gaan, kan men hen behendiglyk wenken, en hem ter zyden af, en met der haast zeggen het gene men te zeggen heeft; of hen alleenelyk van verre groeten, zonder dat de Persoon van aanzien het te zeer gewaar werde.
By aldien men gaat wandelen met den Persoon, die meerder is, als wy, in een Kamer, of in een Galderye, zo moet men letten, dat men altyd aan de lager hand ga; in een Kamer geeft de plaats, daar de bedsteede staat, de hooger hand te kennen, zo de gesteltenis van de Kamer het toe laat; zo niet, moet men zig reguleeren na de deur. Indien het een Tuyn is, zo moet men zich op de slinkerhand van den Persoon zetten, en zorg dragen om zonder gemaaktheid de zelfde plaats in 't omkeeren te behouden.
Indien men met zyn driën wandelt, zo is het midden de hoogste plaats, en komt dierhalven den Persoon van aanzien toe: de plaats aan zyne rechter hand volgt daar na, en die aan zyne slinker is de laagste.
Maar in 't algemeen, wanneer men met zyn tweën wandelt, moet men letten, dat op het einde van yder wande-