Où Le ridicule ne tue pas: censuur in het westen
Een comité bestaande uit burgers, militairen en priesters heeft in naam van de roemrijke Caudillo het verbod van publikatie uitgesproken over de Spaanse vertaling van ‘Het Begeren’. Het gemengd gezelschap heeft er lang over gezet. De tekst van de vertaling (de uitgever blijft nu met de vertaalkosten zitten maar dat zal hem leren) is van hand tot hand gegaan en niemand scheen geneigd de knoop ten goede of ten kwade te willen doorhakken. Zelfs het geestelijk element niet. Vermoedelijk is de militaire vuist eraan te pas gekomen.
Boos heb ik me daar niet om gemaakt. Ik heb het slechts spijtig gevonden dat mijn boek niet naast ‘De stille man’ in een zelfde Spaans pakje in het uitstalraam van een of andere boekwinkel zal liggen, en verder voel ik mij ook enigszins schuldig tegenover het onder de eerbiedwaardige vlag van onze Academie varend Fonds van de Letteren, door welks bemiddeling de Spaanse uitgever in kwestie zich voor het avontuur had laten lijmen. Onze academiciens hoeven echter het affront niet voor hun rekening te nemen.
Ik heb de grap alleen maar van de leerrijke kant genomen. Het is niet kwaad dat wij, westerlingen, er af en toe aan herinnerd worden dat de censuur niet dood is. Wij hebben ons vergist wanneer wij dachten dat zij uitsluitend opschoot als een uitwas van plaatselijke en wereldoorlogen. En dan nog. In de jaren 40-44 hebben wij de Duitse censuur aan den lijve ondervonden, zoals men dat zegt, maar wij hebben er niet veel van gevoeld. Zelfs auteurs die op de zwarte lijst stonden werd de (papieren) bek niet gesnoerd. Alles bepaalde zich tot het aanvragen van een machtiging en het afdrukken van een nummer ergens vooraan in het boek. Zelfs ‘De voorstad groeit’ van de linkse duivel Boon, met de zo uit de pre-hitleriaanse film à la ‘Drei von der Infanterie’ weggelopen oorlogstonelen, mocht ongestoord het licht zien. Dat de kritiek van het ogenblik daarna vuur en vlam braakte en voor de auteur en zijn boek om een brandstapel schreeuwde, was helemaal niet abnormaal en week niet af van de regels van het democratisch spel. Onlangs heeft de sullige ouwe heer Greshoff trouwens hetzelfde gedaan voor mezelf en mijn boekje‘De Nikkers’ en ik mag me gelukkig achten dat de heer Greshoff het hier niet voor het zeggen heeft, of ik had met twee gecensureerde geesteskinderen gezeten in plaats van met ééntje.
Ik heb ook geprobeerd Franco en zijn censuurcomité te begrijpen. Dat het herderlijk element in het comité zich niet uitsprak wijst erop