Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 33
(1980)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermdNederlandse Letteren
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 967]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Romeinse keizerrijk onder Nero (Petronius) en de laat-romantiek (Barbey d'Aurevilly, Huysmans, Barrès, Baudelaire, de jonge Flaubert). De imitatio van de groten uit de wereldliteratuur manifesteert zich niet alleen in citaten maar ook in de overname van stijlen en structuren. Zo is Erwin analoog opgebouwd met de Ilias en de Odyssea van Homeros en met de Aeneias van Vergilius. Een en ander kan geassocieerd worden aan Joyces Ulysses, dat zich ook op één dag afspeelt, met name 16 juni 1904, de dag waarop de schrijver verliefd wordt op Nora. Nog even opfrissen: elk van de 18 hoofdstukken van het boek correspondeert met een episode uit de Odyssea, beschrijft een uur van de dag, verwijst naar een orgaan van het menselijk lichaam, refereert naar een stroming in kunst of wetenschap en is geschreven in een bijpassende stijltechniek. De bedoeling ligt voor, de hele geschiedenis van de mensheid te vatten in één boek, of in een trilogie, zoals bij Joyce & Co. Wat de verantwoording van de imitatio betreft: die moet leiden tot aemulatie, tot voorbijstreving: ‘Als je dus iemand wil voorbijstreven begin je in zijn stijl te schrijven, en probeer je verder te reiken... nóg betere ideeën, de zinnen nóg mooier etcetera’.Ga naar eind(6) Bij dergelijke subtiele composities zou je de indruk kunnen krijgen dat de literatuur zelf het thema is van het boek en dat je te maken hebt met totaalproza. Je zou kunnen verbanden leggen met talige ‘opera’ zoals het Lokien-opus van Sybren Polet, het Werk in aanbouw in tijdSCHRIFT van Daniël Robberechts, de alfacyclus van Ivo Michiels, de fugatische schriftuur van Claude van de Berge of het Opus finitum van Willy Roggeman... Maar bij nader inzien moet dat gevoel genuanceerd worden. Op de constructielijnen van het oeuvre van Joyce & Co worden geen talige bouwstenen geplaatst maar inhoudelijke, conventionele motieven, personages, verhaaldraden. Wel worden die inhouden soms ontleend aan de romantisch-decadente en klassieke literatuur. Joyce & Co werken aan een grootse trilogie, ongetwijfeld, ze maken de bijbel van de nieuwe romantiek, maar een avontuur met taal is het niet aan het worden. Hun vormbewustzijn vindt zijn oorsprong in het maniërisme van de decadent, in een heldhaftige maar wanhopige poging de gapende leegte te bezweren en de grijze verveling te vergulden. In die zin zijn Joyce & Co verwant aan Gerard Kornelis van het Reve, wiens stijloefeningen ook een dansen boven de afgrond van het niets zijn. Alleen: Joyce & Co vieren hun maniërisme niet alleen in exquise stijlen maar ook in zeldzame strukturen bot. Dat is wat eerst opvalt als je door het tweede deel (chronologisch vooraf te denken aan het eerste deel) van Joyce & Co's trilogie, Michael van Mander,Ga naar eind(7) bladert: de compositie is opnieuw maniëristisch, maar totaal anders dan in Erwin. In het eerste deel was alles gelijk, hier is alles ongelijk. Maar die ongelijkheid is geen willekeurige, chaotische ongelijkheid; ze is beregeld volgens de wetmatigheden van de Gulden Snede, de sectio aurea of divina. Pro memorie: de Gulden Snede is de verdeling van een lijn in twee ongelijke delen, waarvan het kleinste zich tot het grootste verhoudt als het grootste tot het geheel. De sectio aurea of divina was de schoonheidsnorm in de beeldende kunsten en de architectuur van de oudheid en de renaissance en in de barokke muziek. Wie