| |
XVII. Hoofdstuk.
Van de gewoonlyke Plechtigheden.
HEt gebruik der gewoonelyke plegtigheden, uitwendig zo schoon, aangenaam, en prachtig, is uitwendig niet dan zeer groote ydelheid. Zy bestaan in malkander te eeren door zekere gemaakte wyzen van malkander groote eer-namen te geven, zich te buigen en te neigen om eerbiedigheid te bewyzen, tekenen van achting te betoonen, de hoofden te ontblooten om malkander te groeten, de handen te kussen als of die geheiligde waren; een schyn zonder daad, en woorden zonder betekenis. Nochtans is het ons niet geoorloft daar in iets te veranderen; dewyl zulke gebruikelykheden een gebrek zyn van de eeuw waar in wy leven, en niet in ons. Wy zyn gehouden deze beleeftheden op te volgen: en alles, wat men
| |
| |
daar in van ons kan vereisschen, is het zelve met bescheidentheid in 't werk te stellen.
Deze plechtigheden geschieden, of om voordeel, of uit verwaantheid, of uit hoofde van eenige verplichting. Allerhande leugens, die uit inzicht van eigen voordeel gesproken worden, zyn oneerlyk, bedriegeryen, en misdaden. Dusdanige misdaden begaan de vleijers en pluimstrykers: zy bedekken zich onder de gedaante als of zy onze Vrienden waren: zy stemmen alles toe wat wy willen, 't zy goed of quaad, niet alleen op dat wy omtrent haar goedwillig zouden zyn, maar het zelve ook met de daad aan hun zouden bewyzen; niet om ons te behagen, maar om ons te bedriegen. En ofschoon dit gebrek doorgaans wel aangenaam in den gemenen ommegang voorkomt, nogtans om dat het schadelyk en verfoeyelyk in zich zelven is, moeten alle eerlyke Menschen dit trachten te vermyden. Het is dan niet anders als de plechtigheden te misbruiken, wanneer wy die tot ons voordeel willen doen dienen: want het zyn op zulk een wyze niet anders als
| |
| |
valsche onthalingen, en waarachtige bedriegeryen: en de genen die eenig gevoelen van eere hebben, moeten nooit zulk een quaad begrip daar van maken.
Van de plechtigheden die onzen pligt van ons komt te vereysschen, mag men zich niet ontslaan; om dat men niet alleen zich onaangenaam maakt met die niet te doen, maar dat men ook zelf, met zulk een weygering, andere Menschen verongelykt; en dikwils heeft dusdanigen onheusheit groote twisten veroorzaakt: want de kracht van 't gebruik heeft een groot vermogen op de gemoederen der Menschen, en strekt zich uit tot een wet, in de wyze der plechtigheden. Dus, wanneer gy met iemant spreekt die niet van de geringste staat is, en dat gy hem bejegent met Myn Heer, of Seigneur, zo doet gy heusselyk; in plaats dat gy hem bejegenende met Gy, hem ongelyk zoud doen, om dat men deze styl van spreeken niet gebruikt, dan onder 't gemeene Volk. Men moet niet onderzoeken, welke gewoonte de beste is: want men vind zich niet onderworpen aan de
| |
| |
gebruikelyke, gelyk men onderworpen is aan de tegenwoordige wetten, of schoon die niet goed mogten wezen, tot dat door het Volk, of de genen die macht daar toe hebben, dezelve verandert zyn.
