Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 2
(1947-1948)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 553]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Shakespeare tegenover staat en maatschappijGa naar eind(1)1. Shakespeare's historische drama'sMen behoeft Shakespeare's werk maar oppervlakkig te kennen om te begrijpen, dat de geschiedenis veel voor hem betekend heeft. Van de 35 of 36 stukken die men als werkelijk van zijn hand geschreven beschouwen magGa naar eind(2), zijn er niet minder dan 12, voor welke de benaming ‘historische drama's’ gangbaar is; men vindt in zijn verzamelde werken nog een dertiende, waarvan wij mogen aannemen, dat hij er slechts enkele tonelen van heeft geschreven. Maar buitendien heeft voor een groot aantal van zijn andere stukken, komedies of tragedies, de geschiedenis hem gediend, voor het minst om aan de intrigue een achtergrond, een omgeving te verschaffen. Hieronder reken ik ook de Griekse stukken Troilus and Cressida en Timon of Athens; ook Titus Andronicus, dat Romeinse stof behandelt, een draak uit de jeugdjaren van de dichter, gaat het niet aan onder de historische stukken te plaatsen. Voorlopig laat ik dat rusten en duid enkel de onderwerpen van de twaalf historische drama's wat nader aan. Zij vallen in twee groepen. Daar zijn er ten eerste negen die Engelse stof behandelen, en drie Romeinse. Tot de negen Engelse koningsdrama's behoren de allereerste stukken van Shakespeare, en alle vallen in het eerste tiental jaren van zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 554]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dramaturgische loopbaan, die zich maar over een goede twintig jaar (1590-1612/3) uitstrekteGa naar eind(3). Van de Romeinse stukken sluit zich het eerste, wat de tijd van ontstaan betreft, onmiddellijk bij de Engelse aan, maar de beide andere behoren tot een latere periode, zij komen zelfs na de grote tragedies. Ziehier de gehele lijst; ik voeg er de vermoedelijke datering aan toe en ook, voor het gemak van de lezer, de jaartallen van de regeringen der koningen, naar wie de Engelse stukken heten.
Als men King John ter zijde laat, bestaan de overschietende acht Engelse stukken, wat de historische stof betreft, uit twee onderling samenhangende, maar chronologisch in omgekeerde volgorde behandelde reeksen van vier. Te zamen bestrijken die acht stukken een eeuw Engelse geschiedenis (1377-1485), en een brok dat, bezien van het standpunt waarop de schrijver zich plaatste, een goed afgeronde episode vormt, een episode die voor hem en zijn tijdgenoten zin had. De ondergang van Richard II, waarmee hij de voorgeschiedenis van het in het eerste viertal behandelde tijdvak begon, betekende inderdaad het einde voor een aantal generaties van het oude legitieme koningschap, dat juist onder Richard's grootvader Eduard III, de veroveraar van Frankrijk, een hoogtepunt beleefd had. Richard's verdringing door Bolingbroke, hertog van Lancaster, zoon van de derde van Eduard's zoons, John of Gaunt, mocht door het wanbestuur van Richard en door de zelfverheerlijking van die dromer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 555]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verklaarbaar zijn, het bleef een tornen aan de wettige erfopvolging, een op losse schroeven zetten van de geheiligde orde, te erger nog omdat er, afgezien van Richard zelf, die na zijn afzetting spoedig vermoord werd en geen kinderen naliet, afstammelingen waren, in de vrouwelijke lijn wel is waar, van de tweede zoon van Eduard. Zo mocht Bolingbroke-Lancaster, Hendrik IV, een krachtig heerser zijn, hij had zwaar te kampen met opstanden die zijn geüsurpeerde troon deden wankelen. Zijn zoon Hendrik V, die de roemrijke overwinning van Agincourt op de Fransen bevocht en daarmee de grote dagen van Eduard III scheen te doen herleven, was zich van het aan Richard II gepleegde onrecht steeds bewust. Shakespeare genoot van de glorie van die gevierde vorst, hij doet niets af van de godsvrucht en algehele deugdzaamheid die deze als koning, na zijn wilde jeugd, aan den dag legde. Maar daarom vergat hij niet, dat na Hendrik V de rampspoedige regering van Hendrik VI volgde (de epiloog herinnert er aan, dat hij die al eerder voor het toneel bewerkt had); de schending van de orde moest zich wreken. Die jonge, zwakke koning, meer een vrome boekenwurm dan een koning, van de frisse moed en daadkracht van zijn vader geheel verstoken, kon de twisten onder de hem veelal verwante hoge edelen niet baas, tot eindelijk onder de hertog van York, kleinzoon van Eduard III's vierde zoon, maar tevens door zijn moeder van diens tweede, een partij opkwam om Hendrik's recht op de troon te betwisten. Dat werd dan de strijd tussen Lancaster en York - want de koning, de afstammeling van Bolingbroke-Lancaster en Gaunt-Lancaster, scheen net als zijn rivaal nog slechts een pretendent aan het hoofd van een adelsconnectie. Na de zogenaamde Rozenoorlog - tussen de Rode Roos (Lancaster) en de Witte Roos (York), gekenmerkt door meedogenloze terechtstellingen en onmenselijke gruwelen, waarin een groot deel van de hoogste Engelse adel het leven liet, viel Hendrik VI in handen van York's zoons - deze zelf was gesneuveld - en moest de kroon afstaan aan de oudste, die aldus Eduard IV werd. De afgezette koning werd (evenals ruim zestig jaar te voren Richard II) spoedig vermoord, ook zijn jonge zoon; Eduard's jongere broer Richard, de gebochelde, was meer dan deze de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 556]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bedrijver van die misdaden. Eduard IV stierf na een betrekkelijk rustige regering van twintig jaar een natuurlijke dood, nog in de kracht van zijn leven overigens. Nu maakte Richard zich echter ten koste van Eduard's zoontjes van de regering meester en liet de twee prinsen, zijn neven, in de Tower vermoorden. Tegen hem begonnen nu opnieuw de samenzweringen en de opstanden, totdat hij door Hendrik Tudor, hertog van Richmond, wiens moeder een achterkleindochter van John of Gaunt was (een Lancaster dus), maar die getrouwd was met de dochter van Eduard IV, de Yorkse koning, zuster van diens door Richard vermoorde zoons, verslagen werd en sneuvelde. Met Hendrik VII, in wie Lancaster en York verenigd konden schijnen, kwam in ieder geval aan de verwoestende burgeroorlog een einde en met hem en het huis Tudor brak een nieuwe periode van sterk en onbetwist koningschap voor Engeland aan, die in Shakespeare's eigen tijd met de schitterende regering van Elisabeth, de dochter van Hendrik VII's zoon Hendrik VIII, scheen te culmineren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Zijn geloof aan een zedelijke wereldordeShakespeare kwam tot litterair bewustzijn op een ogenblik dat het toneel druk gebruikt werd om de grote gebeurtenissen van de Engelse geschiedenis aanschouwelijk te maken. Dat gebeurde in een geest van opgewekte nationale trots. Tegenover het door oorlog en burgeroorlog verscheurde vasteland was men zich bewust van eenheid, van welvaart, en geestdriftig aanvaardde men het koningschap van de Tudors als de uitdrukking en de waarborg daarvan. Maar de schrijvers van de kroniekstukken zochten in de geschiedenis niet veel meer dan de kleurige of de schokkende gebeurtenis, die zich tot het vermaak van het publiek en de glorie van Engeland op het toneel liet brengen. Uit het overzicht van Shakespeare's acht stukken moet het al duidelijk geworden zijn, dat hij er iets meer van wilde maken. Hij onderschikte het incident aan een conceptie. Hij bracht heel de veelheid en de afwisseling van een eeuw Engelse geschiedenis onder een oogpunt van eenheid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 557]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit is dus een eerste trek die ik in Shakespeare's behandeling van historische stof wil opmerken en die haar al dadelijk van de meer primitieve, kroniekmatige, zoals die bij de meeste toneelschrijvers voorkwam, onderscheidt. Oorspronkelijk is daarom die benadering van het onderwerp nog niet. Er bestond in Engeland een rijke geschiedschrijving, waarin een beschouwelijke interpretatie van de gebeurtenissen werd beproefd, het verband met een alomvattende wereldorde gelegd, oorzaak en gevolg nagespoord. Men is gewoon geweest Shakespeare voor zijn historische drama's vooral aan Holinshed verplicht te rekenen, van wiens grote kroniek in 1587 een tweede uitgave verscheen. Ongetwijfeld heeft het kroniekstuk in het algemeen daar veel aan te danken gehad, en Shakespeare zeker met de anderen. Maar daarenboven moet hij zijn geest gevoed hebben met de gedachten van andere, meer nadenkende, moraliserende en philosopherende schrijvers, met Hall, met de Mirror of Magistrates, die zich tot de intellectuele élite van de tijd richttenGa naar eind(4). De oude klassicistische voorstelling van Shakespeare als de geniale barbaar, de noodwendige voorstelling van een tijd die beschaving vereenzelvigde met eerbiediging van haar eigen toch zo kunstmatige en vergankelijke regels, is al lang aangetast en van haar gezag beroofdGa naar eind(5). Nog steeds is niettemin de critiek bezig de rijkdom aan cultuur-elementen in dat verbazingwekkend oeuvre na te sporen. In de laatste tijd is zij daarbij geholpen door een reactie, geheel overeenkomstig die welke zich in de Homerus-critiek vertoont, tegen wat men wel, niet zonder een zekere schamperheid, de ‘disintegrators’ noemt, de achttiende- en negentiende-eeuwse critici, die de eenheid van de overgeleverde Shakespeare-canon verbrokkelden, tal van stukken, en juist van de vroegste, geheel of gedeeltelijk aan anderen toeschreven of ze voor navolging van verloren gegane stukken hieldenGa naar eind(6). Pas nu men in het bizonder de trilogie van Hendrik VI weer als van zijn hand durft beschouwen, kan men de intellectuele vorming van de jonge Shakespeare recht doen. En zo brengen dan nog telkens nieuwe studies belangrijke bijdragen tot het inzicht, dat Shakespeare, wel ver van een natuurkind te zijn, of een toneelrat die enkel maar de fraaie termen van het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 558]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gedachtenleven van zijn tijd tot opsiering van zijn werk leerde gebruiken, aan dat gedachtenleven van jongs aan volop deel nam en het in zijn stukken verwerkte. Maar verwerkte. Zo opgenomen werd het in de volle stroom van zijn dramatische voorstellingen, dat men de er aan ontsproten motieven alleen met behulp van grondige kennis van de laat zestiende-eeuwse philosophie en theologie en politiek en historiographie kan afzonderen en waarderen - een kennis die aan de vroegere generaties van lezers en critici ontbrak. Het geloof aan een zedelijke wereldorde doortrekt heel Shakespeare's werkGa naar eind(7). Daaruit leven ook de tragedies, en als er jaren geweest zijn, waarin de dichter zich bovenal van het contrast dat de wrede werkelijkheid oplevert bewust was, dan weerspiegelt zich dat in een bijna wanhopige somberheid.
