uit hun stelling voor zichzelf nooit besloten dat zij niet eens het klein beetje verstand bezaten dat ervoor nodig is. Zij hebben zich ingebeeld dat de lezers eruit zouden besluiten dat zij er te veel voor hadden, waaruit blijkt dat zij met al hun intelligentie maar weinig verstand hadden van lezers.
Laten we voorlopig zonder meer aannemen dat het literair kunstwerk in hoofdzaak een produkt is van het gevoel. Dan volgt daaruit dat een schrijver die genoeg gevoel heeft, door geen verstand, hoe groot ook, kan verhinderd worden goed te schrijven. Immers, hoe verstandiger hij is, des te beter zal hij inzien dat een goed kunstwerk in hoofdzaak door het gevoel wordt gemaakt en des te beter ervoor zorgen dat het gevoel in werking trede. Belet zijn verstand die werking, beknot het zijn gevoel ten nadele van het kunstwerk, dan kan dat slechts wijzen op een tekort, nooit ofte nimmer op een teveel aan verstand.
Nemen we even aan dat het onbegrijpelijkerwijze toch is gebeurd. Een enorm groot verstand heeft, precies doordat het zo enorm groot is, een miserabele roman geschreven. Jan Greshof bijvoorbeeld.
Dan zijn er twee mogelijkheden: dat groot verstand weet dat het gezeverd heeft of het weet het niet.
Weet het het niet, dan denkt dat groot verstand dat een slechte roman goed is en dan heeft het geen onderscheidingsvermogen en geen smaak.
Weet het het wel, dan is het dat groot verstand niet gelukt zijn gemis van gevoel te compenseren door een verstandelijke inspanning. Hoe men ook gesteld of gestemd zij, men kan zijn woorden aanpassen. Men schrijft een brief aan een vrouw anders dan die aan een man, een feesttoast anders dan een lijkrede. Zo kan iemand die te veel verstand en te weinig gevoel heeft en die dat weet, schrijven alsof hij wat minder verstand had en wat meer gevoel en hij kan dat beter naargelang hij intelligenter is. Wanneer dus een enorm groot verstand een dorre dode roman schrijft en dat weet, blijkt daaruit helemaal niet dat hij te veel verstand, maar wel dat hij te weinig talent heeft.
Laten we in een concreet geval, de roman ‘Oorlog en Vrede’, nagaan hoever een romanschrijver komt met gevoel.
De schrijver van deze roman moest weten hoe vijftig jaar vroeger, in de uitzonderlijke omstandigheden van Napoleons inval, de adel, burgerij, het volk en het leger dachten, voelden, leefden. Hij moest hun intieme, diepgaande gedachten en gesprekken over godsdienst, staatkunde, wetenschap, strategie, kunst, hun politieke intriges, amoureuze perikelen en geheimen in extenso niet alleen weergeven, maar ook levensecht incarneren in fictieve personages van elke leeftijd, kunne en stand met alle details en omstandigheden.
Kan men dat met gevoel, alleen met gevoel, vooral met gevoel?
Een doctorandus die uit vijfentwintig boeken over de oudheid, Zo leefden de Romeinen, Het dagelijks leven der Grieken, De eeuw van Cicero, De eeuw van Pericles, enzovoort, genoeg afschrijft om een zevenentwintigste boek uit te geven over Het leven der antieken, hij heeft verstand. En medelijden met de schrijver die alleen maar gevoel heeft. De schrijver, Maria Rosseels bijvoorbeeld, die al wat het groot intellect heeft afgeschreven, zoveel beter kent dan hij, dat hij het leven