er eerst uitvoe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 968]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rig over schreef was Fra Luca Pacioli in zijn De Divina Proportione (1509). Een van de meest klassieke en mooiste figuren die door de Gulden Snede bepaald wordt, is de regelmatige vijfhoek, want als de straal van een vijfhoek door een gulden snede verdeeld wordt, dan is het grootste deel congruent met een zijde van die vijfhoek. In Michael van Mander vindt de lezer overigens de hele poëtica van Joyce & Co sprokkelsgewijs terug. De schilder Michael van Mander (cfr. de eveneens maniëristische Carel van Mander, de auteur van het beroemde Schilder-Boeck - 1604) leert zijn zielsvriend Erwin de charmes van het pentagram en de sectio aurea kennen - hierbij verwijzend naar Fra Luca Pacioli: ‘Hij leerde me ook een figuur waarvan de diagonalen elkaar verdelen in deze ideale verhouding: een in oneindige spiegeling steeds kleiner wordende vijfhoek, die met zijn diagonalen een vlammende ster vormt en het symbool was voor de Gulden Snede. (...) Mijn interesse was gewekt, zo was meetkunde wel leuk: als Salus Pythagorica was deze Pentalfa ten tijde van PYTHAGORAS het voorwerp van geheimzinnige verering geweest, je kon er de planeten aan ophangen en de vijf vragen naar Art, Menge, Beschaffenheit, Ort en Zeit mee onthouden; het was terug te vinden op de muren van Pompeï en onder de ordetekens van de Tempeliers; je kon er duivels mee uitbannen of oproepen en dan heette het Drudenfuss’.Ga naar eind(8) De vlammende ster waarvan sprake is het pentagram, d.i. de stervijfhoek gevormd door de vijf diagonalen van de regelmatige vijfhoek. In het spinneweb van die diagonalen krijg je overigens een nieuwe regelmatige vijfhoek, maar op zijn kop. Het pentagram wordt ook pentalfa genoemd, omdat op die kleinere vijfhoek op zijn kop vijf lettertekens A te zien zijn. Nu bevat Michael van Mander 5 delen en 55 units. Het aantal woorden per unit, het aantal units per hoofdstuk (er zijn 10 hoofdstukken, 5 × 2) en het aantal units per aster (er zijn 5 aanduidingen met asters) wordt bepaald door de Gulden Snede-verhoudingen in het pentalfa. Het resultaat van dit maniëristische componeren volgens de sectio divina ziet er in zijn macrostructuren uit als volgt:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 969]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Er zijn dus 5 delen en 2 hoofdstukken per deel. Het nummer van het hoofdstuk correspondeert met het aantal units in dat hoofdstuk én met het aantal paragrafen in zijn eerste unit. In ieder hoofdstuk vermindert het aantal paragrafen per unit degressief tot 1. Rechts op het schema ontstaat een soort halve pyramide. Elke unit staat wat betreft het aantal paragrafen tot zijn beide omstanders in een vergrotende en verkleinende verhouding. Hetzelfde principe, ontleend aan de Gulden Snede, wordt toegepast op het aantal units per aster. De aanduiding * duikt op na unit 25, ** na unit 41, *** na unit 50, **** na unit 54 en ***** na unit 55, de laatste unit dus. De verdeling van de units volgens de asters is de volgende: 25/16/9/4/1 = 55. Maar ook als we naar de micro-structuren kijken en de woorden per paragraaf en per unit tellen, stoten we op het Gulden Snede-principe. Als voorbeeld koos ik het slothoofdstuk 10, dat 10 units bevat, die samen 55 paragrafen tellen. Het slothoofdstuk telt dus evenveel paragrafen als het hele boek units. Hier het schema (de units zijn door mij genummerd):
