Nieuwe verhandeling vande hoofsche welgemanierdheyt
(1965)–Anoniem Nieuwe verhandeling vande hoofsche welgemanierdheyt– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 191]
| |
trachten, dat zy niets aanstootelyks in zich besluiten, noch in de klank, noch in de betekening: en deze zyn niet moeyelyk uit te vinden, wanneer men een bequame verkiezing daar van weet te maken. Zy moeten ook niet van een en dezelve benaming of dubbelzinnig wezen, ten zy zulks op een aardige wyze te pas mogt komen, en als zulks eenige aangenaamheid in de reden zouden konnen bybrengen, in de plaats dat zy duisterheid daar in zouden veroorzaken. Uwe woorden dienen, als het eenigsins mogelyk is, zodanig eigen aan de zaak te wezen, die gy in eenig gezelschap voor hebt, dat zy op geene andere zaken zouden konnen gepast worden. In dezer voegen blykt het, dat gy die dingen voor oogen brengt, welke gy komt af te beelden: het schynt dat gy die met de hand tasten doet: men kent haar dan aan haar eigen streken, en niet by haar figuur of Beeltenis. Wanneer men met Vreemdelingen spreekt, die onze Taal niet wel verstaan, moeten wy daarom onze woorden niet verderven, met die na de hare te schikken, gelyk sommige, die door zekere | |
[pagina 192]
| |
malligheid altyd de Taal willen spreken van de genen met welken zy bezig zyn: en het gebeurt dikwils, dat zy de zaken gants anders zeggen, dan het wel zou behooren. Wy moeten dan geen vreemde Talen gebruiken, ten ware wy die hoog noodig hadden, en dat wy ons op een andere wyze niet konden doen verstaan. Een eerlyk Man moet ook alle oneerlyke woorden vermyden; gelyk die konnen wezen, of uit oorzaak van de klank die men daar aan geeft, of uit oorzaak van hare beteekening. Men kan dikwils op veelderlye wyzen een en dezelfde zaak zeggen, en nogtans is in d'eene wyze van spreken meer eerbaarheid als in d'andere: en daarom moet men de zachtste en beste verkiezen. En wanneer men van zodanige zaken spreekt, moeten onze uitdrukkingen niet alleen de zaken doen verstaan, die wy willen zeggen; maar zy moeten terzelver tyd ook te kenken geven, dat men niet dan met schaamte daar van kan spreken. Niet alleenelyk moet men zig wagten, geene oneerlyke en vuile woorden te gebruiken; maar ook geen geringe | |
[pagina 193]
| |
en slechte wyzen van spreken te voeren, voornamentlyk wanneer men een hooge en gewichtige zaak mogt verhandelen, die men moet ondersteunen door de deftigheit van redenen, welke men by de meesters van de konst der welsprekentheid leeren kan. Voorts heeft men zig te gewennen tot aangename, lieftallige, zedige, zachte en zoete woorden, die gants geen hardigheid nog scherpheid in zich hebben. Men zal veel eer zeggen: Ik weet myne gedachten niet al te wel uit te drukken: als te zeggen:. Het is uwe schuld, dat gy my niet recht verstaat. Men moet liever zeggen: Laat ons daar een weinig op denken, en zien, of het niet is gelyk wy spreken: als terstont te zeggen: Gy zyt bedrogen: dat is niet waar: gy weet het niet. Want het is een heussche en vriendelyke gewoonte, wanneer men de zaken schynt te verschonen welke men waarlyk berispt: en gy moet van 't gebrek uwes Vriends spreken, als of u dat ook gemeen was. Gy moet daar uw deel in nemen; en op zulk een wyze kunt gy dat verwerpen, en moogt gy dat berispen. Gy zult dan zeggen: Wy hebben ons bedro- | |
[pagina 194]
| |
gen op den weg, dien wy zyn ingeslagen: gisteren hebben wy niet eens gedacht te doen het geen wy voorgenomen hadden, of schoon hy alleen dat mogt vergeten hebben. En doet niet gelyk de gene, die in den drek gevallen zynde, toe zyne Makkers zeide, Gy zyt daar niet wel. Zegt nimmermeer: Indien uwe woorden niet Leugenachtig zyn: Indien het geen gy zegt de waarheit is. Want men moet door onze uitdrukkingen nooit laten blyken dat wy aan eens anders woorden twyffelen. Zelfs indien iemand u niet gehouden heeft het geen hy belooft had: zo is het egter niet gevoegelyk hem te verwyten, dat hy in zyn woord aan u is te kort geschoten, ten waar de nood u daar toe drong, en dat gy daar toe verplicht wezen mogt om uwe eere te bewaren. Maar indien hy u bedrogen heeft, zo zult gy veel liever tegens hem zeggen: Gy hebt vergeten te doen het geen gy my belooft had: of gy zyt daar in belet geworden: gy hebt daar niet eens aan gedacht: dan wel: Gy hebt my bedrogen: gy hebt weinig werks gemaakt van uwe belofte. Want dusdanige harde bejege- | |
