via de cultuur-politieke lijn van de K.P.S.U. onder Shdanow (1948) en in het Oost-Duitsland van de vijftiger jaren. Een dergelijke analyse vereist echter een zelfstandig boek, zegt hij, en we hopen dat hij ook dit boek zal schrijven... zeker nu de publicatie van Detlef Gojowy's boek ‘Neue sowjetische Musik der 20er Jahre’ (Laaber-Verlag, Regensburg) weer een aantal vragen doet rijzen over de nefaste gevolgen van een ijzersterke dictatuur op de muziekcultuur van het socialistische Rusland.
Wanneer nu, naar aanleiding van de avant-gardistische stromingen in de 20ste-eeuwse muziek, Boehmer het woord ‘kunstmuziek’ hanteert, zijn we al gewaarschuwd. Want is die kunstmuziek soms ook niet een schizofreen geval? In esthetisch opzicht uiterst radicaal en voortaan bestemd voor kleine, geïsoleerde groepen heeft naar zijn mening geen enkele muzikale stroming het antagonisme kunnen doorbreken tussen esthetische emancipatie en maatschappelijke functionaliteit... een dilemma waarmee ook de schrijver van experimentele teksten vertrouwd is.
In ‘Commercie contra Esthetiek, contra Politiek’ wordt de commercialisering verder uit de doeken gedaan. Integratiepogingen van sommige componisten die bijv. jazz-elementen in hun concertmuziek integreerden, hebben niet kunnen verhinderen dat de commerciële muziek nu een enorme voorsprong op alle andere muzikale vormen heeft gekregen terwijl de kunstmuziek in haar getto blijft waar ze geen enkele ‘functieverandering’ zal kunnen teweegbrengen. Voor Boehmer heeft die ‘functionaliteit’ ook met een politieke keuze te maken en hij noemt wat dit betreft Hanns Eisler die zich bewust tot zijn specifiek publiek - de arbeidersklasse - richtte.
Wat nu, kunstmuziekcomponist? Een 50.000 mensen zouden volgens Boehmer in de jaren zestig in die muziek geïnteresseerd zijn geweest (0,014 op een Europese bevolking van ca. 360 miljoen mensen). Maar voor hem is het publiek geen ‘koper’ van zijn ‘vaar’ zoals voor de commerciële componist. Boehmer geeft hem (en zichzelf?) een soort troostprijs: de kunstmuziekcomponist blijft de waarde van het individu (nog steeds!) verdedigen in een geautomatiseerde massamaatschappij, reden waarom ook zijn esthetisch engagement in deze hypercommerciële samenleving bijna als een ‘acte gratuit’ opgevat mag worden... een luxe die hij zich nog wil veroorloven.
Als ik Boehmer goed begrijp dan is er - het politieke engagement uitgezonderd - eigenlijk geen alternatief meer voor de hedendaagse componist als die tenminste uit zijn getto wil raken. Ik stel dan wel de vraag of het arbeiderspubliek altijd zo politiek-cultureel ‘gemotiveerd’ is als hij het wil voorstellen... Is dit niet een illusie van de maker van politieke en arbeidersmuziek die zijn publiek ‘bij voorbaat kwalitatief’ zou willen definiëren? Dat echter sinds de 19de eeuw ‘reproduceerbaarheid en kapitaliseerbaarheid synoniem zijn’, valt niet te betwijfelen. Het is Boehmers demystificerende verdienste dat hij die ‘dwang tot kapitalisering der muziek’ en de alles nivellerende vervlakking die daaruit voortvloeide, wist op te sporen als het virus van onze muziekcultuur. Zijn conclusie klinkt overtuigend: om de dreigende steriliteit die de drie voornaamste muzikale stromingen bedreigt (commerciële, kunstmuziek en politieke) af te weren, is