Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 28
(2010)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 69]
| |
Kneppelhout over Van Speijk
| |
InleidingHet eerste Franstalige werk van Kneppelhout verscheen in 1832, het laatste in 1862. Johannes Kneppelhout was een bijzonder, veelzijdig mens: een estheet in hart en nieren, gezegend met een aardige dosis schrijftalent en mecenas van - bij voorkeur - jonge, mannelijke kunstenaars.Ga naar eind1 Het idee van vriendschap als de beste vorm van opvoeding (dat hij later zou uitwerken in L'éducation par l'amitié) en het verlangen naar de dood lopen als een rode draad door zijn leven en werk.Ga naar eind2 Als student koesterde hij grote bewondering voor de beroemde Franse Romantici van zijn tijd, met wie hij al op de kostschool Noorthey in aanraking kwam: Hugo, Chateaubriand, Lamartine en Sainte-Beuve.Ga naar eind3 Tot op heden heeft het Franstalige proza van Kneppelhout weinig aandacht gekregen in het literair-historisch onderzoek.Ga naar eind4 Toch blijkt dit, bij nadere bestudering, zeer de moeite waard. In dit artikel wordt stilgestaan bij Kneppelhouts vroegste Franse bundels: Mes Loisirs (1832) en La Violette (1833).Ga naar eind5 Beide vertonen grote overeenkomsten op het gebied van stijl en thematiek. Beide bundels hebben ook met elkaar gemeen dat ze in de kritiek tamelijk negatief werden ontvangen, hoewel ze aardige werken bevatten. Een vertaling van één van Kneppelhouts verhalen, ‘Van Speyk’, kan dit illustreren. | |
Mes Loisirs en La VioletteDe bundel Mes Loisirs bestaat uit een tiental verhalen, waarvan er een aantal al geschreven is toen Kneppelhout nog op Noorthey in Voorschoten zat. Twee vertellingen spelen in de Middeleeuwen en gaan over jonkvrouwen, ridders, geesten en wraakzuchtige monniken. De overige prozastukken zijn persoonlijker en dromeriger van aard; ze zijn in de ik-vorm geschreven en gaan over gevoelsbelevingen van de hoofdpersoon. Vrolijke verhalen zitten er niet bij: de ik-figuren zijn zonder uitzondering ongelukkig, weemoedig en eenzaam. Zij vergieten liters tranen en schreeuwen het vaak uit van ellende. | |
[pagina 70]
| |
Johannes Kneppelhout, door J.L.Cornet.
Dit geldt ook voor La Violette, dat uit vier verhalen bestaat. Deze zijn geïnspireerd op een verblijf van Kneppelhout op het platteland, waar hij ‘een elegantie, een beminnelijke eenvoud en een verrassende goedmoedigheid’ vond.Ga naar eind6 Op stilistisch gebied valt een en ander op te merken. Kneppelhout was een estheet, ook in zijn taalgebruik. Hij koos fraaie, onalledaagse woorden en gebruikte veel bijvoeglijke naamwoorden en stijlfiguren; antithesen, metaforen en exclamaties komen vaak voor. De zinnen bestaan dikwijls uit lange bijzinnen, die niet altijd even duidelijk zijn, al lijkt dat vooral een taalvaardigheidprobleem. Op het niveau van de thematiek kunnen diverse motieven onderscheiden worden: (ongelukkige) liefde, verbeelding, doodsverlangen, natuur, moord en doodslag, wraak, vergankelijkheid, hang naar het verleden en de profetische dichter. Beide bundels kunnen hierdoor in een romantische traditie worden geplaatst. De dood of het doodsverlangen kan in beide werken niet over het hoofd gezien worden: in ongeveer ieder verhaal gaat er wel iemand dood of wil iemand dood. In het verhaal ‘Fragment’ staat bijvoorbeeld: ‘Ik benijd de geesten van de lichamen die hier liggen, zij zijn al lange tijd gelukkig!’Ga naar eind7 Het sterven wordt door Kneppelhout geromantiseerd: het is een manier om aan het aardse tranendal te ontsnappen en een eeuwig geluk tegemoet te gaan. In de nadruk op de dood is de invloed van Willem Bilderdijk waarneembaar. Kneppelhout zou in 1835 schrijven: ‘Gelukkig is hier die jong sterft!’ De onvrede met de wereld en met het ondermaanse bestaan dat hieruit spreekt, kan worden beschouwd als karakteristiek voor de Romantiek. De vergankelijkheid, het idee dat alles onherroepelijk voorbij gaat, komt eveneens duidelijk naar voren in de verhalen. Een kasteel dat ooit in volle glorie stond, is veranderd in een ruïne. Van mooie momenten blijven slechts armzalige herinneringen over. ‘Geluk is als een zalig stuk fruit, maar met absint in de pit,’ verzucht één van Kneppelhouts personages in het verhaal ‘Le Jour Néfaste’ (De Ongeluksdag).Ga naar eind8 Met de vergankelijkheid hangt het verlangen naar het verleden samen. Veel personages in Mes Loisirs of La Violette hebben heimwee naar hun jeugd of naar ogenblikken die voorbij zijn. Zo vindt de ik-figuur uit ‘Le Jour Néfaste’ het afschuwelijk om twintig te worden en zijn kindertijd achter zich te laten: ‘Twintig! Al twintig. Ah! Het is een afschuwelijk woord, een woord om het hart te doen splijten, een woord van steen, een woord dat ons opjaagt, dat ons de rillingen geeft, een nachtmerrie!’ Het beeld van de (romantische) dichter als een profeet, als een figuur die tussen het aardse en het hogere in staat, komt het duidelijkst naar voren in het verhaal ‘Le Château-fort’ uit La Violette. Daar kan de dichter dingen zien en horen waar gewone stervelingen geen weet van hebben, die zij niet begrijpen. Dichten kan volgens dit verhaal niet geleerd worden, maar is hemelse bevlogenheid. Hier is wederom de invloed van Bilderdijk te bespeuren, die het dichten beschouwde als een vorm van goddelijke inspiratie. | |
[pagina 71]
| |
Het Frans van KneppelhoutWat direct opvalt bij het lezen van Kneppelhouts Franstalige verhalenbundels, is het lage niveau van het Frans: er zitten spelfouten in, constructiefouten, fouten in vervoegingen, stijlfouten, enzovoorts. Het lijstje met verbeteringen dat Kneppelhout achterin Mes Loisirs publiceerde, dekt het aantal onjuistheden niet. Aan alles is te zien dat de auteur geen Fransman is, maar een Hollander. En dat is zonde: het doet de inhoud van de verhalen absoluut tekort. De verhalen passen uitstekend in de romantische traditie van de jaren dertig van de negentiende eeuw.Ga naar eind9 In die zin vullen ze een lacune in de Nederlandse Romantiek. De verhalen zouden veel beter tot hun recht komen in een Nederlandse vertaling: dan zou eindelijk goed duidelijk worden wat wel al zo prachtig in zijn hoofd zat, maar er in het Frans jammer genoeg niet vloeiend uit wilde komen. Dat was geen gebrek aan talent, maar eerder een gebrek aan taalvaardigheid. | |
‘Het is en blijft het werk van een buitenlander.’Het is merkwaardig dat Kneppelhout zoveel in het Frans heeft geschreven. Na het vertrek van de Fransen in 1813 heerste er een grote antipathie jegens Fransen en de Franse taal. Toch was het schrijven in een andere dan de moedertaal geen ongewoon verschijnsel in de dagen van dweepzieke bewondering voor auteurs als Hugo. Nicolees Beets schreef - in navolging van zijn held Byron - Engelse brieven aan Kneppelhout, waarop de laatste dan weer in het Frans antwoordde. Het is een interessante vraag hoe in Frankrijk tegen Kneppelhouts verhalen werd aangekeken. In 1834, na het verschijnen van zijn eerste twee bundels, ontmoette Kneppelhout de gezaghebbende Franse criticus Jules Janin (1804-1874) in Parijs. Hij vroeg hem eerlijk te zeggen wat hij van zijn Frans vond. Janin gaf hem in duidelijke bewoordingen te verstaan dat zijn Frans zeker niet dat van een Fransman was: ‘Au reste, comme je vous l'ai dit, j'y ai trouvé de la chaleur, du mouvement, une grande facilité, mais c'est toujours l'ouvrage d'un étranger.’Ga naar eind10 Het is en blijft het werk van een buitenlander. Janin was onverbiddelijk, maar in plaats van de droom uit zijnVan Speyk steekt de lont in het kruit, 5 februari 1831, door Jacobus Schoemaker Doyker. Collectie Rijksmuseum.