De Gulden Snede functioneert in twee richtingen. Als je het totaal aantal woorden per paragraaf bekijkt, dan valt meteen de middenevenredigheid op. Zo staat in unit 1 de paragraaf met 200 woorden middenevenredig tussen die met 100 en die met 300 woorden, die met 500 woorden tussen die met 300 en die met 800 woorden en die met 800 tussen die met 500 en die met 1300. Als je dan het totaal aantal woorden per unit onderzoekt, valt eveneens een midden-evenredigheid op: 200 tussen 100 en 300, 300 tussen 200 en 500, 500 tussen 300 en 800, 800 tussen 500 en 1300, 1300 tussen 800 en 2100, 2100 tussen 1300 en 3400 en 3400 tussen 2100 en 5500. Het aantal woorden van de eerste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 970]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
unit van hfst. 10 is 5500, dat is 100 × 55 (55 is het totale aantal units van het boek en het totale aantal paragrafen van hfst. 10). De werkwijze wordt geassocieerd met Plato: ‘Je gaat uit van het aantal woorden, die ga je over de units verdelen; de verdeling van de kosmos zoals in de Timaeus van Plato’.Ga naar eind(9) In Erwin werd vroeger al een relatie gelegd tussen Plato en de organisatie van de verveling: ‘Eén kant van mijn karakter kan zich heel goed en met een voor mij ongekende overgave onderwerpen aan het organiserend principe van de verveling. De klokken van het torentje van Golino snijden mijn dag in onveranderlijke segmenten, zoals door PLATO in de Timaeus beschreven wordt, waar de godheid de primitieve chaos aan stukken, die reeds vooraf met verschillende proporties begiftigd zijn, snijdt om zijn cosmische orde te vestigen’.Ga naar eind(10) Hier wordt bevestigd dat Joyce & Co niet aan een talig opus werken maar de leegte en de verveling ordenen door een compositorisch principe, met name de Gulden Snede, meteen een schoonheidsnorm als troost, redding en droom. De compositie bij Joyce & Co heeft dezelfde functie als de stijl bij Gerard (Kornelis van het) Reve. Joyce & Co berekenen de Gulden Snede van de droom (rêve). Hun trilogie is de sectio divina van revistisch-decadente motieven. Maar het is ook een ode aan de Schoonheid, gelardeerd met citaten uit de antieke en renaissance literatuur. De talloze fiches van het schrijverscollectief worden geschikt in een gecomponeerde wereld waarin alles alles weerspiegelt. Die bedoeling blijkt ook al uit het acrostichon dat te vinden is als je de vet gedrukte beginletters van sommige units verbindt tot drie verzen: Omnis mundi creatura
quasi liber et pictura
nobis estet speculum.
Dat in die gecomponeerde wereld het cijfer 5 een zo belangrijke rol speelt, verwijst niet alleen naar het pentagram en de Gulden Snede, maar ook naar het universum, dat bestaat uit de mannelijke trias en de vrouwelijke dyas. Tevens zijn er vijf soorten levende wezens: mens, viervoeter, vis, reptiel en vogel. Natuurlijk zijn er ook de vijf zinnen, die zo veelvuldig en verfijnd bespeeld worden in Michael van Mander - het boek is vooral een lust voor het (schilders)oog. Een en ander is te vinden bij CurtiusGa naar eind(11), een van de bronnen van Joyce & Co. De schrijvende Erwin legt nog een ander verband. Hij verwijst naar het lied van Silenus, mythologisch genius van bronnen en rivieren, waarbij hij suggereert dat de vijf delen van zijn ‘lied’ geënt worden op het vijfdelige lied van Silenus: de schepping, de gouden tijd, de val (Prometheus), het tijdperk van helden en een expeditie op zee (Hylas). De vijfdeling laat toe de subtielste nuances in de evolutie van de platonisch blijvende vriendschap tussen Erwin, Michael van Mander en Martha te beschrijven. Deze ideale driehoeksrelatie wordt doorkruist door de minder platonisch aangelegde Mary-Ann, het nichtje van