| |
| |
| |
XX. Hoofdstuk.
Van de betamelyke zwier in onzen handel en bedryf.
GElyk de schoonheid des ligchaams bestaat in een gelykmatige over-een-koming van alle de leeden en deelen deszelfs; zo moet 'er ook een welgeschikte gemaniertheid in al onzen handel en bedryf gevonden worden, op dat het zelve mag aangenaam wezen. By voorbeeld, men zag een wel opgetooide Juffer aan eenig gemeen water het Lynwaat zitten spoelen, en of schoon zy anders u niet zou mishagen, zo zou zy evenwel u hier in tegen de borst wezen, om dat zy daar in geen betamelyke zwier zou onderhouden: want zy zou het aanzien hebben van een treffelyke Juffer, en haar bedryf zou dat van een Dienstmaagd gelyk zyn. En hoewel zy u niets onaangenaams in haar wezen mogt vertoonen, nog uwe oogen quetzen, en eindelyk, indien 'er niets was dat gy kond verwerpen: zo zou zy u evenwel mishagen, alleen uit oorzaak
| |
| |
dat hare bedryven geen over-een-koming zouden hebben met hare kleding, en met haren staat. Dusdanigen handeling, en zulke ongeregelde en ongeschikte bedryven en zwieren moet men dan vermyden, met zo veel, en zelfs nog wel met meerder aandachtigheid dan de gebreken hier voren aangewezen, om dat, gelyk die alleen tegen 't verstand aanloopen, zy minder gevoelig zyn, ons lichtelyk ontsnappen, en moeyelyker aangemerkt worden, dan die dewelke tegen de zinnen aanloopen, dewyl het veel lichter is iets te gevoelen, dan wel iets te kennen en te verstaan. 't Kan echter wel zyn, dat het gene onaangenaam is aan de zinnen, 't zelve ook somtyds onaangenaam aan 't verstand kan wezen. maar echter niet wel om dezelve reden, gelyk ik voorheen gezegt heb, wanneer ik vertoonde dat men den gemeenen zwier in sijne kleding moet houden, en zich kleden gelyk de anderen, op dat men niet zou schynen al de wereld te willen berispen, en zich tegen de menigte aan te stellen. Wy zien zelfs, dat, die hare kleding op de Luizemarkt koopen, al- | |
| |
tyd op een belagchelyke wyze gekleed zyn: hare klederen zyn zo qualyk geschikt, en komen zo weinig over een, dat 'er oorlog tusschen de broek en het wambuis schynt te wezen. En hier zou men nu weder alle gebreken konnen ophalen, om dat zy in bedryven bestaan die tegens deze schikkelykheid stryden: want alle dusdanige gebreken zyn onaangenaam, en zyn eigentlyk gebreken om dat men die niet doet over een komen met den tyd, de plaats, de zaak, en de persoon; gelyk men behoorde te doen, indien men wilde dat zy zouden aangenaam wezen.
Een Mensch moet zich dan alleen niet vergenoegen met goede zaken te bedryven; maar hy moet ook tragten een aangenaamheid daar in te hebben: en deze aangenaamheid, geeft een zeer helderen glants, en een zeer doorstralend licht aan alle zodanige bedryven, 't welk voortkomt uit de evenredigheid en over-een-koming die de welgeschikte en welgevoegde zaken onder malkander hebben. Zonder deze bepaling, en zonder deze gelykmatigheid is het goede niet schoon, en de schoonheid
| |
| |
niet aangenaam. Even gelyk de spyzen, hoewel die gezont mogten zyn, niet behagen zouden indien zy smakeloos waren, of dat zy een leelyke smaak of geur hadden; zo ook, alschoon onze zeden niets quaats, of niet schadelyks in zig hadden, niet te min zouden zy zeer slecht, ja zelfs somtyds verachtelyk schynen, indien zy niet met een zekere zoetigheid vermengt waren, die wy bevalligheid en aangenaamheid noemen. En het is zelfs om deze reden dat de ondeugden mishagen: want gelyk zy zeer leelyk zyn en een grote wanschikkelykheid hebben, moeten zy nootzakelyk misnoegen geven, en zelfs een afkeer in rechtschapene Verstanden verwekken. Hierom moeten de genen, die zich aangenaam door haren ommegang willen maken, allerhande gebreken vermyden, voornamelyk de gebreken die de meeste mismaaktheid en leelykheid hebben, als de gierigheid, de wreetheid, de vuile ontuchtigheid, en eenige andere; onder welke sommige veracht zyn, als de dronkenschap en de gulzigheid; andere vuil en schandelyk, als hoerery; andere grouwelyk, als moor- | |
| |
dadigheid, en zo voorts. Ieder gebrek word uyt zich zelven by de meeste Menschen gehaat, het een meerder, het ander minder: maar om dat die in 't gemeen niet bestaan dan in wanorden, en in de ongeregeltheid, maken zy de ondeugenden by de gezelschappen en onder de gemene Menschen onaangenaam.