As flies to wanton boys, are we to the gods;
They kill us for their sport.
Maar dat alles in twijfel trekkende woord van Gloster is niet het laatste van King Lear. Na de dood van de rampzalige oude koning, die eveneens geen zin wist te vinden in het einde van zijn onschuldige dochter, worden toch Kent en Edgar opgeroepen om ‘de gewonde staat te schragen’. In de Engelse historische drama's in ieder geval doet zelfs de twijfel zich nog niet horen en vindt de orde niet alleen in de zedelijke wereld, maar in de vormen der aardse samenleving haar afzetsel. Er is, samenhangend met het gans bestel der dingen, en een onmisbare steun ervan, in de maatschappij een vaste boven- en onderschikking. Het meest opzettelijk is dat aangeduid in die befaamde vergelijking met het zonnestelsel, waarmee Ulysses in Troilus and Cressida de noodzakelijkheid van ‘degree’ wil aantonen; - Troilus and Cressida, dat overigens ook in die sombere jaren ontstaan is en waarin een zo zwartgallige en ontgoochelde stemming heerst en van de Griekse wereld een zo bizarre en onaantrekkelijke schets wordt gegeven (die dan ook niet onmiddellijk op Homerus teruggaat, maar van middeleeuwse bewerkingen afstamt). Overigens blijft de vergelijking met het zonnestelsel een vergelijking. In Shakespeare's voorstelling, vooral zoals zijn verbeelding ze in zijn drama's verwezenlijkte, heeft de maatschappelijke orde niets stars, niets mechanisch. Zij is afhan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 559]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kelijk van morele, van menselijke krachten, die tekort kunnen schieten. Zo moeten steeds storingen ontstaan, maar onbezweken rijst uit de menselijke geest een drang om die te bestrijden. Dat is het drama. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Shakespeare en het koningschapIn Shakespeare's conceptie van het koningschap - van het gezag - vindt men de weerspiegeling van dat dynamisch inzicht, van dat aanvoelen van alle maatschappelijke verhoudingen in hun problematiek. Het koningschap heeft zijn aanspraak op eerbiediging; op zichzelf een absolute aanspraak. Rebellie is een zonde die door niets gerechtvaardigd wordt. Die opvattingen waren toentertijd algemeen, de afschuw van rebellie zat de mensen diep; in Engeland was sedert 1574 een preek Against Disobedience and Wilful Rebellion in het officiële Book of Homilies opgenomenGa naar eind(8); maar in heel Europa waren ook zonder de aansporing van de godsdienst de intellectuelen zich scherp bewust van het gevaar dat maatschappij en cultuur liepen van oproer, hetzij dat uitging van de onderliggende klasse, van godsdienstige ijveraars, of van woelzieke edelen. Maar het merkwaardige, en wat aan zijn dramatisch vermogen pas diepte gaf, was dat Shakespeare tevens de bekleder van het koningschap aan de zedelijke orde onderworpen zag. Met al zijn eerbied voor de waardigheid stond hij als dichter dus tegenover de persoon des konings en tegenover de daden des konings met volmaakte vrijheid. Ook voor de koning geldt de wet, ook aan hem worden zijn misdaden gewroken. Als men gevoelen wil wat dit betekent, wat een rijkdom van dramatische spanning hierdoor wordt ontsloten, hore men de leer die Corneille verkondigt, en die zijn oordeels-vrijheid als een dwangbuis moet hebben bekneld.
Tous ces crimes d'Etat qu'on fait pour la couronne,
Le ciel nous en absout alors qu'il nous la donne,
Et dans le sacré rang où sa faveur l'a mis,
Le passé devient juste, et l'avenir permis.
Qui peut y parvenir ne peut être coupable;
Quoi qu'il ait fait ou fasse, il est inviolable...
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 560]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een leer die de tyran past; het verwondert dan ook niet, dat Napoleon (zoals Talleyrand in zijn mémoires verzekert) deze regels uit Cinna van buiten kende en graag aanhaalde. In de absolute verwerping van rebellie was Shakespeare typisch voor de Europese cultuur van zijn tijd - voor zover die niet op het voetspoor van Macchiavelli alle morele overweging uit de politiek wegschakelde en er een louter spel van macht van maken wilde -; maar in zijn vrijheid van oordeel, die ten slotte in koning en rebel beiden de mens zag en hen in dezelfde orde hun plaats aanwees, was hij een kind van zijn eigen land, waar het allerwege zegevierend staats-absolutisme toch steeds met een besef van de souvereiniteit van het recht gepaard bleef gaan. In Shakespeare's eigen wereld, zoals hij die met zijn verbeelding vrijmachtig construeert, in een stuk als Measure for Measure bij voorbeeld, waar hij in een zuiver fantastische omgeving met het gezagsprobleem speeltGa naar eind(9), krijgt het recht dan trouwens een ruim morele, een menselijke zin, wordt het getemperd door genade, door liefde. Daar, als het een hertog van Wenen geldt, of liever nog: de schijnheilige edelman die, door de hertog in diens plaats gesteld, de heerschappij op het uiterste spant en weldra voor zijn lust misbruikt, kan hij met heel het schouwspel van aardse macht de spot drijven.
......... man, proud man,
Drest in a little brief authority,
Most ignorant of what he 's most assured -
His glassy essence -, like an angry ape
Plays such fantastic tricks before high heaven,
As make the angels weep; who, with our spleens,
Would all themselves laugh mortal.
Maar ook de historische koningen van Engeland zijn voor Shakespeare heel iets anders dan louter de symbolische dragers van een onaantastbaar recht. Het zijn mensen, met de zedelijke verplichtingen niet alleen maar met de zwakheden van mensen, en hun menselijkheid helpt ons hun wederwaardigheden, helpt ons de opstanden die soms tegen hen uitbraken begrijpen, al rechtvaardigt ze die niet. In bijna heel de periode die hij zich in zijn reeks van acht gekozen heeft overigens, komen de koningen zelf uit opstand voort, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 561]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hun titel is op de keper beschouwd twijfelachtig, hun rampen kunnen als de vergelding voor vroeger - misschien door vorige generaties - begane misdaden worden gezien. Bekeken uit het standpunt dat ik nu inneem, is daarom, naast King John, dat naar het er in behandelde tijdvak buiten de reeks valt, geen stuk zo belangrijk als Richard II, de tragedie van de laatste, van de onomstotelijk wettige, Plantagenet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
King JohnOnderling verschillen die stukken niet weinig. In King John toont zich de Koning een schurk, als hij zijn neefje de ogen wil laten uitsteken, en een lafaard als hij de schuld op zijn werktuig werpen wil. Dat hij Engeland verkwanselt aan de Paus, verwondert evenmin als dat zijn edelen tegen hem in opstand komen en met Frankrijk heulen. Maar terwijl de persoon niet gespaard wordt, overigens maar ruw geschetst en zonder het drama te beheersen, blijft het ambt in zijn waarde. De vernedering en het gevaar van Engeland vormen het eigenlijke thema van het stuk, en de figuur die boven alles uitrijst, is de man die aan het slot de befaamde woorden spreekt, uiting van nationaal zelfvertrouwen zowel als van afschuw van rebellie:
This England never did (nor never shall)
Lie at the proud foot of a conqueror,
But when it first did help to wound itself.
Now these her princes are come home again,
(de Koning is berouwvol gestorven, de opstandige edelen zijn tot inkeer geraakt)
Come the three corners of the world in arms,
And we shall shock them. Nought shall make us rue,
If England to itself do rest but true.