Michael. Tussen de beide jongens en Mary-Ann ontstaat een nieuwe, dit keer seksueel gekleurde driehoeksverhouding, die schijnt bezegeld te worden door de geboorte van een kind, Tamara, dat zowel van Erwin als van Michael afkomstig zou kunnen zijn. Tot een vierhoek kan het niet komen: Erwin en Michael blijven ook in de liefde de driehoeken van het pentalfa trouw: ‘Uitgaanspogingen met beide meisjes waren niet erg | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 971]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geslaagd. Zowel Erwin als Michael hadden angst en afkeer voor zogenaamde paarvorming, ze konden niet uit de voeten met twee meisjes tegelijk, die zich bovendien absoluut niet voor elkaar interesseerden (...). Ze schitterden met drieën: hun conversatie flitsend en briljant, elkaar opvoerend en stimulerend, een meisje om hen te bewonderen en reliëf te geven’.Ga naar eind(12) Een fragment uit Michaels dagboek onthult de ragfijne draden die de liefdesfiguur van de dubbele driehoek vormen. Michael schrijft: ‘Met Martha is het contact alleen intens als Erwin haar in het nauw drijft. Als ik Martha verlies, verlies ik Erwin ook: als ik Erwin eerst verlies, verliest Martha alle kwaliteit. Het moeilijkste is het kind: mijn trots, mijn alibi: wie zal het geloven? Ik gun het Erwin ook niet graag - toch moet er iets gedaan worden, want Mary-Ann is nog minder moeder dan ik vader ben’.Ga naar eind(13) De ware betekenis van de (dubbele) driehoek wordt juist geïllustreerd door het vers: They're one person
They're two alone
They're three together.
Vooral de relatie tussen Erwin, Michael en Martha is bijzonder subtiel. In een brief vraagt Michael zich af of er zo'n ‘liefde’ kan bestaan tussen een jongen en meisje als tussen hem en Erwin: ‘Stel je nu eens voor dat jij (of ik, maar niet allebei) een meisje zou zijn: wat zou nou te prefereren zijn, want beter kan het eigenlijk al niet’.Ga naar eind(14) De ideale ‘ménage à trois’, waarin wel gespeeld en gevrijd wordt, maar niet geneukt, wordt treffend beschreven (dit keer door Meijsing zelf): ‘De aanwezigheid van Michael had bovendien het voordeel dat hij Martha mee naar zijn slaapkamer kon nemen om met haar, bij dag- of lamplicht, te vrijen terwijl Michael de wacht hield, een plaat draaide, de krant las, of tekeningen maakte van het omarmde paar in diverse stadia van ontkleding. Deze tekeningen beschouwden zij als de bezegeling van hun compromisloze vriendschap’.Ga naar eind(15) In de dubbele driehoek is Martha het meisje van de gesofisticeerde glimlachjes, nuances en lichamelijke spelletjes, en van het koninklijk bewegen. Mary-Ann, die fysiek de weerspiegeling is van Michael, brengt het tot pet girl van Penthouse, kan met iedereen goed opschieten en gaat met iedereen naar bed. Haar kind Tamara is niet van Erwin noch van Michael, maar van Erikjan. Erwin heeft niet alleen twee vriendinnen, de platonische Martha - zijn literaire inspiratiebron en de erotische Mary-Ann, hij heeft ook twee vrienden: Michael van Mander, de boezemvriend, en Keith Snell, met wie hij een werkklasje vormt. Uiteraard kan verwezen worden naar het schrijverscollectief Geerten Maria Meijsing en Keith Snell: de ontstaansgeschiedenis van Michael van Mander kan uit het boek zelf gehaald worden. Als we de twee vrienden en de twee vriendinnen met de centrale figuur Erwin samentellen, bekomen we opnieuw het magische cijfer 5. Keith Snell is volstrekt amoreel en leeft van de omstandigheden van het ogenblik; hij stimuleert Erwin in al diens plannen, maar laat de uitvoering ervan aan hém over. Wat Keith en Erwin gemeen hebben is hun maniëristische kunstopvatting: ‘Net als door de maniëristen werden kunstwerken door hen begrepen in de geest van virtuoso-prestaties, en ze verlegden voor zich de nadruk in de bestanddelen van de functie van een kunstwerk: niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 972]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