Men moet dan naauwkeurig weten, met welke uitdrukkingen en woorden men gewoon is allerhande Persoonen te ontfangen, te begroeten, en te noemen, volgens het hedendaags gebruik van ons Land. Deze plechtigheden hangen geensints af van onzen wille, noch van onze vryheid, wanneer die door de algemeene gewoontens zyn ingevoert: want in de zaken, die niet ondeugend zyn in haar eigen zelven, en misschien hoffelyk mogten wezen, moet men zich onderwerpen aan 't gebruik van ons Land, en dat niet tegenspreken. En dewyl het de gewoonte is, als men van iemand zyn afscheid neemt, te zeggen, ik ben uw Dienaar: zo moet men daar in niet minder nog spaarzamer als andere wezen: en gy moet ook uwe eerbiedigheid by de uitgeleidinge van zulk een Persoon af-leggen; juist niet gelyk de strenge reden
| |
| |
wel zou vereisschen, maar gelyk het gebruik zulks vast gestelt heeft. Men is dan verplicht zich te schikken, niet na 't gene men voormaals gewoon was, noch gelyk men zou behoren te doen, maar gelyk tegenwoordig gebruikelyk is; en men moet niet zeggen: waar van is hy Heer? of waarom zou ik hem de handen kussen? Want die van andere Menschen Myn Heer word genoemt, en haar wederom op dezelve wyze bejegent, zal zekerlyk denken dat gy hem veracht, en dat gy hem ongelyk doet, wanneer gy hem by zynen naam noemt, of tegen hem Meester, of Gy, zegt, wanneer gy hem aanspreekt.
Deze en andere woorden van dienstbaarheid hebben een groot gedeelte van hare bitterheid verloren, en ook niet meer zulk een harde betekening; zynde in den mond der Menschen veel zagter geworden. Men moet dan niet meer zo afkeerig daar van wezen gelyk sommige plompe en botte Menschen, dewelke wel zouden willen, dat de Brieven, die men aan Vorsten of Heeren zal schryven; op dusdanigen wyze begonnen: Indien gy met uw huis- | |
| |
gezin nog welvaart, zo verblyde ik my: wat my belangt, ik ben nog in goede gezontheid: om dat de oude Romeinen in dezer voegen gewoon waren te schryven. Indien men deze Menschen wilde gelooven, dan zou men allenkskens die eeuw doen weder keeren, waar in de Menschen niet als van eekelen plagten te leven.
Om niet verwaant nog hovaardig te schynen, moet men eenige regelen waarnemen in de plechtigheden, die uyt verpligting geschieden: En voor eerst moet men altyd acht geven op het Land en de Plaats, daar men is; om dat de gewoontens veranderen na de verscheidentheid der plaatsen: want anders leeft men in kleine en geringe Steden, anders in groote en heerlyke Koop-steden, en anders in de Hoven der Keyzers, Koningen, Prinssen, Vorsten of andere grote Personagien.
Voorts moet men acht nemen op den tyd, de jaren, en den staat der genen by dewelke wy gehouden zyn plechtigheden te gebruiken. By Menschen die met grote bezigheden bezet zyn, moet men die bykans geheel af- | |
| |
snyden, of zo kort maken als eenigsints mogelyk is, en haar veel eer onze eerbiedigheid door eenig uitwendig teeken betuigen, als haar lang op te houden door een plechtige eerbewyzing. Zyt gedekt, zal een Raads-heer zeggen, die met veele Staats-zaken bezet is, en die zeer weinig tyd heeft om de al te overvloedige eerbewyzingen die wy hem zouden aanbieden, te ontfangen. Indien men egter, na een diepe reverentie gemaakt te hebben, zagtelyk zou willen antwoorden: Myn Heer ik vinde my dus heel wel: en de Raadsheer daar op weder mogt zeggen: zyt maar gedekt: en als wy ons eerst op twee of drie zyden gedraait hebbende, en zich byna tot op den grond buigende, met een grote stadigheid zouden antwoorden: Myn Heer, ik bid u, dat ik mynen schuldigen plicht mag voldoen: zo zal dikwils door zulke langdurige tegenstribbelingen meer tyd verloren worden dan de Raads-heer nodig had om de zaken af te doen die wy met hem te verhandelen hadden. En hoewel het de schuldige plicht is van gemeene Menschen, dusdanige Persoonen
| |
| |
eerbiedig te bejegenen, nochtans zyn 'er eenige tyden, die de lange plechtigheden niet konnen lyden, en dan moet men die kort maken, of geheel achter laten.