Een hoogst merkwaardige figuur, met de tekenen van Shakespeare's grote scheppingsgave aan zich, al is zij nog niet geheel uit de verf gekomen, - die Bastaard, van zijn eerste optreden af, als hij met zijn goedmoedige spotlust in zijn onwettige geboorte en het vaderschap van Richard Leeuwenhart gloriet. Niet de Koning, maar hij is de verpersoonlijking van het Engeland zoals Shakespeare dat toen verheerlijken wilde, het vrolijke, driftige, naar daden hakende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 562]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Engeland, zoals hij het zelf beleefde. 't Lijkt haast of hij, door van die man tegenover de wettelijke drager van de kroon zijn held te maken, een gevoel van de betrekkelijkheid ook van zijn cultus van ‘degree’ botviert; in ieder geval, als de Bastaard in het stuk op de duur de spreekbuis van een hooggestemde loyaliteit wordt, is de bezielende kracht daarvan meer de Engelse natie gesymboliseerd door het koningschap dan het koningschap. Met hoe weinig respect had de Bastaard zich, overmoedig en eenvoudig tegelijk, over wat hij van de groten der aarde te zien kreeg uitgelaten! ‘Mad world! Mad kings!...’ Allen, ‘Kings, beggars, old men, young men, maids’, bestuurd door ‘that smooth-faced gentleman, Commodity’ - dat wil zeggen: eigenbelang. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
King Richard IIKing Richard II is gebouwd op dezelfde antithese: koningschap goddelijke instelling - koning mens. Als het stuk met het een jaar later geschreven King John toch zo'n contrast vormt, is dat een teken van de onvergelijkelijke spanbreedte van Shakespeare's artistiek vermogen. Hier staat de figuur van de Koning in het middelpunt - van het derde bedrijf af ten minste. Vóór die tijd, in een stuk waarvan de lijnen fors, raak, levendig, maar meer sterk dan fijn aandoen, in verzen van zware rhetoriek, veel ietwat geforceerde beeldspraak en woordvernuft, gevat in stevig lopende regels, zonder enjambementen, het geheel regelgewijs opgebouwd, vaak rijmend zelfs, heeft ook Richard niets dat buiten de middelmaat uitgaat: 't is een tyran, die van zijn macht misbruik maakt, onbillijk, willekeurig, op zijn eigen gemak bedacht, onhebbelijk tegen zijn ooms. Maar niet zodra komt hij aan het woord in zijn benauwenis, weldra in zijn vernedering, of een heel eigen persoonlijkheid, een persoonlijkheid zoals alleen een groot dichter ze scheppen kan, breekt door die regelmaat heen en vindt een bij die heel ongewone conceptie passend geluid. Die zwakkeling, die onevenwichtige, blijkt een natuur van de grootste gevoeligheid en verbeeldingskracht. Zijn heen en weer zwenken tussen overspannen geloof in de reddende macht van zijn koningschap en de diepste verslagenheid, een soort van onwezenlijke op- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 563]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
standigheid - want het blijft bij woorden en invallen - en deemoedige berusting, dat boeit nu tot het einde toe; en het mooiste is nog de prachtige, ongedachte vlucht van zijn verbeelding onder de invloed van die wisselende stemmingen. De climax wordt bereikt in de afstandscène, als de hulpeloze Koning tegenover de koele, vaste Bolingbroke, de triomfator, de verdringer, komt te staan. Northumberland is hard, Bolingbroke een tikje geringschattend meewarig, en daar speelt dan de romantische Richard zijn ongeluk, met de kroon, met de spiegel. Op het laatst wordt hij vermoord: tot in zijn sterven blijft hij zijn koninklijk bloed als iets heel bizonders beschouwen, dat de storter in de hel zal voeren, terwijl hij zijn eigen hemelvaart aankondigt. Shakespeare polemiseert niet met die ultra-royalistische opvattingen, - dat is niet zijn manier. Tot op zekere hoogte, wij weten het, erkende hij ze. Bolingbroke werd als Hendrik IV, in weerwil van de sanctie van het parlement, zwaar door het besef van de onrechtmatigheid van zijn positie gedrukt. Zelfs Hendrik V was zich daar nog van bewust, en inderdaad kwam onder Hendrik VI de vergelding. Maar wat in hoofdzaak uit het drama van Richard II tot ons spreekt, dat is toch de onhoudbaarheid van die aanspraken, als zij door een zo voze, tegelijk valse en weke, persoonlijkheid worden gedragen. Het is tekenend dat Essex, aan de vooravond van zijn rebellie tegen Elisabeth, in 1601, Richard II door zijn spelers liet opvoeren. Revolutionnair van opzet was Shakespeare's stuk zeker niet, maar de gedachte die op de tijdgenoten ervan uitging, was blijkbaar toch die van de mogelijkheid om een van zijn goddelijk recht hoog opgevend, maar weifelend en aan de inblazingen van slechte raadgevers gehoor gevend vorst bij parlementsbesluit door een krachtiger figuur te doen vervangenGa naar eind(10). En inderdaad, Shakespeare aanvaardde de koninklijkheid van de usurpator, van Hendrik IV ten volle - ik bedoel, dat hij haar als dichter vóór ons op het toneel stelt, maar feitelijk en historisch kon hij inderdaad als Engelsman niet anders: het was de geschiedenis van zijn volk, die hem hier tegenover de verpersoonlijking van het vereerde koningschap die vrijheid gaf. In Hendrik V zien wij hem zelfs, in een figuur dus, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 564]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die toch nog steeds uit opstand voortkwam, de grote en goede koning bij uitstek vereren. Na hèm, in wie de rebellie zo schoon scheen te bloeien, droeg die pas haar gifvruchten, en ik herinner er nogmaals aan, dat Shakespeare begonnen was met dàt op het toneel voor te stellen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
King Hendrik VIIn zijn trilogie van Hendrik VI krijgen wij een aangrijpend beeld van verwarring, van haat, bloedstorting en verraad. Hendrik VI is goed en vroom, maar hij is onwerelds, meer thuis in zijn boeken dan tussen de mensen, het koningschap valt hem zwaar, hij zucht naar het lot van de eenvoudige boer, en zo hebben onder hem de machten van het kwade vrij spel. Shakespeare beoordeelt zijn koningen; en niet alleen op hun menselijke kwaliteiten, maar op hun geschiktheid voor het hoge ambt, dat zijn eigen eisen stelt. De ramp wordt echter niet alleen door het persoonlijk tekortschieten van de jonge Koning, maar ook en vooral door het verre werken van de met het afzetten van Richard II ontwrichte orde veroorzaakt. Het is de strijd tussen Lancaster en York, tussen de afstammelingen van Eduard III onder wie Hendrik VI ten slotte geen onbetwistbare voorrang heeft, het is de innerlijke verdeeldheid van de dynastie zelf, wat tot die verschrikkelijke burgeroorlog en tot de dreigende ondergang van alle menselijkheid en recht leidt. De Koning moet zelf aanhoren, hoe een vader bij het lijk van zijn zoon die jammer aanklaagt.
O pity, God, this miserable age.
What stratagems, how fell, how butcherly,
Erroneus, mutinous, and unnatural,
This deadly quarrel daily doth beget!
O boy! thy father gave thee life too soon,
And hath bereft thee of thy life too late.
Geboren worden is in dat tijdsgewricht een ongeluk en sterven een geluk... | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
King Richard IIIDie rampzalige tijd culmineert dan in Richard III, de wanschapen tyran, de moordenaar van de zoon van Hendrik | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 565]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VI en van de zoontjes van zijn eigen broer Eduard IV, en van de éne na de andere van zijn gunstelingen en werktuigen, de virtuoos van het boze. Er is in de voorstelling van de Koning, gnuivend over zijn welgeslaagde veinzerijen en de onnozelheid van zijn slachtoffers, machtsgevoel genietend als hij de zuster van de vermoorde prinsjes, al gruwend voor hun beul, overhaalt zijn vrouw te worden, een sterk melodramatische trek, en heel het drama, met zijn felle tegenstellingen en hamerend vers, met zijn sterke, driftige gang - die overigens van de brokkelige drie delen van Henry VI weer treffend verschilt -, behoort nog duidelijk tot Shakespeare's vroege periode. Het is niettemin een machtig stuk. In het laatste bedrijf, voor de beslissende veldslag, wordt Richmond, de erfgenaam van York en Lancaster beide, en voorbestemd om Hendrik VII te worden, voorgesteld als verfrist door de rustige slaap van het goede geweten, terwijl daarentegen Richard, die aan zijn koningschap in het uur der beproeving recht op de steun van God meent te mogen ontlenen, door de verschijning van de geesten van allen die hij gedood heeft van zijn stuk wordt gebracht. In de veldslag strijdt hij niettemin moedig. Zijn paard wordt onder hem neergeschoten. ‘My kingdom for a horse!’ Die laatste kreet, zo wonderbaarlijk dramatisch, geeft tevens uiting aan Shakespeare's diep gevoel van de betrekkelijkheid van alle aardse macht. Na dat leven van niets ontziende ambitie is Richard bereid het grote voorwerp er van, zijn koninkrijk, te geven voor een paard om het vege lijf te redden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
King Henry VVan dat gevoel van betrekkelijkheid is in Henry V geen spoor te bekennen. Het is de verheerlijking van de man van de daad als de ideale koning. Veel bewonderaars van Shakespeare hebben met dit stuk verlegen gezeten. Zijn verguizers - want ook hij heeft ze: daar zijn Tolstoi, en Shaw, de wereldhervormers, die de kunst afmeten naar hun ethische of puriteinse of practisch-progressieve standaarden -, zijn verguizers zijn er met graagte op aangevallen. Op zichzelf is de schildering van de krachtige leider meesterlijk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 566]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gloster, 'tis true that we are in great danger.
The greater therefore should our courage be.
De slag bij Agincourt in het vierde bedrijf, dat met deze mannelijke, heldere regels opent, vormt het hoogtepunt van het stuk en Hendrik verschijnt er als een geboren heerser, een echt gebieder, snel, vast, raak. Een man die de toon weet te treffen om zijn mannen te pakken. Geen despoot, geen verachter van zijn onderdanen, integendeel, zijn invloed, de indruk die hij maakt, komt juist ook van zijn menselijkheid. Hij kan met de mensen praten, hij kan schertsen met zijn koningschap (toch even de betrekkelijkheid!), zoals in het anonieme gesprek, 's nachts op zijn rondgang langs de wachten, wanneer hij zegt: The King is but a man as I am; the violet smells to him as it doth to me; enz. Maar ook op klaarlichte dag: als de Welshman Fluellen familiairweg opmerkt, dat Zijne Majesteit het niet beneden zich acht op St David's dag de ‘leek’ te dragen, antwoordt hij gemoedelijk:
I wear it for a memorable honour.
For I am Welsh, you know, good countryman.
Wat een contrast met de Fransen, voor wier heraut het na de nederlaag een bijzondere bitterheid is, dat edel en gemeen door elkaar op het slagveld liggen. In zijn toespraak vóór de slag, meesterstuk van rhetoriek om een soldatengehoor (en een schouwburgpubliek) mee te slepen, had Hendrik gezegd:
We few, we happy few, we band of brothers.
For he to-day that sheds his blood with me
Shall be my brother; be he ne'er so vile,
This day shall gentle his condition.
And gentlemen in Engeland, now a-bed,
Shall think themselves accurs'd they were not here.