[pagina 195]
| |
ningen komen te quetzen, dewyl zy in zich begrypen 't vergift van klachten en verwytingen. De Persoonen, die gewoon zyn dezelve te gebruiken, gaan voor zeer moeyelyke Menschen; en men is even zo bevreest om zig in haar gezelschap te begeven, gelyk wy ons zelven tragten te myden om niet onder distelen en doornen te verwarren. Daar zyn ook sommige Menschen, die zich door den drift van veel te spreken zodanig laten vervoeren, dat hare redenen veeltyts tot buiten hare gedachten vliegen, even gelyk de Wind-honden dikwils door hare grote gezwindheid het Wild zelfs voorby lopen. Dierhalven moet gy nooit spreken, voor dat gy eerst in u zelven bedagt hebt alles wat gy moet zeggen. Dan zullen uwe redenen zyn als voldragen kinderen, en geen misgeboorten, die ter wereld komen eer dat zy alle haar ledenen en haar volkomene gestalte hebben. Dan zult gy nooit gehouden zyn te zeggen, naar dat gy begonnen hebt een Historie te verhalen, dat men u iets zou moeten helpen geheugen; of dat gy in uw verhaal gemist hebt; of dat een ander zulks | |
[pagina 196]
| |
beter zou konnen voorstellen en vertoonen. Gy zult ook eindelyk daar door bevryt zyn van veeltyds te haperen, en u niet lang behoeven te bedenken om een naam uit te vinden, noch ook niet genootzaakt zyn dien te zoeken door zekere gebaarden, en vreemde potzen, die den aanhoorderen moeyelyk vallen. Men moet van niemand qualyk spreken, wie het ook wezen mag: of schoon de nydigheid, die men tusschen sommige Menschen vind, maken mogt, dat dusdanige discourssen aangenaam schenen: want alle deugdzame Menschen hebben een afkeer van de quaadsprekers. Zy zyn gelyk de Stieren die met haar hoorens stooten: en niemand durft haar naderen: men is afkeerig van de gemeenschap met deze Menschen, om dat yder een gelooft, dat, wanneer hy daar niet tegenwoordig is, hy niet meer als anderen gespaart word. Daar is nog een ander slag van zeer moeyelyke Menschen, die zich byna stellen tegen yder woord dat gy spreekt: die u honderden vragen doen, en geduerig u tegenspreken. Dusdanige doen zeer wel zien, dat zy den aart der Men- | |
[pagina 197]
| |
schen niet kennen, dewyl een iegelyk den overwinning bemint, tot zelfs in den gemeenzamen ommegang: en men vreest alzo zeer overwonnen te worden door woorden, als door daden. Andersints zich zo lichtelyk tegens 't gevoelen van anderen te stellen, is veel eer een bedryf van haat als van vriendschap. Daarom moet de gene, die zich aangenaam en zoet in een gezelschap zoekt te maken, niet lichtelyk tegen iemand zeggen: Dat is niet waar: of, ik wil wel wedden, dat het zo niet is? en diergelyke. Wanneer de zaken van weinig gevolg zyn, moet men zich houden aan 't gevoelen van anderen: de overwinning in diergelyke beuzelingen is zeer gevaarlyk en schadelyk. Dikwils, om meester te blyven in een geschil dat niets om 't lyf had, heeft men een goet Vriend verloten, en zich onaangenaam in een gezelschap gemaakt: want men vlied den ommegang met zodanige Menschen, met welke men in een geduurige twist moet wezen. Men noemt die Hairklovers, Muggezifters, Dwersdryvers, en Krakeelders. Doch indien men by geval verplicht is, | |
[pagina 198]
| |
in een gezelschap zynde, party te kiezen, en over eenig onderwerp te reden twisten, zo moet men dat met minzaamheid doen, en niet zo hevig zyn om den stryd te winnen, dat men aan onze tegenparty niets zou willen toegeven, want 't zy men gelyk of ongelyk heeft, zo moet men ons oordeel onderwerpen aan 't meeste getal, of aan den styfkoppigsten. Men moet die meester van 't veld laten, en niet van 't getal der genen worden, die gemeenelyk zo hevig stryden dat zy zweten, en als na hunnen adem hygen. Alle deze bedryven zyn zeer onordentelyk, en voegen geensints het gedrag van een Man die eenige bescheidentheid heeft. Zy halen den haat en vyantschap op zig: zy zyn verdrietig en onaangenaam voor welgeschikte verstanden, gelyk wy nog vorder zullen doen zien. Maar de meeste Menschen zyn zo zeer van eigen liefde ingenomen, dat zy niet bekommert zyn om aan anderen te behagen: en om voor Persoonen van verstand, scherpzinnig, vernuftig, en wys te mogen gaan, willen zy raad geven, berispen, en zinnetwisten, altyd met den Degen in de vuist, | |