De plechtigheden, welke Persoonen van hooger jaaren gebruiken, passen aan jonge Menschen niet; gelyk de plechtigheden van grote Heeren niet in 't bruik zyn by Persoonen van middelmatige of geringe staat. Persoonen van uitstekende deugt beminnen de plechtigheden niet, en willen niet dat men aan haar die zou bewyzen, gelyk zy die niet veel omtrent andere doen: want zy begeeren zich aan zulke ydele zaken niet te binden.
De Burgers, en Menschen van de geringste staat, moeten geen plechtigheden maken omtrent grote Heeren: want zy verachten die van dezelven, maken geen werk daar van, en geloven veel eer onderdanigheid als eerbiedigheid van zodanige Menschen te moeten verwagten. Zo begaat een Knecht ook een misslag, wanneer hy zynen dienst aan zyn Meester aanbied, die deze aanbieding van dienst voor een versmading zou kun- | |
| |
nen opnemen, en geloven dat de Knegt hem als zyns gelyk wil handelen, en zich gedragen als of hy geen recht had om hem te gebieden.
De plechtigheden moeten niet schaars gebruikt worden: want indien gy die alleen bewyst aan dezulke die gy ten uitersten verschuldigt zyt, zo nemen zy die aan voor betaling, en blyven weinig daar voor verpligt. Maar indien gy ze wat wyder doet uitstrekken, als de naauwkeurige heusheit u wel verpligt, dan schynt gy haar van het uwe te geven: gy maakt u bemint, en word voor een beleefd Man gerekent: want die iemand weet vriendelyk te streelen, kan met weinige onkosten wel grote winsten doen.
Gy zult u dan omtrent de plechtigheden dragen gelyk een Kleermaker doet omtrent de kleederen. Hy snyd die in der waarheid veel eer groter als kleinder, dan zy wezen moeten: maar hy snyd een kous zo groot niet als een broek; en daartoe neemt hy zo veel stoffe niet als tot een mantel. Zo zult gy ook een weinig meerder beleeftheid doen, dan gy schuldig zyt. Op deze wyze u dragen- | |
| |
de omtrent Persoonen van minder staat, zult gy voor vriendelyk en beleefd gehouden worden; en omtrent Menschen van hooger staat, voor geschikt en wel opgevoed. Indien gy daar in nochtans buiten spoor gaat, en zo gy daar verquistent in zyt, zo zult gy gehouden worden voor een los en onbedacht Man, en misschien noch wel voor erger: ik wil zeggen dat gy den naam wel zoud konnen verkrygen van een bedrieger, of van een pluimstryker. Dit noemt men eigentlyk zich buigen en flikflooyen, om voordeel te vinden. Dit is ook het verfoeyelykste van alle gebreken, het verachtste en onwaardigste voor een eerlyk Man; en dit zyn de derde slag van plechtigheden, die voortkomen uit de wille, en niet uit het gebruik. En of schoon de Menschen groot genoegen scheppen in ge-eert te worden, nochtans wanneer zy gewaar werden, dat daar omtrent eenige konst word gebruikt, en dat men daar mede ergens op uit is, zo worden zy daar wel haast afkeerig van, en berispen die zelfs, om dat de vleyers en pluimstrykers onder haar andere gebreken noch dit hebben,
| |
| |
dat zy betonen weinig achting te dragen voor de geenen die zy vleyen, en dat zy haar houden voor verwaande en trotsche Menschen, of voor domme en plompe Verstanden, die ligt zyn te bedriegen. Want in der waarheid, de ydele en gezochte plechtigheden zyn genoegzaam openbare pluimstrykeryen, en by al de wereld volkomen daar voor bekent: want behalven dat de genen, die zich daar van bedienen, hare boosaardige snoodheid aan den dag brengen, zo doen zy zich noch by anderen niet alleen walgelyk maar ook verfoeyelyk worden.
|
|