De verschijning, dat is zeker, is er, en op het toneel mist die haar uitwerking nooit. Maar als men naar het wezen vraagt, blijft men koel, twijfelmoedig, ja, men voelt zich geprikkeld. Wat was het doel, de betekenis van die daadkracht en die welsprekendheid? Shakespeare stelt het voor als iets heel hoogs en nobels, maar in weerwil van de godsdienstige tint die hij aan Hendrik's optreden geeft, in weer- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 567]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wil van de veelvuldigheid en nadruk waarmee hij ons hem afschildert als zoekende naar wat goed en recht is in God's ogen, met behulp van de geestelijkheid, in het eigen, persoonlijk gebed, in zijn overpeinzingen, men ontkomt niet aan de indruk, dat heel die oorlog een roekeloze, lichtzinnige en in de grond zelfzuchtige onderneming wasGa naar eind(11). Die zalvende en quasi-historische redevoering van de aartsbisschop van Canterbury, besloten met de verzekering aan 's Konings geweten, dat hij een rechtmatige aanspraak vervolgt, is al zeer weinig overtuigend. Men krijgt zo al dadelijk de indruk van onoprechtheid. Die wordt allerminst weggenomen door het verraders-incident, Hendrik's houding mag nog zo mooi zijn, zowel streng als mild, en op de juiste plaatsen, koninklijk rechtvaardig kortom, men denkt toch onwillekeurig aan berekening, en dit te meer omdat de verraders met een overeenvoudige streek geschetst zijn: zij krijgen van de schrijver geen kans. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
King Henry IVDe figuur was door Shakespeare in de twee delen van Henry IV, waar de Prins van Wales een hoofdrol speelt, zorgvuldig voorbereid. Het is daar de loszinnige jongeman, die zijn vader teleurstelt: vergelijk hem eens met die andere Harry, de vurige vechtersbaas Hotspur, de zoon van de hertog van Northumberland (artistiek gesproken, een pracht-figuur!), wat een jammerlijke vertoning maakt hij dan, drinkend en spelend in de herberg van Doll Tearsheet met de troep doordraaiers en gauwdieven, waarvan Falstaff de hoofdman is! Maar van den beginne had Shakespeare de conceptie, die hij trouwens kant en klaar in omloop vond, van de begaafde jonkman, wiens wildheid enkel maar zijn uitbundige vitaliteit bewijst en die tegen de verantwoordelijkheid der macht ten volle opgewassen zal blijken. Mij hindert - eerlijk gezegd - de verachtelijkheid van Prince Hal's verkoren metgezellen bij de waardering van zijn persoon. De critiek heeft ons voorgehouden, dat wij bij de beschouwing van Falstaff onze morele overwegingen buiten werking moeten stellen. Mij is dat onmogelijk. Falstaff, hoe vermakelijk ook, hoe ongelofelijk levend, bijwijlen zelfs hoe | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 568]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wijs in zijn geestigheid, blijft een oplichter, een snoever en een lafaardGa naar eind(12). Bekeken uit het standpunt dat ik hier in het bijzonder inneem: Shakespeare's houding tegenover het koningschap, is de omgang van Prince Hal met die verlopen dikzak zeker uiterst merkwaardig. Zij toont zijn scherp gevoel - en dat hij hier de legende volgde, bewijst nogmaals hoe typisch Engels dat was - voor de menselijkheid van de bekleder der hoge waardigheid. Het kostelijkst, en men zou zeggen het vrijmoedigst toneeltje van alle, wanneer Falstaff, met een kussen op zijn hoofd bij wijze van kroon, Hendrik IV verbeeldt en zijn jonge vriend als vader toespreekt, om daarna de rollen te verwisselen en door Hal als Koning met heel wat strenger vaderlijkheid te worden toegesproken; dat toneeltje wijst uit, hoezeer met dat al de hoogheid van het ambt werd ontzien. Want in dat luchtig spel wordt zij niet aangetast, maar op ongedachte wijze voelbaar gemaakt. Het evenwicht is hier volmaakt. Maar op andere plaatsen komt het mij voor, dat Shakespeare's vrijheid van geest als schepper van mensen door zijn ontzag voor het ambt belemmerd werd, en dat tot onherstelbare schade van de persoon van Hendrik. De eerste is die, heel in het begin, waar de Prins na voor het eerst in zijn gemeenzaamheid met de schavuiten vertoond te zijn, het publiek geruststelt (want dat is klaarblijkelijk de bedoeling) en te kennen geeft, dat hij heel goed weet wat hij doet. Hij is als de zon die achter de wolken schuil gaat om straks met zoveel te meer luister te verschijnen.
So, when this loose behaviour I throw off,
And pay the debt I never promisèd,
By how much better than my word I am,
By so much shall I falsify men's hopes,
And, like bright metal on a sullen ground,
My reformation, glittering o'er my fault,
Shall show more goodly, and attract more eyes,
Than that which hath no foil to set it off.
I'll so offend to make offence a skill,
Redeeming time, when men think least I will.
De tweede plaats is die van de befaamde, ik mag wel zeggen beruchte, ‘verstoting’ van Falstaff. Koning Hendrik IV | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 569]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is gestorven. Prince Hal's fuifgenoten horen het met vreugde en ijlen naar Londen.
God save thy grace, King Hal! my royal Hal!
...God save thee, my sweet boy!
Zo roept Falstaff, als de jonge Koning met zijn gevolg, de opperrechter daaronder, bij Westminster Abbey verschijnt.
King:
My lord chief justice, speak to that vain man.
Ch. Just:
Have you your wits? know you what 'tis you speak?
Fal:
My king! my love! I speak to thee, my heart.
King:
I know thee not, old man. Fall to thy prayers.
How ill white hairs become a fool and jester.
I have long dreamed of such a kind of man,
So surfeit-swelled, so old, and so profane;
But being awake, I do despise my dream.
Het toneel is dramatisch ontzaglijk effectief, maar het zet op Hendrik een onuitwisbare stempel van schijnheiligheid. Gevoegd bij de koelbloedige berekening die uit de eerst aangehaalde passage spreekt, te stuitender omdat ze iets ogenschijnlijk zo spontaans als het pretmaken van een jonge losbol betreft, belicht dit optreden van de jonge Prins en Koning het doen ook van de man in zijn rijpheid op de onaangenaamste wijze. Heel Henry V door zien wij effectbejag en demagogie, waar de dichter ons uitnodigt zielegrootheid en wijs beleid te bewonderenGa naar eind(13). Ik geef nog één voorbeeld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
King Henry VIn het derde bedrijf van Henry V vermaant de Koning de Franse gouverneur van Honfleur om de stad over te geven en weidt daarbij uit over zijn verlangen om de bevolking de gruwelen te besparen, die op een stormenderhand veroveren van de stad noodwendig zouden volgen. Al van te voren legt hij de schuld daarvan op de verdedigers. Nu is het zeker waar, dat de soldaat in de middeleeuwen en ook nog in Shakespeare's eigen tijd in zo'n geval niet in toom te houden was. Men kan dus zeggen, dat wij hier staan voor een van de harde feiten van het leven zoals het toen was, en dat de realist | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 570]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Shakespeare die eenvoudig aanvaardde. Toch treft in de toespraak, zonder dat de schrijver dat schijnt te willen of op te merken, een onuitstaanbare eigengereidheid, en daarbij handigheid om zich de mooie rol toe te kennen. Hoe komt het, dat Shakespeare, die anders een hogere wijsheid dan die van de wereldling zo prachtig weet waar te maken, hier niet boven de critiekloze verheerlijking van zijn nuchtere en zelfverzekerde man van de daad uitkomt? Men moet in de eerste plaats bedenken, dat het niet aangaat Shakespeare, die over een zo ongelofelijk register beschikte, die in zijn geestelijke en gemoedsontwikkeling nooit stil stond, naar één stuk te willen beoordelen of in de stemming die een stuk beheerst, te willen bepalen. Henry V sloot de rij van zijn Engelse historische drama's af, misschien juist wel omdat het culminatiepunt waartoe zij hem gebracht hadden, hem zelf in het diepst van zijn hart onbevredigd liet. Het is misschien zijn eigen critiek op de verheerlijking van de practische triomfator, van de man van het toegejuichte succes geweest, dat hij weldra in Julius Caesar die liefdevolle studie van Brutus gaf, van de onpractische idealist, groot, ofschoon hij de mensen niet begreep en ze ook niet wist te pakken en jammerlijk faalde; en Hamlet, waarin eveneens de hoofdpersoon te gronde gaat aan de onmacht van zijn superieure geest, van zijn rijke verbeelding, van zijn overgevoelig hart, tegenover de taak hem opgelegd in het ruwe, wrede leven der alledaagse waarachtigheid, - Hamlet was ook niet ver meer. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Shakespeare's aanvaarding van maatschappelijke verhoudingen; de oorlogDeze overwegingen raken, naar ik meen, het wezen van de dichter. Maar daarom is het niet minder nodig om op te merken, dat die eigenaardigheid van Henry V toch ook wel degelijk verband houdt met iets dieps en blijvends in Shakespeare's geestverhouding tegenover de openbare zaak, tegenover de materie die hij met de geschiedschrijver gemeen heeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 571]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Shakespeare was geen hervormer, dat hebben Tolstoï en Shaw, hoe blind overigens voor zijn grootheid, juist gezien. Hij aanvaardde de gegeven orde van het wereldbestel, en wat hij de weerspiegeling daarvan in de menselijke samenleving achtte. In die orde, ik heb erop gewezen, was de verplichting van de vorst opgenomen, een zedelijke verplichting, een verplichting tegenover God, maar zij was ondergeschikt aan de van oudsher vastgestelde onveranderlijke orde. In Henry V had hij de maatschappelijke orde geschetst met nog een ander beeld dan dat van de sterrenhemel zoals in Troilus and Cressida. De aartsbisschop van Canterbury spreekt:
...... heaven doth divide
The state of man in divers functions,
Setting endeavour in continual motion,
To which is fixèd, as an aim or butt,
Obedience. For so work the honey bees,
Creatures that, by a rule in nature, teach
The act of order to a peopled kingdom.
They have a king, and officers of sorts.
Where some, like magistrates, correct at home,
Others, like merchants, venture trade abroad,
Others, like soldiers, armèd in their stings,
Make boot upon the summer's velvet buds,
Which pillage they with merry march bring home
To the tent royal of their emperor,
Who, busied in his majesty, surveys,
The singing masons building roofs of gold,
The civil citizens kneading up the honey.
The poor mechanic porters crowding in
Their heavy burden at his narrow gate,
The sad-eyed justice, with his surly hum,
Delivering o'er to executors pale
The lazy yawning drone.