[pagina 199]
| |
om zich zelven zege-teekens op te regten: nimmer zyn zy van een ander gevoelen, en volgen niets dan haar eigen hooft. Nochtans moet men niet licht iemand raad geven, eer men daar om gevraagt word: want dat is zig zelven wyzer te achten als die men komt te raden: het is eenigsints hem zyn onverstant te verwyten. Gy moet dan niet zonder onderscheid aan allen, die van uwe kennis zyn, raad geven, maar alleen aan uwen waardsten Vriend, en aan Persoonen die onder uwe bestiering staan: en evenwel moet gy dat doen aan allerhande Menschen, zelfs aan Vreemdelingen, wanneer gy een baarblykend gevaar haar ziet dreigen. Doch gewoonelyk moet men niet al te verquistent wezen met zynen raad, en zig niet te veel steken in eens anders zaken. Dit gebrek is zeer gemeen: en de onwetendsten zyn de genen die meest hier in vallen; want dewyl zy weinig verstand hebben, konnen zy alle de omstandigheden niet inzien, die men in een zaak komt te ontmoeten. Zy overleggen niets lang, en vinden geen moeite om iets te besluiten, dewyl zy niet dan een weg | |
[pagina 200]
| |
inslaan. Maar wat daar van zy of niet, dit is zeker, dat die, dewelke haar raadgevingen strooyen, en dezelve aan alle Menschen aanbieden, daardoor betonen, dat zy zich inbeelden meerder kennis te hebben, en zich laten voorstaan, dat anderen weinig daarvan voorzien zyn. Sommige worden van hare eigene wysheid zo geweldig ingenomen, dat men haar moeyelyk maakt, wanneer men hare gevoelens niet volgt, en zeggen: dat men genen raad dan van grote Heeren wil nemen: gy zyt qualyk bedacht, en wilt het na uwen zin schikken: en my niet hooren. Zyn dusdanige niet vry vermetender, die willen dat men na haren raad zoude luisteren, dan zelfs haar Vriend, om dat hy dien niet wil volgen? Daar zyn nog anderen, die mede diergelyken misslag begaan. Zy begeven zig tot berispen, en de gebreken van de wereld te willen verbeteren; tragtende over alle zaken vaste besluyten te geven, en ieder een de wet te zetten van 't gene hy te doen ofte laten heeft. Zy zeggen: Gy moest zo niet doen: Gy hebt zulk een woord in gebruik: Staat af van die quade gewoonte. Ontwent u zodanig te spreken: | |
[pagina 201]
| |
De Wyn, dien gy drinkt is niet gezont; gy moest luchtiger nemen. Zy houden nooit op van te berispen, en te verbeteren. Waarom laten zy de zaken niet gaan gelykze loopen? Waarom zich op te houden om het Veld van haar Naburen te reinigen, terwyl haren Akker vol onkruid en netelen is? Daar is niets zo moeyelyk, als haar te moeten hooren. En gelyk 'er weinige Menschen zyn, en men zelfs niemand vind, die geheel zyn leven zou willen doorbrengen met zynen Zielzorger, met zynen Genees-Meester: en veel minder met den Regter over alle zyne gebreken: zo is 'er ook niemand, die 't zou willen wagen gemeenschap met die algemeene berispers te onderhouden: want ieder een bemint zyne vryheit, en is niet gezint die te verliezen, en zig aan hun te onderwerpen als of zy onze Meesters waren. Het is dan een zeer quade gewoonte, altyd vaardig te zyn om te berispen, en anderen lessen te geven, men moet dat laten voor de Huis-vaders, en voor de Tucht-meesters. Den meesters tyd hebben de Kinderen nog moeite genoeg, te verdragen dat zy van haar Vaders | |
[pagina 202]
| |