practisch, noch werkelijk, nauwelijks ceremonieel en in het geheel niet maatschappelijk geladen, maar een voortdurende expositie van virtuositeit, verbijsterende dingen, het idee van een volmaakt en absoluut product’.Ga naar eind(16) Hun samenwerking wordt vergeleken met die tussen Carel van Mander en Goltzius; beide samenwerkingen spelen zich overigens in Haarlem af. Maar er is nog een andere analogie: zoals Goltzius Carel van Mander heeft bijgestaan, zo ook willen Erwin en Keith bijgestaan worden door Michael van Mander. Hoewel Erwin zich ook wel door de historische Van Mander laat beïnvloeden, want als hij zijn kaartenbakje schikt (waar in feite de bronnen van Joyce & Co worden opgesomd), stopt hij de alfabetische opsomming bij Carel van Mander en diens vierdelige Schilder-Boeck. Nu is het resultaat van de samenwerking tussen Erwin en Keith in het boek niet te vinden, tenzij onrechtstreeks. Haast het hele boek wordt geschreven door inleider Geerten Maria Meijsing, die wel put uit de nagelaten geschriften van de gestorven Erwin. Enkele keren laat Meijsing Erwin zelf aan het woord, in de ik-persoon: de eerste twee hoofdstukken, p. 49-51 (in briefvorm, waarna ook een brief van Michael wordt opgenomen), p. 60-61 (in briefvorm), p. 91-99 (een knappe stijlpastiche van Erwin), p. 106-109, p. 115-118 (eindigend met een maniëristisch gedicht), p. 134-135 (dagboekfragment), p. 136-140 (eerst een brief van Martha, dan een lange brief van Erwin), [p. 221 (dagboekfragment van Michael)], p. 240-242, p. 302-305 (dialogen tussen Erwin en Michael). Aanvankelijk copieert Meijsing letterlijk Erwins geschriften, daarna beperkt hij zich tot overname van de meest treffende stijlvormen. Naargelang de grote, eeuwige vriendschap tussen Erwin en Michael toch niet eeuwig blijkt te zijn, neemt Meijsing de pen over. Wat ook belangrijk is: in Erwins geschriften vernemen we niets over eventuele karakterverschillen tussen Erwin en Michael - de amalgamering is volkomen; het is pas in Meijsings stukken dat meer en meer de klemtoom op het grote onderscheid tussen beide persoonlijkheden komt te liggen. Erwin is eigenlijk een tragisch schrijver, steeds op de vlucht in de kunst, ‘bom but to die, and reas'ning but to err’. Hij gelooft dat in de kunst, en in de kunst alléén, een glimp kan worden opgevangen van een betere en idealer, zeg maar platonische wereld. Michael is het type van de decadente dandy. ‘Als men alle schillen van zijn persoonlijkheid had afgepeld, bleek die alleen uit buitenkanten bestaan te hebben’.Ga naar eind(17) ‘Hij had lak aan alle deugden zonder uitzondering als ze hem geen plezier konden verschaffen en de uitspraak van Epicurus lag hem goed in de mond, dat het genot van de buik de bron en de wortel van al het goede in de wereld was’. Michael is van het spectatoriale type. Erwin wordt bezeten door een actieve scheppingsdrang; Michael houdt het bij ‘een meer passief estheticisme, waarin objets d'art meer genoten werden dan de création d' art’Ga naar eind(18). Hij is een typische ‘connoisseur’, en houdt van de Engelse idee van het ‘leisureship’, het welopgevoed nietsdoen. Zoals reeds aangestipt worden de gemoedsbewegingen in de vriendschap tussen Erwin en Michael in vijf golven beschreven. Het eerste deel is het deel van de