Deze passage is niet oorspronkelijk. Zij is gevolgd naar Lyly's Euphues and his England, van 1581, dat befaamde boek welks versierde en oververnuftige stijl zo'n invloed op de tijdgenoten, en ook op Shakespeare, uitoefende. Maar ook zonder Lyly (die trouwens evenmin de eerste was om dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 572]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bijenbeeld te gebruiken!) - Shakespeare's conceptie van de menselijke samenleving was statisch, alle gedachte van ontwikkeling of progressie was hem vreemd, en dus ook alle wil tot, alle geloof in verandering. Zo aanvaardde hij ook de oorlog als een conditie inherent aan onze menselijkheid. Zeker, een oorlog moest rechtvaardig zijn, maar die rechtvaardigheid werd gemeten naar de meest conventionele regels van het spel der koningen, erfrecht, eer, en dergelijke, en dan konden koning en volk zich onbezorgd overgeven aan hun vreugde om verovering en roem. Door heel het oeuvre heen laat zich die opvatting vervolgen. Als men het oorlogsbedrijf schamper hoort bespreken, is het door de zure Thersites (‘Good Thersites, come in and rail’, zegt Patroclus lachend), de scherpe maar verwrongen geest, die alles neerhaalt. ‘Here is such patchery, such juggling, and such knavery! all the argument is, a cuckold, and a whore.’ (Ziedaar wat er overblijft van die roemruchte Trojaanse oorlog!) ‘A good quarrel, to draw emulous factions and bleed to death upon! Now the dry serpigo on the subject! and war, and lechery confound all!’ Ook die geconcentreerde bitterheid kon Shakespeare met zijn verbeelding meevoelen, maar dat hij haar voor een influistering van de boze hield, blijkt uit het feit, dat hij de kleinerende woorden (zelfs in dat stuk Troilus and Cressida, waarin zijn eigen stemming wel zeer vertroebeld lijkt) aan die onaangenaamste van alle plebejers in de mond legt. Hoe heel anders denkt de nobele Hamlet over oorlog en oorlogsroem! Niets dan afgunstige bewondering voelt hij voor ‘young Fortimbras’, de Noorse prins, die met 20.000 man optrekt om de Poolse koning een stuk land te betwisten. Dat het land waardeloos is, verhoogt enkel de bewondering.
Examples gross as earth exhort me.
Witness this army of such mass and charge,
Led by a delicate and tender Prince,
Whose spirit with divine ambition puff'd,
Makes mouths at the invisible event,
Exposing what is mortal, and unsure
To all that fortune, death, and danger dare,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 573]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Even for an egg-shell...
...To my shame I see
The imminent death of twenty-thousand men,
That for a fantasy and trick of fame
Go to their graves like beds, fight for a plot
Whereon the numbers cannot try the cause,
Which is not tomb enough and continent
To hide the slain...
Men moet zich altijd wachten voor de vaak begane fout aan Shakespeare de denkbeelden van zijn personages zonder meer toe te schrijven. Het is misschien dienstig op te merken, dat het bijenbeeld voorgedragen wordt door de aartsbisschop van Canterbury, en zeker komt het buitensporige van de zo juist aangehaalde passage op rekening van Hamlet's diep geschokt gemoed, dat hij zelf tot ‘bloedige daden’ tracht op te zwepen. Niettemin durf ik volhouden, dat beide uitingen in het algemeen met Shakespeare's geesteshouding ten opzichte van de maatschappij overeenkomen. In de koningsdrama's is zijn houding tegenover buitenlandse oorlog er steeds een van door geen redenering verstoord welgevallen. De roem van de veldslagen waarin de Fransen de nederlaag geleden hebben, wordt zonder enig bedenken genoten. Dat is de geest waarvan in het bizonder King Henry V leeft en die het in tijden van nationale zelfverheffing steeds zo'n macht over het Engelse publiek heeft gegeven. Maar ook in de andere stukken heerst die geest en heel de beschouwing van de erfvijand, van de Fransen, is erdoor gekleurd. De caricatuur die in King Henry VI, First Part, van Jeanne d'Arc wordt opgedist, is zo afzichtelijk, dat het een van de redenen was waarom een volgend geslacht dat niet voor werk van Shakespeare houden wilde. Het is inderdaad moeilijk te geloven, dat Shakespeare in zijn latere ontwikkeling de cruheid daarvan zou hebben kunnen herhalen. Maar dat hij eenvoudig de gangbare Engelse voorstelling overnam, de oorlogspropaganda van de boze heks, is toch voor een zekere trek in zijn persoonlijkheid typisch. Van de Fransen in het algemeen geeft hij ook niets anders dan schetsjes op het Engels vooroordeel afgestemd, bizonder knap soms, en met rake trekken, maar die buiten de betrekkelijkheid van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 574]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nationale vooringenomenheid toch niet uitkomen. Kenmerkend is een uiting die hij aan Jeanne d'Arc zelf in de mond legt, en waarmee zij eigenlijk uit de rol valt, zelfs die hij haar spelen laat:
Done like a Frenchman, turn and turn again.
Maar vooral in Henry V worden de Fransen meesterlijk ten tonele gebracht, enkel om de mannelijke en strijdbare meerderheid van de Engelse koning te schitterender te doen uitkomen evenwel. Hun gesnoef en hun angst tevens als zij het over hem hebben, hun onverbeterlijke lichtzinnigheid, het is onweerstaanbaar treffend, maar het blijft met dat al binnen een conventie, het toont in de dichter die anders het leven en de mens met een zo vrije blik overzien kon, een gebondenheid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Shakespeare en het volkIk heb tot nog toe de conservatieve, de aanvaardende trek in Shakespeare's geest geschetst in verband met koningschap en oorlog. Men kan hetzelfde opmerken in verband met de lagere volksklassen. Het blijft niet bij algemeenheden omtrent de noodwendigheid van een vaste maatschappelijke orde. Het is dwaasheid (hoe dikwijls het ook gedaan is) Shakespeare als een verstokt aristocraat voor te stellen, omdat hij in Julius Caesar Casca de neus laat ophalen voor de stank van de volksmenigte. 't Is waar dat er meer zulke passages in zijn oeuvre voorkomenGa naar eind(14): zijn eigen reukorgaan is zeker wel gevoelig geweest. Ook is het onmiskenbaar waar, dat hij er schik in hebben kon volksmensen in hun domheid en onhandigheid voor te stellen. Het hertogelijk gezelschap in Midsummernight's Dream maakt zich onbarmhartig vrolijk over de doodernstig bedoelde potsen van Bottom en zijn handwerkslieden. Audrey, de boerendeern in As you like it, heeft in haar lompe onschuld soms even iets pathetisch, maar niemand, ook haar schepper niet, neemt haar ernstig op, en het laatste dat wij van haar horen, is Touchstone's verzoek aan de hertog haar te mogen trouwen - als volgt: ‘An ill-favour- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 575]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ed thing, sir, but mine own; a poor hnmour of mine, sir, to take that that no man else will’. Het meesterlijk schetsje van de oude min in Romeo and Juliet is al bizonder onwelwillend. Maar men kan uit dat alles geen conclusie trekken, vooral niet omdat men er andere figuren tegenover stellen kan. Zo in King Lear de knecht die de moed heeft zich te verzetten als Cornwall Gloster de ogen uit wil rukken; of (nogmaals in As you Like it) Adam, de oude knecht, die Orlando in zijn tegenspoed trouw blijft, hem zijn spaarpenningen aanbiedt, en die omgekeerd Orlando, als de zwakke grijsaard op hun tocht bijna bezwijkt, op zijn rug verder draagt. Men zou hier zeker kunnen opmerken, dat de deugd van trouw in een dienaar juist in de aristocratische code grif erkend pleegt te worden. Ik laat dit niettemin terzijde, maar wat iedere lezer van Shakespeare opvallen moet, en wat in mijn verband zijn onloochenbare betekenis heeft, is dat hij nooit de geringste sympathie aan de dag legt voor volksbewegingen of voor welke bemoeienis met de openbare zaak ook van de menigte of zelfs van de burgerij, maar ze integendeel strijk en zet met afkeer en spot behandelt. In Dogberry en Verges, dat kostelijk tweetal gewichtig-doende maar alles verhaspelende ‘constables’ van de burgerwacht, in Much Ado About Nothing worden niet enkel een paar kleine luiden, maar wordt het hele instituut belachelijk gemaakt. Als in Richard III de Koning en zijn handlanger Buckingham de moord op Hastings aan de Lord Mayor van Londen met verdichte aanslagen van het slachtoffer verklaren, treft niet alleen de valse schurkachtigheid van de hoge heren, maar ook, dat die vertegenwoordiger van het burgerdom zich als een onnozele hals zand in de ogen laat strooien. Het duidelijkst ondertussen, ofschoon toch in de talloze beschouwingen over Shakespeare's politieke gezindheid van moderne critici niet altijd eender geïnterpreteerd, zijn de uitgewerkte tonelen van oproerige of althans politiek bewogen volksmenigten in Henry VI, in Julius Caesar en in Coriolanus. De knapheid van die tonelen is iedere keer weer een verbazing. De kunsten van de volksredenaar, de reacties van de menigte, hoe scherp is dat geobserveerd, en met wat een feilloze trekken vastgelegd! Maar bij mij is er geen twijfel, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 576]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of waarneming en uitbeelding zijn door vijandigheid bestuurd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jack Cade in Henry VI.Hoor de volgelingen van Jack Cade: John zegt: ‘It was never merry world in England, since gentlemen came up. - O miserable age!’ echoot George: ‘Virtue is not regarded in handy-crafts-men’. En John weer: ‘It is said: Labour in thy vocation; which is as much to say as: let the magistrates be labouring men; and therefore should we be magistrates.’ Dit staaltje van kromme logica zet al dadelijk de toon. Cade zelf, die voorwendt van koninklijken bloede te zijn, maakt het nog bonter: ‘There shall be, in England’ belooft hij zijn volgelingen, ‘seven half-penny loaves sold for a penny; the three-hooped pot shall have ten hoops; and I will make it a felony to drink small beer’ (alle bier zal dus vol bier zijn!) ‘all the realm shall be in common, and’ (hij vergeet zichzelf niet) ‘in Cheapside shall my palfrey go to grass.’ Alle rechtsgeleerden moeten dood, roept er één, en Cade belooft: weg met het perkament! ‘Away’ beveelt hij later: ‘burn all the records of the realm, my mouth shall be the parliament of England’. Ziedaar de revolutie in haar diepste wezen gevat! Maar wij zien Cade ook als de fanaticus der gelijkheid, wanneer hij de klerk van Chatham veroordeelt omdat hij lezen en schrijven kan en een boek met rode letters bezit. Lord Saye is een verrader, omdat hij Frans kent. Het toneel van diens veroordeling is als een satyre op alle brute revolutionnaire rechtspraak, maar speciaal van ongeletterden. En hoe haalt ten slotte de oude Lord Clifford het volk van de bedrieger af? Niet met behulp van redelijke argumenten, maar door een beroep op hun loyale gevoelens jegens de echte koning, Hendrik VI, en vooral door op hun haat en vrees voor de Fransen te werken, tegen wie alleen dié hen beschermen kan, behalve dan nog de kans die hij hun biedt om onder zijn aanvoering in Frankrijk aan rang en buit te komen. Het is dus niet alleen dat Shakespeare het oproer van Jack Cade veroordeelt: dat spreekt wel vanzelf. Maar hij heeft geen greintje sympathie met de onbeholpen aspiraties die er achter zaten, hij zwijgt over de noden die het uitlokten, hij maakt het tot in al zijn manifestaties dom en mal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 577]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Julius Caesar.Iedereen kent de volksmenigte in Julius Caesar en weet hoe zij zich om de vinger laat winden eerst door Brutus dan door Marcus Antonius. Brutus imponeert het volk door zijn ernstige, nobele persoonlijkheid, maar zij begrijpen van zijn motieven zo weinig dat zij om hun instemming te betuigen hèm kronen willen. Maar dan weet de onscrupuleuze Marcus Antonius door op hun gevoel te werken hen eerst recht gaande te maken. Weldra zijn zij nauwelijks meer te houden in hun drift om Brutus, die zij zo straks bijvielen, te lijf te gaan, de wreker van Caesar moet hen terugroepen om hun het argument toe te dienen dat hen blijvend aan zijn zij zal brengen, dat van Caesar's testament, met een toespeling waarmee hij begonnen was, maar dat zij alweer vergeten waren. ‘Mischief, thou art afoot’, roept Marcus Antonius uit, als hij alleen achterblijft, en wij krijgen ook daar iets van te zien in dat bijtende toneeltje, waar de woedende burgers een heer aanhouden en hem dwars door elkaar de onzinnigste vragen stellen. Als hij, na ietwat stekelige antwoorden, die de driftkoppen niet vriendelijk jegens hem gestemd hebben, Cinna blijkt te heten, wordt er geschreeuwd:
First Citizen: Tear him to pieces; he's a conspirator.
