| |
| |
| |
V. Hoofdstuk.
Van den Ommegang in een Gezelschap.
GElyk het een teeken is van losheid, of verwaandheid, onbeschaamdelyk in een plaats in te loopen, daar eenige Personen met elkander bezig zyn, (ik zeg, wanneer het toegelaten waar daar binnen te komen) ten waar men iets gewichtigs te verrichten had, of het zonder gezien te worden doen konden: zo is het ook een eigenschap van een licht-hoofd, en windbuil, by eenig Gezelschap komende, die gene, daar men de meeste kennis aan heeft, toe te schreeuwen, gelyk sommige luidskeels doen, Myn Heer, of Mejuffrouw, uw Dienaar; ik wensch u goeden dag, enz. Maar men moet zachtjes na haar toegaan, en, als men recht voor haar is, met een gematigde stem zyne groetenis zediglyk afleggen.
Indien men u eere bewyft, en om uwent wille opstaat, moet men zich wel wachten van iemands plaats te nemen; maar men moet op een andere gaan zit- | |
| |
ten, en wel op de laagste; lettende nogtans, dat het een groote ongemaniertheid is, te gaan zitten als in de zelfde kamer eenige Personen, aan wien wy eerbiedigheid schuldig zyn, over einde staan.
Veel minder moet men vragen, waar van dat men spreekt; of, zo de reden reets begonnen is, daar in vallen, en zyne nieuwsgierigheid laten blyken, met onheuschelyk te vragen, wie is die? wie heeft dat gedaan? wie heeft dat gezegt? enz. En voornamentlyk zo men merkt, dat 'er bedektelyk gesproken word.
Indien men met het Gezelschap in de praat is geraakt, is het een ongemanierdheid, iemand van 't zelve, of in 't voorby gaan een Knecht aan te spreeken in een taal, die 't overige van het Gezelschap niet verstaat.
Het is ook van gelyken onbetamelyk, hen wat in 't oor te luisteren; en nog veel meerder, te lagchen na men dat gedaan heeft: want veele nemen zulks qualyk.
Het zal hier onnodig zyn aan te merken het geen men alle dagen den Kin- | |
| |
deren inscherpt, namelyk, dat, als men moet antwoorden ja of neen, men daar altyt moet byvoegen, Heer, Myn Heer, Mevrouw, Mejuffrouw, enz. en zeggen, ja Myn Heer, ja Mejuffrouw, ja Mevrouw, enz. Men weet ook, dat, wanneer men neen moet antwoorden, om iemand van aanzien tegen te spreeken, men dat nimmer bekrompen moet doen, maar omstandiglyk, en met andere woorden, zeggende, by voorbeelt: Gy zult het my ten besten houden, Myn Heer, enz. ik verzoek verschooning, Mejuffrouw, zo ik durf zeggen, dat hoere streken voor een eerlyke Vrouw een quaad middel zyn om te behagen, enz.
Daar by is ook niet onbekend, dat het een boersche kluchtigheid is, het woord Myn Heer, of Mejuffrouw te voegen by eenig ander woord, 't welk eenege dubbelzinnigheid kan veroorzaken, als: hy heeft een fraay Varken, Mejuffrouw, geslagen: Myn Heer de Bok staat daar: dat is een schoone Merrie, Mejuffrouw: Hy reed op een Ezel, Myn Heer; en diergelyke.
Men houd het ook voor een ongemanierdheid, achter Myn Heer of Me-
| |
| |
juffrouw, te voegen de Van, of den Naam van het Ampt van den Persoon, daar men tegen spreekt, als: ja, Myn Heer Cicero: ja Myn Heer Burgermeester, wanneer men hem zelven aanspreekt; in plaats van alleenelyk te zeggen, ja, Myn Heer.
Het is insgelyks iemand spottelyk bejegenen, zo men antwoord gelyk het meestendeel doet, wanneer men ons iets verplichtende zegt, of onze beleefdheid afslaat; Gy gekt 'er mee, Myn Heer. Men moet deze wyzen van spreeken gantsch niet gebruiken; maar zyne reden anders drayen, en zeggen: Gy maakt my beschaamt, Myn Heer: het is myne pligt, enz.