berispt worden: en men weet, dat zy zich, zo weinig als zy konnen, onder haar gezigt houden. Men moet nooit met iemand spotten, zelfs niet met zyne Vyanden. Het schynt, dat de spotternyen verachtelyker zyn als de verongelykingen: want men verongelykt een man niet dan in toornigheit, of in het voornemen van iets te willen hebben van 't gene hy bezit. Nu wenscht men de zaken niet, voor welke men gantsch gene achting heeft: men vertoornt zig niet, nog tegen de Persoonen die men versmaad, nog om de goederen die men niet acht. Zo heeft dan de verongelyking nog eenige achting in zig voor den Persoon tegen wien men die doet. Maar de spotternyen, of de quetzende boerteryen, zyn bewyzen van de grootste kleinachting. Het spotten bestaat eigentlyk in anderen schaamte aan te jagen, zonder dat ons eenig voordeel daar uit te verwachten is. Men moet zich dan wel wachten van met iemant te spotten, en hem zyne gebreken te verwyten; noch door woorden, gelyk sommige doen; noch door daden; gelyk veele zodanigen na-apen, die | |
[pagina 203]
| |
moeyelyk van spraak zyn, die kwalyk gaan, of eenigsints van de Gaven der Natuur misgedeelt zyn. Zy stellen zig als zeer kortswylig aan, die het gezelschap geweldig konnen doen lagchen, in den spot te dryven met een klein, mismaakt, of wanschapen Persoon, of met eenige sotternye die iemand gesproken mag hebben. Alle eerlyke Menschen hebben een afkeerigheid voor zulk een behandeling: en scheppen geen behagen om anderen beschaamt te maken. Die zich gewennen om potzen te bedryven, wel niet uit verachting, nog om te spotten, maar alleen om den tyd door te brengen, komen deze Spotters zeer na. Daar is niets dan het opzet en het voornemen dat haar onderscheiden maakt. En of schoon deze kleine boerteryen niet gedaan worden dan om zoet tydverdryf, in plaats dat de quetzende boerteryen uit verachting geschieden; nochtans gebruikt men een en hetzelfde woord, om deze twee onderscheidene zaken te beteekenen. Hy, die u veracht en bespot, gevoelt zekere vreugde, wanneer hy u beschaamt gemaakt | |
[pagina 204]
| |
heeft: In tegendeel, hy die met u boert, zou zeer misnoegt zyn op zig zelve, indien hy u door zyn boerterye al te veel beschaamt gemaakt hadde. Dus kan een en de zelfde streek, aan een Persoon aangedaan, een boerterye zyn uit verachting, of alleen uit kortswyl: volgens het voornemen des genen daar de zelve van daan komt: en om dat het voornemen 't welk wy in onze boerteryen hebben, aan anderen niet wel bekent kan wezen, is het goet deze uitlossing des geests in den gemeenen ommegang niet zeer veel te gebruiken. Men moet deze twyffelachtige en verdachte konst vermyden: en niet zoeken voor een pots-maker, noch voor een spot-vogel door te gaan: want het gebeurt hier dikwils, gelyk het gaat by de genen die mallen, en malkander aantasten en kloppen om te spelen: de een slaat uit zoetigheid, de ander neemt die slag met misnoegen op; en van een kortswyl komt somtyds een groot geschil. Zo zal ook de geene, aan wien men eenige pots speelt uit jok en gemeenzaamheid, somtyds moeyelyk daar over worden, en zig verbeelen dat door | |
[pagina 205]
| |
zulke potsen hem schande is aangedaan. Eindelyk, alle deze stukken, hoe klein die mogen wezen, zyn altyd bedriegeryen; en niemand ziet zich gaarne veel by de neus vatten. Die dan zoekt te behagen, en by allerhande Menschen aangenaam wil wezen, moet niet wenschen voor snedig en loos in dusdanige bedriegeryen gehouden te worden. Het is waar, dat het leven wel verdrietig zou wezen, indien wy ons zelven somtyds niet eenige vermakelykheid aandeden, of eenige rust hadden: en om dat deze kleine stukken ons doen lagchen, zo beminnen wy natuurlyker wyze de genen, die dusdanigen kortswyligen, klugtigen en vrolyken geest hebben. Het is dan goed, dat men somtyts deze kleine bedriegeryen kan maken, en weet te boerten. Sekerlyk, die Menschen, die deze aangename stukken weten uyt te vinden, en niet te scherp en bitzig zyn, konnen veel lieftalliger wezen dan de genen die deze bequaamheid niet hebben, maar men moet verscheyde zaken in acht nemen. Want ofschoon het opzet des genen, die boert, niet anders is, dan wat kortswyl te rapen uit het gebrek | |
[pagina 206]
| |