hoofd te zetten schreef Kneppelhout nog tien Franstalige werken, in de ijdele hoop daarmee ooit een plek in de Franse literatuurgeschiedenis te veroveren. Niet alleen in Frankrijk, ook in Nederland was men kritisch over het niveau van Kneppelhouts Frans. Adriaan van der Hoop jr. (1802-1841) publiceerde in 1833 een bespreking van Mes Loisirs in het tijdschrift Bijdragen tot boeken- en menschenkennis. Van der Hoop maakte enkele rake opmerkingen over taal en inhoud: ‘Het voor ons liggend bundeltje prozastukjes is smaakvol uitgevoerd, en laat, wat den druk aanbelangt, niets te wenschen over; van den inhoud kunnen wij hetzelfde niet getuigen’. Hij noemt de inhoud ‘naïef en sentimenteel’ en schrijft dat ‘blijkbaar eene kranke verbeelding de pen des Schrijvers heeft bestuurd.’ Tevens is er volgens Van der Hoop zeer veel aan te merken op het | |
[pagina 72]
| |
De Nederlandse kanonneerboot nr. 2 onder commando van Jan van Speyk ontploft, 5 februari 1831, door Martinus Schouman (1832). Collectie Rijksmuseum Amsterdam.
Frans en blijkt ten zeerste dat ‘de schrijver niet in die taal, maar in het Hollandsch denkt’. Ook in Holland viel het matige niveau van de taal kennelijk op. Hoe voorziend was het oog van Van der Hoop, die verderop in de recensie opmerkt: ‘Om hem echter, volgens zijne begeerte, rondborstig toe te roepen: ces feuilles ne valent rien, zou eene onbeleefdheid zijn jegens iemand, die aanleg bezit, om eens in zijne moedertaal iets te leveren, dat degelijker is, wanneer hij zal zijn genezen van de sentimentaliteit’.Ga naar eind11
Het talent is er zeker, maar de Franse taal en het gedweep lijken een groot lezerspubliek in de weg te staan. In 1837 probeert Kneppelhout nog eenmaal zijn werk in Frankrijk aan de man te brengen:Ga naar eind12 hij stuurt twee artikelen op naar Revue de Paris en Revue des deux Mondes met de mededeling dat hij voornemens is een serie portretten van beroemde Hollandse auteurs te schrijven. Het antwoord luidt dat de artikelen onmogelijk geplaatst kunnen worden: het onderwerp is niet belangrijk genoeg en de stijl is te Hollands. Dit bericht blijkt uiteindelijk de doodsteek voor de Franse carrière van Kneppelhout. Hij laat het Frans voor wat het is en richt zich voortaan op het schrijven van Nederlandstalige stukken. Twee jaar later lukt hem met de eerste afleveringen van Studenten-typen eindelijk waar hij al jaren op hoopte: zijn werk slaat aan en met dit originele concept - geroemd om zijn eigen, frisse stijl - heeft hij zijn plaats verdiend in de Nederlandse literatuurgeschiedenis. Weliswaar niet onder zijn eigen naam, maar als Klikspaan. Het is niet onmogelijk dat Kneppelhout zijn pseudoniem nodig had om van zijn romantische imago af te komen. We zien dus dat het talent van Kneppelhout wel | |
[pagina 73]
| |
Adriaan van der Hoop jr., door W.Grebner / P.Veleyn.
degelijk erkend werd, maar dat men zich - niet ten onrechte - stoorde aan de matige kwaliteit van het Frans. Van der Hoop had het in zijn recensie van Mes Loisirs bij het juiste eind: in zijn moedertaal zou Kneppelhout veel verder komen. Als hij de overstap naar zijn moedertaal niet had gemaakt, zou hij vermoedelijk jammerlijk in de vergetelheid zijn geraakt. | |
Vertaling van ‘Van Speyk’Het Franstalige proza van Kneppelhout verdient het om in het Nederlands te worden vertaald. Hieronder volgt een vertaling van het verhaal ‘Van Speyk’, uit de bundel Mes Loisirs. Het is een geromantiseerd, sprookjesachtig relaas over de held van de Belgische Opstand, Jan van Speijk (1802-1831), die zichzelf en zijn schip opblies voor de kust van‘De Student-autheur’. Illustratie van O.Veralby (A.Ver Huell) (1841), uit Klikspaans Studenten-typen.