Van gelyken is het aanstootelyk, wanneer men eenige geschiedenis vertelt, en voornamelyk zo zy hatelyk is, die te brengen, zonder het te merken, onder den naam van den geenen, waar tegen men spreekt; in plaats van zig op een algemeene wyze uit te drukken: gelyk wanneer, om te zeggen, by voorbeeld, men kan zig niet bedwingen: men zegt iets onaangenaams: men krygt wat om de ooren, enz. men onachtzaamlyk zegt: gy kont u niet bedwingen: gy zegt
| |
| |
iets ondangenaams: en gy krygt wat om de ooren.
Zo moet men ook myden te gebruiken alle woorden van gebieden, in alle gelegentheden daar men iemand iets wil zeggen, hem aansprekende; maar zich gewennen, zyne reden met omwegen anders te drayen, of algemeenelyk te spreken; als in plaats van te zeggen, ga, kom, doet dit, zeg dat, enz. moet men met omwegen spreken, aldus, gy zoud wel doen te gaan: zoud gy niet geraden vinden te komen? men zou, myns bedunkens, dat behooren te doen; enz. En op de zelfde wyze, in plaats van te zeggen, gy scheert de gek met dat zeggen, om dat deze reden aanstootelyk is, moet men die omzetten, en in 't gemeen zeggen, het zou gek scheeren zyn dat te zeggen.
Het is een slechte eenvoudigheid in iemand, welke voor een Man wil gaan die wel weet te leven, te spreken van zyn Vrouw, van zyne Kinderen, van zyne Bloedvrienden, om die te pryzen in een Gezelschap waar onder Lieden van staat zyn; hoewel men van de zelve mag spreken; zo het te pas komt, zonder iets breed op te geven.
| |
| |
Van dezelfde slag is ook de lof, die men aan hen geeft, met al te groote vreugd te beäamen; al zo wel als zyne Vrouw te noemen by den naam, en den eertytel, dien men heeft, of met een diergelyk woord; als, by voorbeeld, indien Cicero, of een Burgermeester sprak, en dat hy zeide, willende zyne Vrouw noemen, Mevrouw Cicero; Mevrouw Burgemeestersche; myn hartje is dit, myn hartje kan dat, enz. in plaats van alleenelyk te zeggen Myn Vrouw. Wat een Vrouw aangaat sprekende van haar Man, zy mag hem noemen met den naam, dien hy heeft, by menschen van gemeene staat, daar by voegende, Myn Heer, zo hy zelfs van geen slegte staat is. Maar by Personen van hoger rang moet zy alleenelyk zeggen, Myn Man. Voorts is het voor een Man ten eenemaal belagchelyk zyne Vrouw te lief koozen in 't byzyn van de Menschen.
Het is insgelyks onbetamelyk, al te naauwkeurig te vragen, en byzonder aan een Man, na den staat van zyn Huisvrouw, ten zy men uit de Stad waar geweest, of dat men wist dat zy ziek waar. Evenwel zou men ook zelfs dit
| |
| |
niet mogen doen by een Man, aan wien men eerbiedigheid schuldig was.
En zo 't gebeurt, dat men daar moet na vragen, dan moet men recht een anderen trant van spreken, als de Man, houden: want in plaats, dat, om behoorlyk te spreken, hy niet zeggen moet, als myn Vrouw, wanneer hy van haar spreekt, moet men niet zeggen, tegen hem van zyne Vrouw sprekende, hoe oud, by voorbeeld, is Mejuffrouw uwe Huisvrouw? Hoe vaart Mevrouw uwe Huisvrouw al? maar in zulken gelegentheid gebruiken den naam van den Man, om van zyne Vrouw te spreken, aldus, hoe oud zou Mejuffrouw Cicero wel zyn? ik wensch dat Mejuffrouw de Burgemeestersche haast weder gezont mag zyn.
Het staat insgelyks zeer belagchelyk, zo men in de tegenwoordigheid van groote Personagien, of zo men zelfs van geen groten staat is, aan zyne naaste Vrienden eertytelen geeft, alschoon wy daar met eerbiedigheid van gehouden zyn te spreken: als te zeggen Myn Heer myn Vader, Mevrouw myne Moeder, enz. men moet alleenlyk zeggen, myn Vader,
| |
| |
myn Moeder, enz. Ook staat het grote Kinderen niet wel, te zeggen, myn Papa, myn Mama, en noch veel minder, als men die noemt met haren naam, of met haren eertytel.