der geenen daar hy eenige achting voor heeft; nogtans moet hy wel letten, dat hy haar door zyn boerteryen niet in zulk een grooten misslag doet vallen, waar uyt haar eenige schande of merkelyk verlies zou mogen overkomen: andersints zou 'er geen onderscheid wezen tusschen verongelyking, en onnoozele boerteryen. Sommige Persoonen zyn zo streng en hard, dat men nimmer met haar mag boerten. Men moet ook niet boerten in ernstige zaken, doch die kortswyl zoeken in misdadige bedryven: dat is eigentlyk een spel van de boosheit maken. En eindelyk is 'er geen tyd van boerten, daar men geen reden heeft om te lagchen. Daar en boven moet men weten, dat 'er zekere quetzende woorden zyn, en weder andere die dat niet zyn. De boerteryen moeten veel eer gelyken de beten der Lammeren, als die der Honden: want in der daad, indien de wonden te diep waren, zo zouden 't geen boerteryen, maar verongelykingen wezen, die in allerhande Staten onder de gestrengheit der wetten leggen: en het waar zelfs te wenschen, dat de wetten | |
[pagina 207]
| |
haar bestraffingen ook uitgebreid hadden over de genen, die iemand door te zeer bittere boerteryen beleedigen. Maar eerlyke Menschen moeten zig zelven een wet van de reden maken: en de prikkelen van hare boerteryen moeten weinig en licht zyn. Behalven dit alles, moet het boerten noch uitgezocht en scherpzinnig wezen, 't zy dat het mag treffen of niet: want indien het slecht is, heeft men daar geen vermaak in; en als het gezelschap dan lacht, zo is 't veel eer over den spotter, dan over de spotternyen: en dewyl het niet dan zekere spitsvinnige en konstige bedriegeryen zyn, kan het niet wel gedaan worden als van Verstanden, die doorslepen en vaardig op staande voet dat weten voort te brengen. Maar de Persoonen, die een lompe en trage geest hebben, moeten zig daar mede niet bemoeyen. De geheele goetheid der boerteryen bestaat alleen in de vreemdigheid, in de geestigheid, en zekere onverhoetsche beweeging des verstants. Daarom moeten wyze Menschen niet zien of zy lust hebben om te boerten, maar slechts of zy bequaamheid hebben tot boerten. Laten | |
[pagina 208]
| |
zy hare kragten twee of driemaal beproeven. Indien zy zien, dat zy daar toe niet geboren zyn, en dat haar geest zich daar na niet wel wil schikken, zo moeten zy 't boerten laten varen, uit vrees van zich zelfs anders belagchelyk te maken. Indien gy acht slaat op de wyzen van doen der meeste Menschen, gy zult bevinden, dat ik u de waarheid zeg; en dat vele Persoonen wel zouden willen boerten, maar dat 'er weinige zyn die dat op een aangename wyze weten te doen. Gy zult 'er vinden, die altyd eenige slegte woorden, van een en dezelve benamingen, of oude zinspeelingen in den mond hebben, daar geen zout, noch bevalligheid by is: zy maken eenige wisseling van lettergreep: dat zeer lomp en belagchelyk is. Anderen tragten antwoorden te maken, daar men niets uit verstaat, en die men.niet verwacht, maar zonder eenige schranderheid, of bequame schikking, als: Waar is Myn Heer? hy is op zyn voeten. Waar hebt gy gegeten? onder de neus. Deze wyzen van spreken zyn zeer gering, en worden | |
[pagina 209]
| |
doorgaans van 't slechtste soort van Volk gebruikt, gelyk aan zulke en diergelyke uitdrukkingen zeer ligt te zien is. Het is zeker, dat men zeer ras kan merken, of de boerteryen aan het gezelschap slecht voorkomen, dan of zy aan het zelve aangenaam zyn: en indien het goet gevoelen, dat men van zich zelven heeft, ons niet verblind, zal men zich hier in niet ligt bedriegen: want hebt gy een kluchtig woord gesproken, 't geen onverwacht uit den geest voortkomt, dan zal het gezelschap niet nalaten uit te barsten in lagchen: maar zo het zelve, (naar dat gy meent een meesterstuk in uwe boerterye getoont te hebben) even stemmig blyft, zo is het een teeken dat men die te zwak bevind, en niet voor goed keurt. Hierom moet gy dan ophouden van meerder te boerten. Zegt niet, dat zy, die u hooren, de schuld daar van hebben: het is voorzeker de uwe: want men kan zich niet onthouden van lagchen, wanneer men daar toe opgewekt word door eenige geestige vraag, of door eenig opmerkens-waardig en onverwagt antwoord: zelfs als men niet zou willen, | |
[pagina 210]
| |