Antwerpen onder het uitspreken van de legendarische woorden: ‘Dan liever de lucht in.’ Van Speijk stierf op 5 februari 1831 en Kneppelhout voltooide zijn verhaal in februari 1831. Hij heeft dus zeer actuele informatie gebruikt en moet Van Speijk erg bewonderd hebben om zijn moed - dat is al te zien aan het motto waarmee hij de tekst inleidt. Ik heb er bij het vervaardigen van deze vertaling naar gestreefd zo dicht mogelijk bij de originele tekst te blijven. Omdat het vanwege het matige niveau van het Frans niet altijd duidelijk was wat Kneppelhout precies bedoelde, heb ik soms met enige vrijheid vertaald: afwijkende werkwoordstijden heb ik aangepast, evenals onduidelijk verwijswoorden en niet goed lopende zinnen. | |
[pagina 74]
| |
Van SpeykGegroet! Jonge helden die zijn gestorven voor de vrijheid! ... zegt God. De hemelpoorten openen zich en hun volgzame engelen begeven zich naar onze planeet. Zie hoe zij in hun ogen is: slechts een vonkje. Dan, als ze zweven door de onmetelijke sterren, groeit zij; zij is al een lichtje, net als de lichtjes die aan onze ziel het plezier en het geluk schenken, die op een zorgeloos bal omringd door kristal aan het plafond hangen: zij gooien hun schijnende flonkering in ogen vol met geluk en liefde.... Vervolgens wordt het een vlam. Maar als zij nog dichterbij komen, begint het licht te verbleken en verdwijnt daarna. Een grote vlakte verschijnt voor hun ogen - dat is de zee - en verder, veel verder, ontdekken ze de bergen en de bossen die de horizon krommen. Zij gaan lager - in stilte zwevend op hun witte, fluwelen vleugels - onzichtbaar voor de mensen; en de steden, de velden, de rivieren worden helderder, zichtbaarder in hun ogen. Uiteindelijk laat de torenspits van een stad zich zien, een stad, ooit bloeiend, nu, helaas! verminkt en verlopen; zij herkennen haar. ‘Zij is het!’ roepen ze, en hun geluiden gaan op in de oneindigheid van de lucht, als een akkoord van de hemelse harp. En daar in de schaduw van de stroming slapen de braven, de helden, en als de storm die hun dood heeft veroorzaakt, hun verminkte lichamen op de oever van Antwerpen zal werpen, zal zijn bevolking - nog lamgeslagen van angst en van respect - wijken voor hun gebroken skeletten! Twee volkeren die broers hadden kunnen zijn, voerden een moordlustige oorlog; het ene bewaarde zijn erfgoed, en het andere, gewiegd door wilde gedachten en vol van haat, had met zijn verraad en zijn beruchte gruweldaden het volk van de andere oever van de rivier aangevallen en de rivier gevuld met zeilen en kanonnen, die dreigend uitkeken op de arsenalen en de mooie straten van Antwerpen. Maar het water bevroor, en Mars moest zich overgeven toen Neptunus zijn krachten had verloren. Intussen, toen de warmte uiteindelijk terugkeerde en de tweede maand van het jaar mooie, lenteachtige dagen tevoorschijn toverde, herleefde de rivier, en binnen enkele dagen namen de officiers hun posities weer in.