Zo loopt het ook tegen de Welgemaniertheid aan, als men tegen een derden spreekt van een Persoon van aanzien in zyne tegenwoordigheid, dien te noemen, en daar op voort te varen met het woordeken hy of hem; als, by voorbeeld, ik wil tegen Cicero spreken van Cesar in het bywezen van Cesar zelfs, indien ik zeg myn Heer Cesar heeft wonderen in Vrankryk gedaan, en dat Cicero my vraagt: wie was het, die Gergovia innam? en ik antwoord: het was hy; laat dit hy eenige gedachten van verachting in Cesar, die onze reden zelfs aanhoort. Men moet dan alleenlyk zeggen, het is Myn Heer, die Gergovia innam. En het is zelfs aanstootelyk, met den vinger te wyzen op den genen, van welken men spreekt, zo hy daar tegenwoordig is.
Het stryd ook tegen de Welgemaniertheid, zig in iemands gunst te doen bevelen, of zyne groetenis te doen aan
| |
| |
een Persoon door eenen anderen, die den zelven in staat overtreft, en dien wy eerbiedigheid schuldig zyn.
Insgelyks blyft men ook in gebreke van eerbiedigheid, en men stelt zig in gevaar van uitgelagchen te worden, zo men zyn mond steekt in 't verhaal, of in de reden, welke in dat Gezelschap doet een Persoon, die meerder is, als wy. Het is ons in zulk een gelegentheid niet toegelaten te spreken, zo wy niet gevraagt worden.
Ja het is een ongemaniertheid, de eerste gereed te zyn in 't antwoorden aan iemand van staat, als hy iets vraagt in 't byzyn van andere Personen, die meerder zyn als wy; en dat zelfs wanneer 'er niet dan zeer gemeene zaken verhandelt wierden: als indien hy vroeg, hoe laat is het? wat dag is het van daag? men moet de Persoonen van meerder aanzien voor ons laten antwoorden, ten zy men dieswegen zich ten eersten aan ons gedroege.
Ook is het een ongemaniertheid, de reden van iemand, aan wien wy voor hebben eerbiedigheid te betoonen, te vervolgen, als hy onder het spreken
| |
| |
steken blyft in te vinden het gene hy zeggen wil, onder den dekmantel van zyne geheugenis te hulp te willen komen: als, indien hy zeyde, Cesar verwon Pompeus in den slag van, van, van, en dat wy daar byvoegden van Farsalien: men moet wachten, tot dat het ons gevraagt word.
Zo is het ook niet geoorloft, dien Persoon te berispen, zelfs, wanneer hy in 't spreken zig verzinde: want het zweemt naar een verwyt van liegen; gelyk indien hy zeide, het is een teeken van de goede inborst van Darius, dat hy schreide, als hy Alexander doodt zag, daar Alexander in de plaats van Darius gestelt word, men moet wachten, tot dat die Persoon zich zelven verbeetere, of u gelegentheid geve om zelfs van die stoffe te spreken, en hem alzo zyne doolinge aan te wyzen: 't welk men dan zonder eenige gemaaktheid moet doen, om hem den moed niet te benemen, nog hem beschaamd te maken.
Even eens ook is het onder 't spreken een ongemaniertheid, tegen den zelven Persoon te zeggen, gy verstaat
| |
| |
wy wel; vat gy my? ik weet niet, of ik my wel uytdrukke, enz. Men moet 'er niet met al tusschen beyden invoegen, maar zyne reden slechts vervolgen: en zo gy uit u zelven bemerkt, dat hy u niet verstaat, moet gy, het gene gy gezegt hebt, herhalen, of verklaren, en dat met weynige woorden.
Het is belagchelyk in 't vertellen van een geschiedenis byna agter ieder woord te zeggen, zeide hy zo, zeiden zy zo, en diergelyke.
Men moet zig ook onthouden van iets te zeggen, daar iemand kwade gedagten afzou konnen krygen; of dat de Menschen in geheugen zou mogen brengen eenige voorvallen, die ten haaren nadeele geweest zyn.
Men moet zig wagten van te slapen, van zig uit te rekken, en van te geeuwen, als anderen spreken: dit is een gantsch onbetamelyke plompheid; en het tegendeel, te weten, een al te grote uitgelatenheid, is al te School-Jongens achtig. Men moet zig dan onthouden van met de handen te schermen, slagen te geven, en den eenen den anderen een pots, gelyk men zegt, te spe- | |
| |
len, om te lagchen: want daar kan al veeltyds moeite uyt ryzen, zo die Menschen het hoofd niet wel staat om zulk spel voor jok op te nemen.
