal van alledag, zou het beter zijn om bij het spreken over menselijke rassen de term ‘ras’ geheel en al achterwege te laten en te spreken van ethnische groepen.
7. Wat heeft de wetenschappelijke onderzoeker nu te zeggen aangaande de menselijke groepen, die tegenwoordig te herkennen zijn? Menselijke rassen kunnen door verschillende anthropologen verschillend ingedeeld worden, en zijn dat inderdaad ook, maar tegenwoordig zijn de meeste anthropologen het er over eens om het grootste deel van de hedendaagse mensheid als volgt in drie hoofdafdelingen te classificeren: de Mongoloïde hoofdafdeling, de Negroïde hoofdafdeling en de Caucasoïde hoofdafdeling. De biologische processen, die de indeler hier als het ware bevroren heeft, zijn dynamisch, niet statisch. Deze afdelingen waren in het verleden niet dezelfde als ze in het heden zijn, en er is geen reden te geloven, dat ze ook in de toekomst niet zullen veranderen.
8. Er zijn binnen deze afdelingen vele ondergroepen of ethnische groepen beschreven. Er bestaat in het algemeen geen overeenstemming aangaande hun aantal, en in ieder geval zijn de meeste ethnische groepen door de anthropologen nog niet bestudeerd of beschreven. | |||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||
9. Welke indeling de anthropoloog ook van de mensheid maakt, nooit betrekt hij er verstandelijke kenmerken in. In het algemeen wordt nu erkend, dat intelligentietests als zodanig ons niet in staat stellen om met zekerheid te onderscheiden, wat het gevolg is van aanleg en wat van milieu-invloeden, opvoeding en onderwijs. Waar het mogelijk was rekening te houden met verschil in door het milieu bepaalde kansen, hebben de tests steeds wezenlijke gelijksoortigheid in verstandelijke kenmerken onder alle menselijke groepen aangetoond. Kortom, wanneer het cultureel milieu hen in gelijke mate kans geeft om hun aanleg te verwezenlijken, dan bereiken de leden van iedere ethnische groep gemiddeld ongeveer hetzelfde resultaat. De wetenschappelijke onderzoekingen van de laatste jaren ondersteunen volledig het gezegde van Kung Foetze [551-479 vóór onze jaartelling] ‘De aard der mensen is gelijk, het zijn hun gewoonten, die hen ver uiteen drijven’.
10. Het wetenschappelijk materiaal, waarover we tegenwoordig de beschikking hebben, rechtvaardigt niet de gevolgtrekking, dat overgeërfde genetische verschillen een zeer belangrijke factor vormen in het teweeg brengen van de verschillen tussen de culturen en culturele verworvenheden van verschillende volken of groepen. Het beschikbare materiaal wijst er echter wel op, dat de culturele geschiedenis die iedere groep heeft meegemaakt, de belangrijkste factor is ter verklaring van de genoemde verschillen. De trek, die boven alle andere de doorslag heeft gegeven in de ontwikkeling van 's mensen geesteskenmerken, is zijn vermogen tot leren en tot aanpassing. Dit is een trek, die aan alle mensen eigen is. Het is in feite een kenmerk van de soort Homo sapiens.
11. Ten aanzien van het temperament bestaat er geen afdoend bewijsmateriaal, dat er aangeboren verschillen bestaan tussen de menselijke groepen. Er is wél bewijsmateriaal, dat eventueel bestaande verschillen van die aard tussen groepen in het geheel niet opwegen tegen de individuele verschillen en tegen de verschillen, die hun oorsprong vinden in milieu-factoren.
12. Wat persoonlijkheid en karakter betreft, die kunnen als niet rasgebonden beschouwd worden. In iedere menselijke groep is een rijke verscheidenheid aan typen van persoonlijkheid en karakter te vinden en er bestaat geen reden om te geloven, dat enige menselijke groep in dit opzicht rijker is dan welke andere ook.
13. Wat rassenmenging aangaat, wijzen de gegevens er zonder enige twijfel op, dat deze plaats heeft gehad van de vroegste tijden af aan. In feite | |||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||
heeft een van de voornaamste processen van vorming, en van uitsterving of absorptie van een ras plaats door middel van kruising tussen rassen of ethnische groepen. Bovendien is er geen overtuigend bewijs aangevoerd, dat rassenmenging als zodanig slechte, gevolgen in biologisch opzicht oplevert. Beweringen, dat menselijke mengbloeden veelvuldig ongewenste trekken vertonen, zowel physiek als psychisch - lichamelijke disharmonie en geestelijke degeneratie -, worden niet door de feiten bevestigd. Daarom bestaat er geen biologische rechtvaardiging voor het verbieden van huwelijken tussen personen behorend tot verschillende ethnische groepen.
