‘Ik zal gelezen worden!’
Annemarie Kets
Eliza op de vlucht, met haar zoontje in haar armen geklemd, springend van schots naar schots over de half bevroren rivier. Dat was mijn eerste kennismaking met Uncle Tom's Cabin or Life Among the Lowly (1852). Ik las het verhaal in een bundel met verhalen uit de wereldliteratuur, bewerkt voor kinderen, en het maakte zoveel indruk op me dat ik jaren later de roman in zijn geheel gelezen heb.
Op een vergelijkbare manier zal het verhaal van Saïdjah en Adinda voor generaties lezers hun eerste kennismaking met Max Havelaar zijn geweest. Van dit verhaal bestaan uitgaven in vele soorten en maten en sommige ervan zijn duidelijk bedoeld als opstapje naar de Havelaar zelf. ‘Als je de geschiedenis van Saïdjah en Adinda mooi, droevig en aangrijpend vindt, zal je ook van de Max Havelaar kunnen genieten,’ aldus een van de nawoorden. Maar zelfs voor een enthousiast geworden scholier is dat een hele stap. Op mijn weg van het verhaal van Eliza in een jeugdomnibus naar Uncle Tom's Cabin had ik de keus uit vele tientallen, speciaal voor de jeugd bewerkte versies van De negerhut van Oom Tom. Voor ‘onze eigen’ Havelaar ontbreken dergelijke, vaak noodzakelijke ‘tussenstappen’ en alleen al daarom is het goed dat Van Es de Havelaar heeft hertaald en bewerkt.
Hertalen, zeker van relatief ‘moderne’ teksten als de Havelaar, was tot voor kort een editiewetenschappelijk taboe. Inmiddels is het besef gegroeid dat hertalingen onmisbaar zijn, willen we ons literaire erfgoed levend houden, en is er een begin gemaakt met het formuleren van randvoorwaarden waaraan een hertaling zou moeten voldoen. Van Es is nog een stap verder gegaan door de Havelaar niet alleen te hertalen, maar ook te bewerken tot (zijn woorden) ‘een iets kortere versie’. Hoe heeft hij dat gedaan? Een globale vergelijking met de brontekst laat een paar tendensen zien. Multatuli mocht, zoals bekend, graag ‘uitweiden over uitweidingen’ en veel van die digressies in het kwadraat zijn bij Van Es gesneuveld. Hij snoeide ook in de vele voorbeelden waarmee de breedsprakige Droogstoppel zijn toehoorders tracht te overtuigen. Niet toevallig waarschijnlijk zijn juist die voorbeelden geschrapt (in het eerste hoofdstuk bijvoorbeeld Van Alphen, de Bey van Tunis en de hertog van Alva) die zonder uitleg niet door iedereen meer begrepen worden. Zo werd de roman niet alleen korter, maar ook toegankelijker.
Bewerken betekende bij Van Es echter niet alleen schrappen, hij breidde de tekst ook uit. Maleise woorden bijvoorbeeld voorzag hij in de lopende tekst van een Nederlands equivalent tussen haakjes. Ingrijpender zijn de zelfbedachte hoofdstuktitels, bedoeld naar ik aanneem om de ingewikkelde compositie van het boek inzichtelijk te maken. Meestal maakte Van Es zakelijke ‘koppen’, zoals ‘Droogstoppel vindt artikelen over koffieteelt en koffiehandel in het Pak van Sjaalman. Hij zet de jonge Stern aan het werk om een boek te schrijven’, al zijn er ook minder gelukkige, want onnodig uitleggerige, titels als ‘Droogstoppel moppert en klaagt (...) en maakt zichzelf belachelijk’. Sommige critici hebben geen goed woord over voor deze ingrepen, maar ik vind het een creatieve oplossing, die heel wat lezers houvast zal bieden. Mooi is bovendien dat dergelijke hoofdstuktitels heel gebruikelijk waren in historische romans, een genre waaraan Multatuli zelf ook het een en ander (manuscriptfictie, Pak van Sjaalman) voor zijn roman ontleende.
Natuurlijk is er in Van Es' bewerking voor kenners veel van het origineel verloren gegaan, maar dankzij zijn pioniersarbeid komen minder ervaren lezers nu ook in aanraking met het onbetwiste hoogtepunt in de Nederlandse geschiedenis en literatuur. Voor velen zal het hierbij blijven, maar voor sommigen zal het een aansporing zijn om het origineel ter hand te nemen. En dat kán ook, want gelukkig zijn er meerdere goede edities van Max Havelaar voorhanden. De oproep van een enthousiaste docent Nederlands om de oude exemplaren van Max Havelaar uit de schoolbibliotheek weg te gooien, moet dan ook beslist nièt worden opgevolgd.