En alzo weinig voegt het een Man van aanzien, zo hy in gezelschap van Vrouwen is, te fommelen, en dan hier dan daar te tasten; verrassender wyze te kussen, als men 'er niet op verdacht is; de kaper af te trekken; de neusdoek te nemen, enz.
Het stryd ook tegen de stemmigheid, de nagel van zynen duim tegen een van zyne tanden te zetten, om zyne verachting en versmading te kennen te geven, gelyk wanneer men zegt, ik vraag 'er, zie daar, niet meer na: dat is voor hem, en met eenen den duim van de tande aftrekt. De zelfde zaak is het ook op zynen duim te knippen, enz.
Zeer onbetamelyk is het ook in een gezelschap van Vrouwen, ja zelfs ook in alle andere ernstige gezelschappen, zynen Mantel neer te leggen; zyne Paruik af te doen; zyn Rok uyt te trekken; zyne nagelen te korten; zyne kousebanden te verschikken; zyne schoen, die knelt, te verhelpen; zynen nacht- | |
| |
tabbert en muilen aan te doen, om gelyk men zegt, wat gemakkelyker te zyn. Het is het zelfde, als of een Ritmeester geschoeid, en niet gelaarst, in 't Leger voor zynen Veld-Oversten verschynt.
Insgelyks is het ook zeer ongemakkelyk, en zeer onvermakelyk, iemand in gezelschap altyd te hooren klagen van eenige ziekte, of ongezondheid. Men houd het, of voor plompheid, of voor groote geveinsdheid; zig voor te laten staan, dat het strekt, of om te bedekken, door dezen ydelen en geduurigen dekmantel, het weinig verstand, dat men heeft, om aan het onderhoud, en de reden genoegzame stoffe te verschaffen, of om gelegentheid te hebben van straffeloos zyn gemak te nemen, en de anderen moeyelyk te vallen.
Het heeft zeer weinig aangenaamheids, wanneer iemand aan het Gezelschap eenig juweel, of iets anders fraays laat zien, daar dadelyk de hand op te leggen, om dat allereerst te bekyken: men moet zyne nieuwsgierigheit matigen, en verbeiden, tot dat het aan ons komt. En als het onze beurt van zien geworden is, is het niet betamelyk,
| |
| |
van verwondering te zwymen, nog zeer breed te gaan weiden met het hoog te pryzen, gelyk sommige doen, die door zulke grote verwondering laten blyken, nooit iets fraays gezien te hebben, en door die oneygene en algemeene loftuiteryen, zich niet te verstaan op de waardye der dingen. Aan de andere kant moet men ook niet droog of koel zyn in het achten, en pryzen, van 't geen pryswaardig is: want dat is een teeken van nydigheid, die al de wereld, en boven al een wel opgebragt Persoon, qualyk staat: maar men moet hier in zedig, en billyk, te werk gaan.
Het zal hier niet te onpas komen, te vermanen, dat men altyd zyne handschoenen uit moet trekken, en de hand kussen, wanneer men iets aanvaart, 't gene ons aangebooden word; gelyk ook wanneer men aan iemand iets geeft, of weder geeft. Maar zo men ons het overgegevene weder afvordert, moet men op staande voet gereed zyn, om niet te doen wachten, en, na dat men het overgegeven heeft, de hand kussen.
Indien, om weder tot het juweel te komen, men het weg deed, aleer het
| |
| |
aan ons quam, moet men geen drift, om dat te zien, laten blyken; maar ten eersten de begeerte, die wy hadden om het te bekyken, inbinden: aanmerkende ondertusschen, dat het onheusch is, het zelve aan sommigen te vertoonen, en aan 't overige van het Gezelschap niet te laten zien.
Zo is het ook een groote onbescheidenheid, iemand, die leest, of schryft, van achteren over de schouderen heen te kyken, of zyne oogen nieuwsgierig te werpen op papieren; die op een tafel leggen.
Gelyk ook zich te naby te voegen by die geld tellen, of by een geldkist, die open staat, of by een vertrek, daar in men eenig juweel, of iets anders zoekt; ja zelfs, indien men met die Persoon, die zoekt, in het vertrek waar, wanneer hy, om iets te verrigten, daar uit moest gaan, zo moet men daar meede uitgaan, en buiten 't vertrek zo lang wagten tot dat hy wederkomt.
Het is een ongemaniertheid, in 't byzyn van eenige Persoonen van aanzien te lezen eenig Schrift of eenigen Brief, die ons behandigt word; ten zy
| |
| |
die Personen, als zig daar aan gelegen latende zyn, ons door een uitdrukken lyke order daar toe verplichteden.