moet men nogtans uitbarsten tegens zyn dank. Het gezelschap dan oordeelt volkomentlyk over dusdanige zaken. De vonnissen die 't zelve daar over geeft gaan zeker; en men kan hier van niet weder aan zich zelven beroepen. Maar voor al moet men zich wachten, met geen tweede boerterye voor den dag te komen. Boven dit moet men gene slegte woorden voorbrengen, noch geringe bedryven maken: deze voegen een eerlyk Man nimmermeer wel. Men moet dan nooit de oogen verkeeren, zig zelven mismaken door vreemde gestalten, en onbetamelyke grillen: dat is een konst van toneel-springers, en gril-verkopers. Men moet deze wyze van doen overlaten voor de klucht-gekken, en voor dezulke die nergens anders haar werk van maken, als om de Menschen te doen lagchen. Dierhalven moet men zich nimmermeer mal aanstellen, noch heel buiten spoor loopen; maar zynen tyd wel waarnemen, om, indien men kan, iets nieuws en aardigs voor den dag te brengen, 't geen voor heen niet van anderen bedacht was. Doch indien men dusdanigen geest niet heeft, zo moet | |
[pagina 211]
| |
men zwygen; om dat de geestige streken zekere opwellingen zyn van den geest, welke spitsvinnig en aangenaam zynde, de behendigheid en vernuftigheid te kennen geven van den genen die ze zegt. Deze maken, dat hy gezien word by alle fraaye Menschen, en lieftallig is in alle gezelschappen: Maar als die niet wel aangenomen worden, zo brengen zy een geheel strydige uitwerking voort. Men beeld zich dan in, dat men een Ezel ziet die wil lagchen, en een groven plompert met vet overladen die op de koord wil danssen. Daar is noch een andere manier om zich zelve aangenaam in de gezelschappen te maken; en deze bestaat niet in geestige streken, en spitsvinnige invallen die kort moeten zyn, maar in een uitgebreide en aan een hangende reden te voeren, waar in men een goede ordre en een aangename uitdrukking aanmerkt, wanneer de zwier, de bedryven, het doen, en de manieren uitgebeeld worden des geenen daar men van spreekt: zo dat die dewelke dit aanhooren, eeniger maten als begoogchelt zyn, en zich inbeelden die daden zelfs te zien, | |
[pagina 212]
| |
en niet een enkel verhaal daarvan te verstaan. Indien gy door dit middel u aangenaam wilt maken zo moet eenig geval, eenige nieuwigheid, of eenige geschiedenis in uwe memorie wel vast geprent zyn, zo dat gy de namen niet hoeft te zoeken, op dat gy aldus niet gehouden zoud zyn te vragen: Hoe noemt men dat? hoe wierd die geheeten: help my dit zeggen: breng my zynen naam eens in den zin. Indien gy eenig voorval verhaalt, daar verscheide Persoonen in komen, zo moet gy deze woorden niet gebruiken: deze zeide: die antwoorde: want deze en die passen op allerhande Persoonen; en die u aanhooren, konnen zich lichtelyk bedriegen, en vergeten wien gy door deze en die wilt aanwyzen. Maar men moet zekere woorden vast stellen, die gy niet zult veranderen, van de gene waarvan gy wilt spreken. Aan de andere zyde moet men wel acht geven, om daar geen onzekere omstandigheden by te voegen, die de geschiedenis niet zouden aangenaam maken, en zonder dewelke zy niet minder vermakelyk, en misschien noch aangenamer zou wezen, gelyk: Zodanig een, die een Zoon was van zul- | |
[pagina 213]
| |
ken Man, woonende in die straat, kent gy hem niet? die getrouwt was met een zekere dikke Meid, zekere Bruinette, gewoon in zulken Kerk te gaan? hoe! kent gy haar niet? Ik ben verzekert, dat zy u zeer wel bekent is. Een oud Man, die recht op zyn lyf gaat, en een groote pruyk op het hooft heeft: kan hy u noch niet in den zin komen? Want wat zal doch aan de geschiedenis geven die gy wilt verhalen, of die hem, of een ander gebeurt is. Deze lange voorreden is onnut, en verdrietig voor de genen die u aanhooren, welke verlangen te weten wat gy haar wilt zeggen. Dusdanige geschiedenissen moet men by zig zelven maken, en in order stellen onder versierde namen, welke men gewonelyk geeft volgens den aard der Persoonen die men wil verbeelden: maar als men die verhaalt, moet men daar de namen byvoegen, volgens het Land waar men in is. Dus, als gy eenige geschiedenis van gierigheid wilt maken, zo moogt gy die stellen onder zodanigen naam als gy zult willen: maar als gy die begeert te verhalen, zo moet gy in de Stad, daar gy zyt, een groten Gierigaart verkiezen, en die geschiedenis onder zynen | |