schepping van de schone vriendschap, waarin de beide platonisch verliefde kna- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 973]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pen zich geen andere gebeurtenissen meer kunnen voorstellen dan gedeelde. Erwin heeft er geen moeite mee Michael volmaakt te vinden en houdt van diens blonde haar, blos en engelachtige arrogantie. Erwin beroest zich aan de pure romantiek van zijn jongensvnendschap voor Michael: zij worden ‘het echtpaar’ genoemd. Maar hun vriendschap is meer dan een jongensvriendschap, het is vooral een kunstenaarsvriendschap. Dat blijkt uit het tweede deel, de ‘gouden tijd’. Samen trekken ze op leerreis naar Duitsland, de heimat van de Weltschmerz, en naar Italië, het land van de kunst. Dat gaat op de volgende héél romantische (zelfs wat edelkitscherige) wijze: ‘Erwin droeg een knapzak met proviand, waaraan nooit wijn ontbrak. Michael had een voorliefde voor wijde, loszittende kleren: hij droeg zijn aquareldoos en een eenvoudige opklapbare veldezel op de rug, ze droegen allebei een hoed tegen de zon en een stok in de hand. Als Michael zat te tekenen en Erwin in de schaduw lag en kauwde op een grashalm, wenste hij vaak dat hij zijn viool bij zich had, zoals de oudste van de drie zigeuners uit het lied dat hij neuriede. In gedachten componeerde hij brieven aan Martha, en schreef korte verzen die hem invielen. Zij voelden nauwelijks behoefte om te spreken, want wat zij dachten wat hetzelfde’.Ga naar eind(19) Erwin vergelijkt zijn vriendschap voor Michael op deze leerreizen met de liefde van Sebastian voor de jonge Dürer-leerling Franz Sternbald op diens Wanderungen in de kunstroman van Ludwig Tieck. Of met de vriendschap van Wackenroder voor Tieck, of van Lucas van Leyden voor Albrecht van Neurenberg. Vriendschap mag niet gebaseerd zijn op afhankelijkheid, dankbaarheid en dgl., maar ‘op het emfatisch verlangen en achtervolgen van het geheel’.Ga naar eind(20) Maar dan komt de derde beweging in hun exclusieve vriendschap: de val (Prometheus). In feite worden er nu steeds diepere kloven tussen de vrienden geslagen, ook in de delen vier (tijdperk van helden) en vijf (expeditie op de zee (Hylas)). Om Prometheus en Hylas te verbinden in de Griekse mythologie moet je over Herakles. Prometheus is letterlijk degene die vooruitdenkt; hij roofde het vuur van de goden en gaf het aan de mensen; hij is dus het symbool van de kunstenaar. De goden zenden Pandora om Prometheus te straffen; hij wordt vastgeketend aan de Kaukasus; een arend knaagt aan zijn lever. Het is Herakles die hem bevrijdt. Herakles zelf echter verliest Hylas, de mooie knaap op wie hij verliefd is. Herakles had Hylas meegenomen op de tocht der Argonauten, maar onderweg verdween Hylas aan de bron waaruit hij water putte: de verliefde nimfen ontvoerden hem. De symboliek van de verloren liefde tussen Herakles en Hylas is duidelijk toepasbaar op het uit elkaar drijven van Erwin en Michael. De Prometheus-mythe duidt op de ondergang van de kunstenaar, die voor zijn hoogmoed (hoge moed!) wordt gestraft: met de vriendschap zal immers ook het kunstenaarschap van Erwin en Michael verloren gaan. Wat nu de tocht der Argonauten betreft, die reis wordt in het derde deel door Erwin en Michael overgedaan. Ook zij willen het Gulden Vlies in Kolchis veroveren, de vriendschap opnieuw ontdekken, en de kunst terug beoefenen. Maar het verloopt ze net als Herakles en Hylas. Er ontspint zich in de loop van de laatste delen van het boek een opeenvolging van vlucht en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 974]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