Een wel geschikt en geestig Man moet dan naauw acht nemen op de gematigtheid, en goede over-een-koming, wanneer hy gaat, wanneer hy stil staat, en wanneer hy zit: hy moet letten op zyne bewegingen, op zyne gestalte, op zyne kleeding, op zyne woorden, op zyn zwygen, op zyn rusten, en op al zyn doen Insgelyks moeten de Mannen niet hebben dezelve optoooiselen noch dezelve vercieringen gelyk de Vrouwen, ten einde de Persoon en desselfs toestelling niets hebben dat tegen malkander stryd; gelyk men sommige ziet die met konst hare hairlokken krullen, en haar aangezicht, mond, en handen zodanig blanketten en beschilderen, dat het zelve niet alleen onbetamelyk zou zyn voor gemeene Vrouwen, maar zelfs noch voor hoeren die hare
| |
| |
schoonheden verkopen, en dezelve meerder opschikken als andere, op dat zy daar in te meer trek mogten hebben. Men moet niet wel, noch niet qualyk rieken: want een eerlyk Man moet niet stinken als een Arbeider, noch reuk verwen by zich dragen gelyk lichte Hofpoppen. Nogtans moogt gy naar uwe jaren u wel bedienen van de gedisteleerde lieffelyk ruikende wateren, indien het gebruik zulks toelaat.
Een eerlyk Man moet langs de straten niet loopen: deze haastigheid is niet goed als voor Knechten en geringe Menschen, maar voor geen Heeren van aanzien: 't is ook niet zeer betamelyk, dat men na zynen adem hygt. Men moet mede zo langsaam niet gaan, noch zo wandelen gelyk een Vrouw of een Bruid. Daar zyn 'er die met zekeren gemaakten zwier gaan, en met al te grote beweging, 't welk gants onaangenaam is. Anderen hebben de armen hangende, slingeren de handen gints en weder, als of zy zaayen wilden. Sommigen langs de straten gaande, zien de andere Menschen zo sterk aan, als of zy iets wonderlyks en ongemeens omtrent haar
| |
| |
bemerkten. Sommigen heffen de voeten om hoog als een Paard dat bevreest is: men zou zeggen, dat zy altyd de benen uit een tobbe willen halen. Anderen stappen met de voeten zo hard op de aarde, dat zy bykans zo veel gerucht maken als een Karos-Paard. Sommigen slingeren de benen buiten uit: anderen drillen met de voeten: sommigen blyven om ieder stap die zy doen, stil staan, en bukken neder om hare schoenen, koussen, of anders, te schikken: anderen eindelyk, om te fierder gang te hebben, schudden de voeten, geven zekeren draay aan haar ligchaam, en maken geduerig dwarsche schreden.
Alle deze manieren van doen mishagen, om dat zy gemaakt en wanschikkelyk zyn. Indien gy een Paard had, dat geduurig den mond open hield, en altyd de tong uit en in deed spelen, hoe wel dit gebrek zyne deugd in 't minst niet zou verkorten, zou het nochtans van minder waardy zyn als gy 't wilde verkoopen; om dat het te minder schoon en aangenaam zou wezen. Indien dan de schoonheid en aangenaamheid te achten is, niet alleen in de Beesten, maar
| |
| |
ook in de dingen die geen leven en gevoel hebben, gelyk wy dagelyks zien dat twee Huizen, even hegt en vast, verscheiden prys gelden, als het een bequamer gebouwt is, dan het ander: Indien, zeg ik, de schoonheid gewenscht word in de aldergeringste zaken; met hoe veel te meerder reden is die in de Menschen te achten?
|
|