Indien iemand van nieuws in 't Gezelschap komt, of iemand van 't Gezelschap opstaat, om weg te gaan, of om eere te bewyzen aan die inkomt, moet men, alschoon die inkomt minder als wy mogte zyn, uit beleeftheid mede opryzen.
Indien 'er iemand inkomt, die ons spreken wil, alschoon het maar een Lakey waar, die van wegen eenigen Persoon komt, aan wien wy eerbiedigheid schuldig zyn te betoonen, moet men van zynen Stoel opryzen, en hem staande en bloots hoofds ten antwoord staan.
En, indien men gehouden is weg te gaan, en weder te komen voorby Personen van aanzien, zo vereischt de betamelykheid, dat men altyd trachte achter hem om te gaan.
Men moet zig ook wel wachten van zig te voegen by Menschen, die in 't byzonder met elkander spreken; 't welk men zal konnen afnemen, of om dat zy ter zyden van het Gezelschap afwy- | |
| |
ken, of om dat zy zachtjes te samen spreken, of om dat zy van redenen veranderen wanneer wy by hen komen: 't welk gemerkt hebbende, moet men zoetjes vertrekken, om niet in een groote onbescheidentheid te vervallen.
En wat de Gezelschappen belangt, die om eenige plegtigheden te verrigten by malkandere vergadert zyn, moet men acht geven op tweederley slag van Personen in dusdanige plegtigheden tegenwoordig zynde. Het eerste slag is van zulke, om dewelke deze plegtigheid geschied; het tweede van zulke, die daar slegts toe genood worden.
Wat de eerste belangt, wanneer men met het voor naamste, en het ernstigste van de plegtigheid bezig is, moet men altyd voor hen wyken, zelfs schoon zy minder als wy waren. By voorbeeld, zo het Personen zyn die trouwen; de Bruidegom en de Bruid, hunne Naamagen, en de Geestelyke Personen moeten de voor-rang hebben; en de betamelykheid vereischt hen eere te bewyzen, schoon zy vry lager van staat, als wy, waren. Indien het op een Kinderdoop is: de Peters, Meters, het Kind,
| |
| |
het Vroedwyf, en de Vrouwen, welke tot het wezen van deze plegtigheid behooren, moeten voor gaan. Zo het is op een Begraaffenis, moeten de Vrienden van den Overledenen de voornaamste plaats hebben. Indien het is in een Kerk, in een Ommegang, in een Offerhande, enz. moeten de Kerkmeesters, en die eenig Kerkelyk Ampt bekleeden, de voorste plaats genieten.
Wat de Genoodigde aangaat, indien men onder dat getal is, moet men zelf geen plaats nemen, zo daar een Hofmeester is die elk de zyne aanwyst: maar zo 'er geen is, en dat het ieder vry staat zyne plaats te kiezen, dan vereist de bescheidentheid en beleeftheid, de voornaamste plaats open te laten voor Persoonen van aanzien: ten zy men zulk een staat en waardigheid bekleede, die, volgens het gebruik van de Wereld, ons verpligte om ons zelven eere aan te doen, met zig eenigsints aanzienlyk te plaatzen: niet zo zeer om zyns zelfs wille, als om 't aanzien van 't Gezelschap, daar men een lid van is, of van den Prins, in wiens dienst men is, enz.
| |
| |
In de Schouwburgen zyn in de Kamertjes of Huisjes, welke naast aan 't Toneel zyn, de voorste plaatzen de slechtste; en de achterste de beste, maar in die, welke daar ver af zyn, is het recht anders.
In 't algemeen, ten opsichte van alderhande slag van Persoonen, moet de beleeftheid, aangaande de voor-rang, geregeld worden na het gene men zelve is, en by gevolg ook na het gene anderen zyn. Gemeenelyk is het prysselyk, volgens de beleeftheid te wyken voor de Geestelyken, ter oorzaak van haar bediening, en tytel: voor de Overigheid, van de welke eenige stralen afschynen van de Majesteit der Wetten, die zy handhaven uit den naam van haren Prins; als ook voor Personen, die eenige waardigheden van Staat, of van de Stadt bekleden: voor die, welke van wegen hare geboorte eenig aanzien hebben: voor de Vrouwen: voor bejaarde Personen, en voor die, welke eenige ongemeene gaven hebben, waar door zy vermaard geworden zyn.
|
|