Cinna: I am Cinna the poet, I ara Cinna the poet.
Fourth Citizen: Tear him for his bad verses, tear him for his bad verses.
Cinna: I am not Cinna the conspirator.
Fourth Citizen: It is no matter, his name's Cinna; pluck bul his name out of his heart, and turn him going.
Third Citizen: Tear him! Tear him!...
Coriolanus. Er is een ander Romeins drama, waarin het probleem aristocratie of democratie zuiverder gesteld wordt, zonder de kruisende tegenstelling (en die in Julius Caesar overheerst) van aristocratie of autocratie, Coriolanus namelijk. Julius Caesar is misschien het eerste van Shakespeare's werken dat men zonder reserve groot kan noemen. Het staat aan het begin van de grote tijd van de dichter. Coriolanus werd een jaar of acht later geschreven, na de grote tragedies, waar het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 578]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in zekere zin nog bij behoort. Voor de discussie omtrent Shakespeare's houding tegenover het volk, omtrent zijn aristocratische of anti-democratische gezindheid draagt geen ander werk zoveel materiaal aan. Caius Marcius, zoon van de edele Volumnia, is een geweldige oorlogsheld en tevens een verachter van het plebs. Er heerst felle sociale strijd in Rome. De plebejers wensen graan tegen lagere prijs dan door de Senaat is vastgesteld. De oude en wijze Menenius (wijs in weerwil van zijn breedsprakige en jolige manier) vertelt hun de gelijkenis van de maag en de ledematen - weer zo'n beeld waarin de maatschappelijke orde voor eeuwig vastgelegd wordt en de armen geleerd dat zij berusten moeten. Het verhaal maakt veel indruk en wordt bijna bedorven als de driftige Caius Marcius komt uitvaren tegen hun onbeschaamdheid om een Senaatsbesluit te durven critiseren. Ondertussen wijst de Senaat, tot bittere ergernis van Caius Marcius, tribunen aan om de belangen van het volk voor te staan; het tweetal Brutus en Sicinius ziet in hem de vijand. Maar eerst wint hij nu nieuwe glorie door de verovering van Corioli, de hoofdstad van de erfvijand, de Volsci. De Senaat vereert hem met de bijnaam Coriolanus en verkiest hem tot consul, een verkiezing die echter door het volk bevestigd worden moet. Met de grootste tegenzin, maar aangemoedigd door Volumnia, Menenius en zijn andere vrienden, onderwerpt Coriolanus zich aan het gebruik en werft om stemmen op het marktplein. Hij verbergt ternauwernood zijn verachting, als hij de kiezers verzekert, dat hij voor anders niets dan hun stemmen zijn leven gewaagd heeft, en zijn bedelroep ‘uw stemmen! uw stemmen!’ is als een hoon. Zijn lichaam te ontbloten om zijn littekens te vertonen - ook dat volgens het gebruik! - die vernedering kan hij niet over zich verkrijgen. Maar de heldendaden van Corioli tellen, en de verkiezing wordt bevestigd. Weldra echter, terwijl Coriolanus in de Senaat geïnstalleerd wordt, begint in het domme volk het besef te ontwaken, dat zij beledigd zijn, de twee tribunen stoken uit alle macht, en bij zijn terugkeer op het Forum wordt hem de waardigheid betwist. Er volgt een heftige woordenwisseling, waarin de tribunen de oplopende held welbewust prikkelen. Ondanks de pogingen van Menenius en anderen om hem in toom te houden zegt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 579]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij wilde dingen, die door de tribunen zorgvuldig genoteerd worden, eindelijk trekt hij het zwaard en wordt wegens die wandaad door de tribunen uit naam van het volk verbannen. Coriolanus ontvangt dat vonnis met de hartgrondigste verbittering. ‘Ik verban ù!’ voegt hij de menigte toe, met smalende opmerkingen over de stank die haar adem verspreidt.
...Despising
For you the city, thus I turn my back.
There is a world elsewhere.
En inderdaad, hij doet het zijn tegenstanders gevoelen. Hij gaat regelrecht tot de vijand. De hoofdman van de Volsci, Aufidius, ontvangt hem met vreugde en vertrouwt hem de leiding van een nieuwe aanval op Rome toe. In Rome heerst verslagenheid, het volk en de tribunen sidderen voor het dreigend gevaar. Zij vernederen zich om Menenius te sme-ken, dat hij tot Coriolanus gaan zal om hem van zijn wraak te doen afzien. Maar Coriolanus wijst zijn oude vriend af. Aan de bezweringen van zijn vrouw en vooral van zijn moeder kan hij vervolgens echter geen weerstand bieden.
... O my mother, mother! O!
You have won a happy victory for Rome,
But for your son - believe it! o, believe it! -
Most dangerously you have with him prevail'd,
if not most mortal for him. But let it come.
Hij voorzag goed. Aufidius keert zich tegen hem en de Volsci doden hem. Er is - ik zinspeelde er al op - bij de critici geen eenstemmigheid over dit machtig treurspel. Coleridge zei ervan, dat het de prachtige philosophische onpartijdigheid van Shakespeare's politiek toneel illustreert; en Hazlitt in dezelfde trant dat hier alles gezegd wordt wat zowel voor de aristocraat als voor de democraat gezegd kan worden. Brandes daarentegen heeft het over ‘de physieke afkeer van de atmosfeer van het volk’ die eruit spreekt, en over ‘de afwezigheid van enige menselijke aandacht voor de verdrukking van de armen’, terwijl de held Marcius verafgood wordt. Brandes meent dat Shakespeare diens misdaad, het verraad aan Rome, verfoeit, maar hij ziet geen critische houding tegenover het voorafgaand gedrag van de driftige hater van het volk. Shakespeare's blik op het leven in dit stuk is volgens Brandes, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 580]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘dat er om de eenzame groten dezer aarde noodzakelijkerwijze een samenzwering van nijd en haat op touw gezet moet worden door de kleinen en gemenen’. N.W. MacCullum, die in 1910 deze uitspraken overzagGa naar eind(15), poogde die van Coleridge waar te maken. Maar als hij erkent dat Shakespeare altijd, ook in zijn ander werk, de menigte als wispelturig en blind en ongeschikt voor regeren voorstelt, geeft hij aan hen die in hem de aristocraat en anti-democraat zien, al dadelijk gewonnen spel. Dat dit geen haat is, dat Brandes ongelijk heeft wanneer hij de physieke walging zonder meer uit de woorden der personages op de dichter zelf overbrengt, moge waar zijn; dat Shakespeare, zoals Mac Callum het uitdrukt, ‘is kind enough to individual representatives’ (of the people), dat ‘he certainly believes in the sacred obligation of governing them for their good’, heb ikzelf al aangetoond - maar dan blijft er aan de vraag wat onder dat door de regeerders te bevorderen welzijn verstaan moet worden, nog een hele problematiek vastzitten. In ieder geval wordt hier een typisch aristocratische geesteshouding geschetst. Wat de gevolgen daarvan waren voor de historische waarheid van Shakespeare's voorstelling van het plebs, zal ik naderhand nog aanduiden, hier wil ik slechts vaststellen, niet dat Brandes dus juist zag, maar dat althans Shakespeare's politiek niet zo philosophisch onpartijdig was als Coleridge meende, en ook dat hij, zoal ten behoeve van de aristocraten, zeker niet - naar het woord van Hazlitt - alles ten behoeve van de democraten heeft laten zeggen. Maar inderdaad, men behoeft het stuk maar te lezen, 't Is niet dat Shakespeare Coriolanus vóór zijn verraad zonder meer verheerlijkt. Brandes begaat een dubbele vergissing. Het verraad wordt door Shakespeare veel minder erg gevonden dan wij modernen verwacht zouden hebben; maar het komt in ieder geval natuurlijk voort uit de karakterfout die de dichter ook eerder reeds in zijn held getoond had, en die het tragisch conflict teweeg brengt, zijn onbuigzaamheid, zijn tekort aan zelfbeheersing. Het tragisch conflict is niet tussen twee politieke beschouwingen, niet tussen aristocraat en democraat. Die strijd vormt maar de aanleiding. Op zichzelf kan hij Shakespeare niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 581]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werkelijk boeien, zozeer van ganser harte staat hij daarin aan de éne kant. Volumnia, Menenius, de andere senatoren, zij denken allen eender, en niet anders dan Coriolanus, over het domme en kleine volk en over de sluwe en gemene tribunen; maar Volumnia en Menenius en de andere vrienden betreuren het onbesuisde, het al te openhartige, het onvoorzichtige optreden van de man die overigens voorbestemd scheen de ziel van hun partij te worden. Coriolanus is groot, hij is nobel.