Het was een stormachtige nacht, en als een adelaar met gespreide vleugels strekte de stad zich uit, zwart op een grijze bodem. Je hoorde de regen druipen op de masten en de touwen, en de storm ruiste. Allen waren intussen op de plek van bestemming aangekomen toen de storm een schip - helaas! - op de vijandelijke kust blies. Alles in de stad leek te slapen, maar de verraders kwamen als wolven op onze zeemannen af. Verborgen ogen glinsterden in de schaduw. Ze kijken!... Een schip in hun handen!... Ze vliegen erop af, ze haasten zich erin! Men vecht; men verzet zich dapper; en behalve de storm hoort men slechts kreten van schrik en kreten van vreugde, afschuwelijk gehuil! Voor ons is alles verloren, maar het eergevoel blijft. De kapitein ziet dat het verzet vergeefs is; hij zondert zich af, en het ruim van het schip verbergt een held! ‘Dood aan deze monsters,’ roept hij uit, ‘niets voor hen, alles voor ons!...’ Hij was alleen op de wereld, deze jongeman, en zijn ouders waren al lang op plekken waar men niet meer sterven kan. Hij had alleen nog een kleine roos die hem van het leven deed houden, een roos! Een jonge geliefde; en hij offert haar op voor zijn vaderland! O droevige gedachte! Als zij het zou weten, zou ze wellicht sterven! Hij denkt niet aan haar; geen enkele gedachte voor haar die zijn levenssteeltje met bloemen omzoomt. Zijn land sleept hem mee! ‘Leven!’ schreeuwt hij, ‘leven, ik duw je weg! Mijn dood is nodig, goed, oh vaderland! Kijk!’ Het vuur van een pistool heeft het kruit geraakt, alles is dood! | |
[pagina 75]
| |
Een stad ontwaakt, sidderend van angst, en ze kan een dergelijk heroïsme niet begrijpen; een zeevloot, toeschouwer van het gevecht, applaudisseert. De officieren, de matrozen, allemaal, hadden met tranen op de wangen deze fatale strijd aanschouwd, zonder hun vrienden te kunnen helpen... Plotseling klinkt een knal!... De bemanning wil schreeuwen, maar de bewondering slaat hun stemmen stil. Een knal klinkt, en op het lawaai volgt stilte, enkel onderbroken door de wind en de golven. Vriend en vijand sneuvelen, hun gehavende lichaamsdelen vliegen door de lucht en plonzen daarna in de rivier, bed van eer voor de braven, eerloos en donker graf voor laffe vechtersbazen!... En de jonge held, waar ontwaakt hij? In de armen van engelen, die hem in triomf meenemen naar hun God. Hij vliegt, wiegend in hun armen, verwarmd door het dons van hun vleugels als een geliefde broer. Hij werpt nog een blik op zijn beminde aarde, slaat dan zijn ogen op en ziet de helden. Een zacht licht omarmt hem, hij raakt het voorhof van de hemel zachtjes aan. God heeft hem waardig bevonden en de engelen worden - toen ze zijn goddelijke stem door de gewelven van de hemel hadden horen rollen - de gidsen van de mooie ziel van een Hollander!
Vaarwel, jongen! Verlaat dit ongelukkige land, besmet met wetteloze tirannen en bandeloze volkeren. Jij hebt die lange keten van Vaderlandse helden doen schitteren met nieuwe glans, want hij was allang verroest. Onze helden worden herboren, ons vaderland is ontwaakt, laten we klappen! Feliciteer ons, landgenoten! Wij zijn Hollanders! Wat een daad! Een jongeman, in de bloei van zijn leven, een succesvolle carrière die misschien voor hem openligt, pleziertjes, eer die hem ten deel zal vallen, een meisje zelfs, hij rukt zich van alles los, niets houdt hem tegen, en de golven zijn het graf van zijn verminkte ledematen! Martelaar der vrijheid, eer komt jou toe! Meisje, dat door een held waardig genoeg werd geacht om zijn geliefde te zijn, prijs jezelf! De ouderen staan hun plaats af voor jou, en je vriendinnen zullen jaloers op je zijn en je met respect aanzien!... En wat zal Europa zeggen? Het zal ons bewonderen, en ons kleine landje zal in de ogen van de andere landen groeien door zijn heldendom en zijn daden. Ja, vaderland, ga zo door! Je positie is zorgelijk! Misschien moet je je overgeven; maar, zoals je al hebt gezegd, dat zal enkel strijdend zijn, want eer weegt zwaarder dan de overwinning! |
|