[pagina 214]
| |
naam verhalen. Wanneer gy in een Land zyt, waar men iemand genoeg kent om hem voor zodanigen Persoon te doen gaan, moet gy veinzen, dat die geschiedenis in een vreemd Land is voorgevallen; en dan zult gy de vryheid hebben om daar zodanige namen in te doen vloeyen, als u zal believen. Nochtans is het waar, dat wy meer vermaak nemen in een geschiedenis onder den naam van Persoonen, die by ons bekent zyn; om dat wy ons inbeelden als of het geen daarin gezegt word ons met eenen voor oogen stond, voornamentlyk wanneer die geschiedenis met haar zeden en zwier van leven over een komt. Want gelyk wy die Menschen kennen, en weten dat zy gewoon zyn zich zodanig te houden, laten wy ons voorstaan, dat die geschiedenis waarachtig is, en beelden ons in, het bedryf, dat men ons voorstelt, klaar te zien. Maar wanneer men ons van eenige Vreemden spreekt, konnen wy ons dat zo wel niet voorstellen, om dat wy de Persoonen niet kennen. Men moet niet spreken met een luye traagheid, noch ook met een te losse haastigheid, maar men moet daar in | |
[pagina 215]
| |
zekere gematigtheid gebruiken, en spreken gelyk een bezadigt Man behoort te doen. Uwe woorden zult gy met een zekere natuerlyke zoetigheid voortbrengen, en niet met de bestiptheid van een Schoolmeester, die de Kinderen leert lezen of spelden. Gy zult ook geen gedeelte daar van binnens monds, nog in de keel houden, nog eenige woorden afbreken die aan malkander gehegt zyn. Indien gy geene van deze lessen vergeet, zal uwe reden voorzeker met lust gehoort worden: gy zult geacht zyn by de genen die u verstaan hebben, en de achting en het aanzien van een welgeboren en wel opgevoed Jongeling behouden. Doch wy keeren weder tot onze lessen. Daar zyn Persoonen die niet konnen eindigen, wanneer zy begonnen hebben: en gelyk een Schip, 't welk door den wind met kracht voortgedreven word, niet stil houd, ten zy men de zeilen inhaalt; zo zyn 'er ook Menschen die door zekeren drift voort gezet worden, welke haar tot buiten de palen van gematigtheid vervoert. Zy houden | |
[pagina 216]
| |
niet op, of schoon de stoffe haar ontbreekt: zy herhalen het gene zy voorheen al gezegt hebben, of laten zich eenige overstrooming van woorden ontvallen die gantsch niet beteekenen: en veele van die Menschen zyn zo moeyelyk, dat zy niet konnen verdragen dat iemand anders een woord spreekt. Zy doen gelyk de Hoenderen, welke men granen voor gestrooit heeft, die malkander de zaden ontnemen, en zelfs uit den bek komen te halen. Zy hebben zulk een groote begeerte om 't gezelschap te onderhouden, dat zy de woorden, zelfs in den mond van anderen, gaan zoeken, en haar nooit toelaten ten einde te brengen 't gene zy begonnen hadden. Zekerlyk, zy steken zich in groot gevaar van moeiten te krygen: want, indien zy wel acht daar op namen, daar is niet dat een Mensch meerder tot toorn kan verwekken, als dat men zich eensklaps tegen zyn voornemen stelt, zelfs al was het niet dan om een beuzeling. By voorbeeld, niets kan u meerder spyt aandoen, als te zien dat men u den mond sluit, dien gy geopent had om te geeuwen: of dat men den | |
[pagina 217]
| |
arm van achteren vast houd, dien gy opgeheven had om een steen te werpen. Deze bedryven moet men vermyden, met ontallyke andere, welke schynen te geschieden uit een zeer verachtelyk inzigt: en het is zelfs niet te bedenken wat ons tot zulke grillen zou kunnen aanzetten, die aan alle ordentelyke Menschen mishagen. In de onderlinge samenspraak moet men andere Menschen veel liever verlichten, als tusschen hare redenen invallen om haar het spreken te beletten. Indien iemand eenig voorval verhalen wil, zo is het belagchelyk hem daarin te stooren, met te zeggen, dat men het weet: en of schoon hy eenige geringe misslagen daar omtrent begaat, zo moet men hem die niet verwyten, noch door woorden, noch door zekere zwieren van 't hooft, noch door eenige verdraayinge der oogen; gelyk de genen gewoon zyn te doen, welke zeggen, dat 'er eenige bitterheid is in de onwaarheden die zy niet konnen verdragen. Zeker, het is niet waar dat die onwaarheid eenige bitterheid heeft, die haar smert aandoet; maar het is de moeyelykheid van | |