His nature is too noble for the world.
Dat zegt Menenius. Hij kan niet transigeren. Allard Pierson heeft hem heel raak met Alceste in Molière's Misanthrope vergeleken. Hij kan de verachting niet verbergen die hij (als allen van zijn zijde) voor die plebejers voelt. In Corioli, laf als zij zijn, hebben zij hem in de steek gelaten; hun domheid wordt alleen geëvenaard door hun wispelturigheid. Nog hartgrondiger veracht hij die tribunen die met het vleien van de menigte hun eigen ambitie verzorgen. Er zijn onder de plebejers zelf wel die het zo zien. Twee kussenleggers op het Capitool bespreken de toestand. De één vindt dat Coriolanus te ver gaat, 't is niet enkel dat hij het volk niet vleit, hij schijnt hun ongenoegen en haat te zoeken. Maar de ander blijft voelen voor de man wiens aanspraken op zijn eervolle daden berusten: ‘his ascent is not by snch easy degrees as those who, having been supple and courteous to the people, bonnetted, without any jurther deed to heave them at all into their estimation and report.’ Als in het fatale twistgesprek Brutus neerbuigend iets zegt van dat Coriolanus Rome wèl gediend heeft, valt deze in met een striemend:
... What do you prate of service.
Van die tribunen geeft Shakespeare een ongemeen pakkend schetsje, geladen met die vinnige afkeer die de ware conservatief meer nog voor democratische politici dan voor het volk pleegt te voelen. Afgunstig en intrigant, zijn zij het die de driftige held in zijn verderf lokken. ‘Put him to choler straight’ zegt de één tot de ander voor de fatale ontmoeting, en Menenius' fluisteren tot Colriolanus: ‘Nay temperately! your promise!’ en ‘Is this the promise that you made your mother?’ kan hem niet voor zichzelf redden. Er zijn heel wat schrijvers die van het beeld van de valse, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 582]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kleine, baatzuchtige demagogen, dat Shakespeare in Sicinius en Brutus geschetst heeft, genieten en beweren, dat dit niets omtrent zijn waardering voor de echte democratie zegt. Die schrijvers verraden daarmee alleen hun eigen conservatief vooroordeel. De tribunen in Coriolanus zijn wel degelijk leerzaam omtrent Shakespeare's anti-democratische gezindheid. Het is natuurlijk niet, dat hij het land heeft aan demagogen: dat heeft iedereen. Het is dat hij in de voorstanders van het plebs niet anders dan lage demagogen zien kan. Maar een enkel maal spreken de tribunen althans één woord van alle die voor de democratie gesproken hadden kunnen worden en die zij volgens Hazlitt van Shakespeare te spreken krijgen:
... You speak o' the people
(zo voegt Brutus Coriolanus toe)
As if you were a god to punish, not
A man of their infirmity.
Nog een belangrijk woord, één dat veel dieper gaat zelfs, werd door Sicinius gezegd, toen een senator hem vermaande dat hij door het ongedaan maken van de consulsverkiezing dreigde de staat (the city) omver te werpen.
What is the city, but the people?
De burgers vallen aanstonds bij: ‘True, the people are the city’. Maar Coriolanus vat op wat door de senator gezegd was en roept uit:
That is the way to lay the city flat,
To bring the roof to the foundations,
And bury all which yet distinctly ranges
In heaps and piles of ruin.
Hier hebben wij de tegenstelling tussen een humanitair, sociaal, democratisch ideaal, waarin het belang van de gemeenschap, dat wil zeggen van de mensen die haar samenstellen, op de voorgrond staat; en een conservatief, autoritair, waarin de staat los van de mensen en hun noden of wensen als het primerend belang wordt gezien. Hier hebben wij de problematiek waarvan ik zoëven al sprak. En nu is er geen twijfel mogelijk, of dat laatste vormt de gedachte waarvan Coriolanus leeft, voorzover de politieke inhoud het stuk doet leven. De noden van de burgers worden in het begin door henzelf met veel nadruk verkondigd. Noch Coriolanus noch | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 583]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Menenius noch Volumnia schenken er de minste aandacht aan en het motief raakt weldra zoek. De staat, daar gaat het om, het welzijn van Rome, als zelfstandige eenheid tegenover de Volsci. Evenals in het geval van Jack Cade's rebellie wordt op het laatst het buitenlands gevaar het overheersend motief, dat ook de plebejers tot inkeer brengt. Zo zien wij Shakespeare nogmaals als kind van zijn land en tijd, waar onder de leidende en intellectuele kringen het jonge nationale besef, de trots in de eigen staat en monarchie zich handhavend tegenover de grote mogendheden van het vasteland, zoveel sterker waren dan enige sociale of binnenlands-politieke bekommering. Men zou menen dat hiermee afschuw van Coriolanus' verraad gepaard moest gaan. Natuurlijk wordt de daad veroordeeld, zij is het laatste en ergste uitvloeisel van de karakterfout van de held, van zijn hoogmoed, van zijn onmatigheid, en zij leidt rechtstreeks tot zijn ondergang. Maar zij doet niet af aan zijn nobelheid, die zelfs de Volsci nadat zij hem gedood hebben, erkennen. Om dit te begrijpen moet men bedenken, alweer, wat een voorbeelden van grote heren die uit gekrenkte trots of gekrenkt belang naar de vijand van hun land overliepen, Shakespeare's eigen tijd nog te zien gaf. Het was een tijd van plotseling opgekomen nationale hartstocht, maar de ere-code der groten liet nog heel wat handlichting met de nationale solidariteit toe. Ten slotte dient de opmerking nog gemaakt, al ligt zij in wat hiervoor gezegd is al opgesloten, dat Coriolanus een historisch drama is in een andere zin dan de Engelse stukken; Julius Caesar zou men wat dit betreft een overgang kunnen noemen. In de Engelse koningsdrama's vormt de historische stof de eigenlijke inhoud; zelfs in Richard II en Richard III, waar de persoon van de koning zozeer in het middelpunt staat. Coriolanus is nader verwant aan de grote tragedies, die Shakespeare juist geschreven had. De eigenlijke inhoud is de ondergang van de held, veroorzaakt door de gebreken van zijn heroïsche persoonlijkheid. De historie is aankleding, met hoeveel zorg en liefde ook behandeld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
The TempestOm Shakespeare's politieke philosophie uit The Tempest te willen afleiden moet men al weinig begrip voor poëzie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 584]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bezitten; zelfs wat zin voor humor zou daarvan weerhouden. En toch is het onmogelijk om in een beschouwing over zijn houding tegenover het gezag, tegenover het volk of tegenover het sociale vraagstuk van dat bekoorlijk sprookje, waarmee hij zijn schrijversloopbaan besloot, te zwijgen. Een duidelijk antwoord op onze vragen, een samenhangend systeem, zullen wij er niet in vinden. Maar wel zal het ons zijn geest tonen, spelende met allerlei gedachten op dit gebied; en ook zullen wij hier en daar zijn onwillekeurige reacties kunnen betrappen. Onder het veelsoortig gezelschap dat na de door Prospero's toverkunst bewerkte schipbreuk op diens magisch eiland belandt, is de goede Gonzalo de meest tot nadenken geneigde. Hij vertelt zijn lotgenoten, hoe hij het zou inrichten, als hij heersen mocht over het eiland. Een volledige utopie, die Shakespeare bij Montaigne gevonden had: alles gemeen, geen rijkdom en geen armoede, geen contracten en geen erfrecht, geen land of wijngaard afgepaald, geen handel, geen magistraten, geen schrifturen; geen bedrijf of handwerk;
... all men idle, all;
And women too, but innocent and pure;
No sovereignty...
Dat de slechtaards Sebastian en Antonio er de spot mee drijven, dat koning Alonzo, die met Antonio voorheen tegen Prospero heeft saamgespannen, er de schouders over ophaalt, zegt niet veel; maar het contrast dat de realiteit oplevert, de realiteit van het sprookje, het eiland zoals Prospero het gemaakt had, dat is wel treffend. Prospero toch, de goede wijze bij uitnemendheid, oefende zonder gewetensbezwaar gezag uit (sovereignty), en deinsde zelfs voor harde middelen niet terug. Caliban, het monster, de slaaf die het ruwe werk verricht, wordt met de ongenadigste woorden aangedreven, en in toom gehouden met dé vrees voor de krampen en de buikpijnen waarmee de machtige tovenaar hem in geval van ongehoorzaamheid zal straffen; en zelfs Ariel, de bevallige luchtgeest, die volgens het bevel van Prospero de winden bestuurt, met zijn muziek de schipbreukelingen aanlokt of in slaap sust, wordt in zijn dienst gehouden met de wreedaardigste dreigementen. Prospero, gelijk zijn schepper, aanvaardt de condities van onze menselijkheid, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 585]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of... van de bestaande maatschappelijke verhoudingen. Als zijn dochter Miranda uiting geelt aan de tegenzin die het gezicht van de slechte en gemene Caliban bij haar opwekt, antwoordt hij met nuchtere werkelijkheidszin:
... But as 'tis,
We cannot miss him. He does make our fire,
Fetch in our wood, and serves in offices
That profit us. - What ho! slave! Caliban!
Thou earth, thou! speak.