14. Men dient ras als biologisch feit van ‘ras’ als mythe te onderscheiden. In de maatschappelijke practijk is ‘ras’ niet zozeer een biologisch verschijnsel als wel een sociale mythe. De rasmythe heeft een enorme schade aangericht aan mens en maatschappij. In de jaren, die pas kort achter ons liggen, heeft deze mythe een zware tol aan mensenlevens geheven en onmetelijk leed veroorzaakt. Nog steeds verhindert hij de normale ontwikkeling van millioenen mensen en berooft hij de beschaving van de doeltreffende medewerking van productieve denkers. De biologische verschillen tussen ethnische groepen behoren geen rol te spelen bij sociale aanvaarding en maatschappelijke strijd. Zowel vanuit biologisch als vanuit sociaal oopgunt is de eenheid van het mensdom datgene, waar het om gaat. Dit te erkennen en daarnaar te handelen is de eerste vereiste gesteld aan de moderne mens. Het betekent niets anders dan aanvaarding van wat een groot bioloog in 1875 heeft geschreven: ‘Naarmate de mensch in beschaving vooruitgaat en kleine stammen zich tot grooter maatschappijen vereenigen, zal de meest eenvoudige rede elk individu doen gevoelen, dat hij zijn sociale instincten en medegevoel behoort uit te breiden tot al de leden van dezelfde natie, al zijn zij hem ook persoonlijk onbekend. Dit punt eens bereikt zijnde, bestaat er nog slechts een kunstmatige slagboom tegen het uitbreiden van zijn medegevoel tot alle menschen, van welke natie of ras zij ook zijn.’ Dit zijn de woorden van Charles Darwin in De afstamming van den mensch.Ga naar voetnoot1 En inderdaad toont de gehele menselijke geschiedenis, dat een geest van samenwerking niet alleen overeenkomstig 's mensen natuur is, maar ook dat hij dieper geworteld is dan welke egoïstische neiging ook. Wanneer dit niet zo was, dan zouden we niet de toename in integratie en organi- | |||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||
satie van de menselijke gemeenschappen waarnemen, die de eeuwen [en millenia] duidelijk te zien geven.
15. Wij moeten nu nagaan, welke consequenties deze uitspraken hebben voor het probleem van de menselijke gelijkheid. Met de meeste nadruk dient vastgesteld te worden, dat gelijkheid als ethisch principe in geen enkel opzicht afhankelijk is van de bewering, dat alle mensen gelijk in begaafdheid zouden zijn. Het is duidelijk, dat er grote verschillen in begaafdheid bestaan onder de individuen binnen elke ethnische groep. Desondanks worden vaak de kenmerken, waarin menselijke groepen van elkaar verschillen, overdreven en als grondslag gebruikt om de gelding van de gelijkheid in ethische zin in twijfel te trekken. Hierom hebben wij gemeend, dat het de moeite waard is om puntsgewijze uiteen te zetten, wat tegenwoordig wetenschappelijk vaststaat betreffende verschillen tussen individuen en tussen groepen.
| |||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||
Tenslotte geven biologische onderzoekingen steun aan de ethos van universele broederschap; want de mens wordt geboren met drang tot samenwerking, en zowel mensen als volken worden ziek, tenzij deze drang bevredigd wordt. De mens wordt geboren als een gemeenschapswezen, dat zijn volledige ontplooiing slechts kan bereiken in wisselwerking met zijn medemensen. Ontkenning hoe ook van deze maatschappelijke binding van mens en mensheid, brengt letterlijk ont-binding met zich mee. In deze betekenis is ieder mens zijns broeders hoeder. Want ieder mens is een stuk van het continent, een deel van het vasteland, omdat hij betrokken is in de mensheidGa naar voetnoot1.
De oorspronkelijke verklaring werd ontworpen in het Unesco Huis te Parijs door de volgende deskundigen:
De tekst werd herzien door Professor Ashley Montagu aan de hand van critische opmerkingen voorgelegd door de hoogleraren Hadley Cantril, E.G. Conklin, Gunnar Dahlberg, Theodosius Dobzhansky, L.C. Dunn, Donald Hager, Julian S. Huxley, Otto Klineberg, Wilbert Moore, H.J. Muller, Gunnar Myrdal, Joseph Needham.Ga naar voetnoot2 Vertaling James S. Holmes en A. van Marle. |
|