[pagina 218]
| |
haren dommen en boerschen aart, welke maakt dat zy niets konnen over 't hooft zien, en dat alles haar tegen de borst stoot: door welk gedrag dit slag van Menschen zich zelven als onverdragelyk maakt, zo dat men hun in geen ordentelyke gezelschappen kan dulden. Het is ook nog een quade gewoonte, iemand in zyne redenen te vallen, en hem de woorden in den mond te doen smooren: dit veroorzaakt ons even het zelfde verdriet, als of men ons op een sprong tegen hield, wanneer wy in een groote drift zyn om hevig te loopen. Indien iemand spreekt, zo moeten wy den aandacht van die genen, dewelke hem hooren, niet elders heen trekken, of met haar iets nieuws te vertoonen, of door eenige andere streek: want het is als of men hem wil doen zwygen, schoon het gezelschap hem wel gunstig wil aanhooren. In tegendeel, moet men aandachtig toeluisteren, ten einde men niet verplicht zy van tyd tot tyd hem iets te doen herhalen: want daar is niets dat ons moeyelyker voorkomt, als ons gedrongen te voelen het gevolg van onze redenen af te breken, | |
[pagina 219]
| |
om ons te doen van nieuws zeggen 't geen wy al verhaalt hadden. Wie is 'er doch, die dit ook niet qualyk zou opnemen? want het is even eens als of 'er steenen in den weg gelegt wierden om ons daar over te doen vallen. Eindelyk, alles wat den loop der redenen, van iemand die door 't gezelschap aangehoort word, kan stuiten of afwenden, word voor onaangenaam opgenomen. Indien hy langsaam spreekt, zo moet gy hem niet voorlopen in 't gene hy wil zeggen, noch uwe woorden hem leenen, als of gy die in overvloed had, en dat hy daar in te kort quam. Verscheide Persoonen nemen dat voor een verachting op, voornamentlyk dezulke, die zich laten voorstaan wel te konnen spreken: want het schynt, dat gy haar niet welsprekend gelooft te zyn, dewyl gy haar de woorden wilt leenen. Zy doen gelyk de Kooplieden, die zich inbeelden dat men haar verongelykt, wanneer men haar gelt wil aanbieden, even of men haar voor Menschen hield die eens anders beurs van doen hebben: en gy moet weten, dat de meeste Men- | |
[pagina 220]
| |
schen geloven wel te spreken, of schoon zy uyt zedigheid het tegendeel zeggen. De oorzaak hier van is niet licht te weten: maar het is zeker, dat de onwetenden gemenelyk de meesten zyn in 't spreken. Die voor wel geschikte Menschen willen gaan, moeten het groot gesnap vermyden; boven al indien zy weinig weten: om dat het onmogelyk is, of men moet veel misslagen begaan, met veel te spreken, en om dat het schynt dat de gene, die spreekt, 't zelve gezag oeffent over de genen die hem aanhooren, als een Meester over zyne leer-Jongeren. Het is een onbescheidentheid zich deze oppermagt aan te matigen. Niet te min is dit gebruik gemeen, niet alleen aan byzondere Menschen, maar ook aan geheele Volkeren, die zo snapachtig en moeyelyk zyn, dat men verdriet heeft in haar te moeten hooren. Die weinig spreken, zyn in een gezelschap gantsch niet aangenaam: Want altyd te zwygen, wanneer anderen op haar beurt spreken, is eenigsints zyn deel van 't gelag niet te willen betalen. En om dat onze woorden onze gevoelens ontdekken, en ons doen ken- | |
[pagina 221]
| |
nen; zo is zekerlyk deze hardnekkigheid, van niet te willen spreken, een teken dat wy onze gedachten willen verbergen, en niet begeeren bekent te wezen: en gelyk de Volkeren, die gewoon zyn veel te drinken, en zich vol te zuipen op vrolyke dagen, zodanigen van haar plagten af te dryven, die geen metgezellen in haar gulzigheid wezen willen; zo zyn ook die gene welke de rol van een stomme spelen, qualyk gezien in de gezelschappen, daar men niet dan vermaak en tydverdryf zoekt. Het is dan een groot voordeel, te konnen zwygen en spreken op zyn tyd, en wanneer het nodig is. |
|