toenadering en nieuwe vlucht. Het reizen heeft niet langer het karakter van leerreizen, maar van vluchten uit wanhoop en elkaar achtervolgen tegen beter weten in. Erwin reist Michael achterna naar Istanbul. Daarna vertrekt Martha naar de USA, waar eerst Mary-Ann al naartoe gereisd was. Michael gaat ze achterna en veel later ook Erwin, zodat de dubbele driehoek van liefde en vriendschap overzee verder kan afbrokkelen. Geen reis kan ze nog redden: ‘Het leek hem of hun expeditie een gevaarlijk nutteloze kweeste naar hun verleden was, de vriendschap die zij gekend hadden en die bij elke nieuwe reis steeds heviger op de proef werd gesteld’.Ga naar eind(21) Er is teveel menselijke achterdocht geslopen in een als goddelijk beleefde vriendschap: hoe is de relatie tussen Martha en Michael? van wie is Mary-Anns kind? waarom komt de artistieke samenwerking tussen Erwin en Michael niet van de grond? Vooral Martha blijkt voor Erwin een soort Pandora te worden: uit haar doos komen alle kwalen van de wereld. Is een platonische liefde als synthese tussen leven en kunst dan ondenkbaar? Heeft Erwin de Martha-van-vlees-en-bloed van zich af geduwd door zijn gekoesterde artistieke idealen? Heeft Michael haar daarentegen gered door met haar naar bed te gaan? Het enige wat Erwin uit zijn verloren vriendschap voor Michael en zijn verloren liefde voor Martha puurt is: zijn maniëristische geschriften, die de idee Schoonheid cultiveren. In een ‘asymmetrische variatie’ kiest hij voor ‘het nieuwe, ongekende, het onverwachte, het bewonderenswaardige’Ga naar eind(22). Zijn kunst moet gecompliceerd, overvloedig en onredelijk grillig zijn, virtuoos en kunst-matig; hij zoekt naar effecten ‘waarmee de natuur geperverteerd, ontkend en verkracht kon worden, om de kunst te dienen’.Ga naar eind(23) Bij Erwin passeert de kunst alle natuur. Hij hanteert graag het begrip van de discordia concors: uiteindelijke harmonie wordt het best bereikt door aanvankelijke asymmetrie. Erwin is gefascineerd door de moeilijkste vormen omdat het de grootste affecties te verbergen heeft: zijn schriftuur is een stilistische en compositorische koorddanserij boven een leegte, de oogverblindende oefening van een narcist. Kunst ‘als schoonheid zonder verlangen en spijt, als toevlucht en balsem voor een eindeloze ennui en spleen’.Ga naar eind(24) Het werkklasje van Erwin en Keith studeert, ordent en oefent om de leegte en de verveling zo mooi mogelijk te betoveren. Ze onderzoeken vooral de kunsttheorieën van de klassieke oudheid en de renaissance. Zo hebben ze veel belangstelling voor de maniëristische schilderijen van Iacopo Carucci il Pontormo (o 1494) en van Lomazzo (o 1538) en voor Lomazzo's en Castigliones (o 1478) traktaten. Uit de retorica's van de klassieke oudheid halen ze vooral de varietas en de copia (overvloed), beide versierende eigenschappen. Niet alleen wordt overvloedig en gevarieerd uit de klassieke auteurs geciteerd, ook worden hun stijlen gepasticheerd, want wie wil vervolmaken, moet eerst kunnen imiteren. Sommigen zullen zich ergeren aan de edelkitsch in Michael van Mander, anderen zullen het boek maatschappelijk irrelevant vinden; men kan het betreuren dat de roman niet taalexperimenteel is; literatuurwetenschappers zullen foutjes ontdekken in de gebruikte bronnen. Wat mij betreft bereiken Joyce & Co met de eerste twee delen van hun trilogie de ar- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 975]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tistieke top van het nieuw-romantische levensgevoel in de Nederlandse prozaliteratuur.
hugo bousset |
|