Heeft Shakespeare met Caliban het volk, de arbeidersklasse, willen verbeelden? Men zou het op grond van deze passage haast aannemen. Maar dan zou de slechte inborst van Caliban, zijn grof materialisme, zijn laagheid die de hem door Prospero geleerde mensentaal alleen op prijs stelt (naar zijn eigen gemelijk zeggen) om er in te kunnen vloeken, zijn bijgelovigheid, zijn onvatbaarheid voor andere argumenten dan die van straf en pijn, - dat alles zou bij de dichter al een bizonder hatelijke opvatting veronderstellen. Evenals in het geval van Coriolanus hebben veel commentatoren hun best gedaan om ‘the gentle Shakespeare’, de dichter die men niet kan leren kennen zonder hem lief te krijgen, daarvan vrij te pleiten. De belangwekkendste alternatieve interpretatie is dat met Caliban (anagram van Canibal) de natuurmens bedoeld zou zijn, de wildeman, op wie juist door de ontdekkingstochten en reisverhalen de aandacht van het Europese publiek viel. Het is een feit dat Caliban weldra in 't bizonder in betrekking tot Stephano en Trinculo getoond wordt, de twee volkstypen onder de schipbreukelingen, de dronken zeeman en de nar, en dat men dan een tegenstelling kan construeren tussen de natuurlijke barbaar en het uitschot der beschaving - een tegenstelling waarin Caliban zowaar nog het slechtste figuur niet slaat. Ook dan intussen is het juist niet de ‘gentleness’ van Shakespeare die aan den dag komt! KreyssigGa naar eind(16) merkt op, dat hij al bij voorbaat zijn conceptie van de natuurmens tegenover die van Rousseau stelt; in plaats van de optimistische beschouwing van de ingeschapen goedheid van de mens, die slechts door de beschaving gecorrompeerd wordt, geeft Shakespeare hier een terugstotend beeld van de mens in de natuurstaat, wiens slechte eigenschappen slechts door de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 586]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beschaafde maatschappij, door de orde, door het gezag, in toom gehouden kunnen worden. Het is onloochenbaar dat deze beschouwing, of zij Shakespeare bij de creatie van Caliban helder voorgestaan heeft of niet, met heel de geest van zijn oeuvre strookt. Dat er in 's mensen aard boze neigingen voorkomen, die zorgvuldig tegengegaan dienen te worden, dat orde en straf daartoe noodzakelijk zijn; dat heeft hij ontelbare malen uitgesproken. Maar ondertussen zijn Stephano en Trinculo - ik merkte het al op - nog verachtelijker dan Caliban, die begint met Stephano als een god te vereren, omdat deze hem op wijn onthaalt, maar die op het laatst meer gezond verstand blijkt te hebben dan die twee vulgaire drinkebroers en ook inderdaad zijn verering afzweert. Als staaltjes van de maatschappij buiten het betoverde eiland zijn Stephano en Trinculo weinig stichtelijk. Is dat de zeeman, de dronkaard met zijn fles, die liedjes zingt van
The master, the swabber, the boatswain and I...
Maar laten we de vergissing niet begaan alles symbolisch te willen uitleggen. Shakespeare wist wel, dat er betere zeelui waren en dat ‘het volk’, zo het dan niet met Caliban getypeerd wordt, ook in Stephano en Trinculo niet volledig vertegenwoordigd moet heten. Het treft toch, op welke verschillende wijzen hij in de ontknoping van zijn idylle zijn aristocratische en zijn populaire schurken behandelt. Er zijn er immers van beide soorten. Er zijn Sebastian en Antonio; de laatste heeft indertijd Prospero reeds uit zijn wettig erfdeel, het hertogdom Milaan, verstoten en stookt nu Sebastian op om diens broer Alonzo te vermoorden, ten einde zich van de troon van Napels meester te maken. De misdaad wordt door Ariel verhinderd. Prospero, die hen nu allen in zijn macht heeft, zint niet op wraak. In de benauwenis, waarin hij hen brengt, tonen zij berouw en dat is genoeg voor hem om hen te vergeven. Gaat dat berouw wel diep? Antonio en Sebastian zijn op het ogenblik van de straf eer uitdagend, en zodra zij in genade aangenomen zijn, hebben zij weer praats als altijd. Caliban, Stephano en Trinculo echter, die zich ook vergrepen hebben, gekomplotteerd en geroofd, komen er bij de vergelding minder goed af. Zij krijgen wel geen nieuwe straf, maar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 587]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
krimpen nog van de pijnen die hun zijn aangedaan, en terwijl de heren het lachend aanzien, druipen zij onder harde woorden af om de boel terug te brengen waar zij hem gevonden hadden. ‘Or stole it, rather’, zo heeft dan de mislukte moordenaar Sebastian nog de onbeschaamdheid er aan toe te voegen. Shakespeare meet hier met twee maten: zijn plebejisch monster wordt in vergelijking met de aristocratische schurk wel zeer onbillijk bejegend! Alles draagt bij om het beeld te bevestigen, dat wij al lang van Shakespeare's geesteshouding tegenover staat en maatschappij voor ons gekregen hebben. Voor hem waren het statische grootheden, vast geordend, met een orde die onverbrekelijk aan de eeuwige wereldorde vastgekoppeld diende te zijn, arbeid was het deel van velen, opdat weinigen vollediger mens zouden kunnen zijn; het gezag, dat heel die ordening moest beschermen, hoorde in de handen van de daartoe door geboorte en beschaving geroepenen; zij hadden als zodanig hun verplichting, maar dat de menigte hen ter verantwoording zou kunnen roepen, was een dwaze gedachte. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Houding tegenover sociale hervormingIn dit systeem had de ellende van de armen mee haar plaats. Critiek op sociale misstanden, in de zin van een verontwaardigd opmerken ervan, dat de inleiding tot verbete-ring zou willen zijn, komt in Shakespeare's oeuvre nauwelijks voor. Men denkt misschien aan de verhongerende apotheker in Romeo and Juliet; zijn omstandigheden worden scherp waargenomen, maar koelbloedig gebruikt om Romeo aan vergif te helpen. Of aan de alleenspraak van Hamlet, waarin hij van ‘the slings and arrows of outrageous fortune’ gewaagt:
The insolence of office, and the spurns
..................... the law's delay,
The insolence of office, and the spurns
That patient merit of the unworthy takes.
Even zoveel sociale misstanden - maar inderdaad, Shakespeare was niet blind, en hij trachtte ook niet zich te verblinden. Maar het is de gedachte dat zulke beproevingen in een anders ingerichte staat of maatschappij de mens bespaard zouden kunnen blijven, die hem ver ligt. Zij behoren voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 588]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hem - om de term nogmaals te gebruiken - tot de condities van onze menselijkheid, zozeer, dat hij dwars tussen de aangehaalde opsomming door ‘the pangs of despis'd love’ vermeldt, als op één lijn ermee staande. Ik kan mij maar één plaats te binnen brengen, waar even een ander geluid vernomen wordt. Hoor Lear in de storm, op de heide:
Poor naked wretches, wheresoe'er you are,
That bide the pelting of this pitiless storm,
How shall your houseless heads, and unfed sides,
Your loop'd and window'd raggedness, defend you
From seasons such as these? O I have ta'en
Too little care of this! Take physic, pomp,
Expose thyself to feel what wretches feel,
That thou may'st shake the superflux to them
And show the heavens more just.
Maar hier is het wel zeer nodig om in het oog te houden, dat het Lear is, Lear in zijn ongeluk, die zo spreekt. De uiting van meegevoel, tot zelfs die woorden ‘O I have ta'en too little care of this’ toe, worden aan de dramatische situatie als het ware ontperst. De alomvattende verbeelding van de dichter kon ook dat omvatten. Maar het is maar een smartkreet, die in het stuk geen gevolg heeft, en in Shakespeare's philosophie van staat en maatschappij had zij geen plaats. Het zou een vergissing zijn, te denken dat de hier geschetste geesteshouding de enig mogelijke voor de toen levende mensen was. Ongetwijfeld beheerste zij het politieke en sociale denken van de tijd, maar niet iedereen aanvaardde ze zo van ganser harte als Shakespeare, hier en ginds tornden niet enkel blinde lijders maar ook helderziende denkers er tegen op. De utopieën van het tijdvak mag men zeker niet voor programma's van actie aanzien, maar hun scheppers beschouwden ze toch ook niet zo geringschattend als Shakespeare het die van Montaigne deed. More's Utopia in het bijzonder was zeker een ernstig gemeende critiek. Erasmus behandelde de koningen en hun oorlogen met heel wat minder berusting dan Shakespeare. De tegenstelling tussen de aanvaardende conservatief en de critische hervormer is er één van alle tijden, en in zijn eigen tijd stond Shakespeare aan de eerstgenoemde kant. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 589]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. Shakespaere en de puriteinen: zijn godsdienstHet doet in dit verband ook ter zake, dat hij de Puriteinen niet kon uitstaan en graag belachelijk maakte. De Puriteinen waren niet in de eerste plaats hervormers van staat en maatschappij, maar zij bezagen die toch met een onafhankelijkheid die hem ergerde of vermaakte. Die overgeleverde orde, die voor Shakespeare het gegeven kader was waarbinnen zich het menselijk drama, en het drama van goed en kwaad, afspeelde, die orde die hij eerbiedigde, die hij met al haar schakeringen, haar hoogten en haar diepten, liefhad, werd door de Puriteinen, als het moest, aan een voor hen hoger, aan een voor Shakespeare willekeurig, fantastisch, aanmatigend gebod getoetst, 't Is waar, dat hij noch in Twelfth Night noch in Measure for Measure het probleem zo stelde. Hij keerde zich enkel tegen de aanslag op levensvreugde en natuurlijk zinnenleven, die hem in het Puritanisme kwetste. Dost thou think, because thou art virtuous, there shall be no more cakes and ale?Ga naar eind(17) Bovendien maakte hij van Malvolio een kwast en van Angelo een huichelaar. Maar dat het type van de idealist, dat wil zeggen van de man die een abstractie boven het leven stelt, die de orde naar zijn persoonlijk inzicht veranderen wil, hem niet lag, komt in die scherpe afweer toch onmiskenbaar uit. Ik stel, zoals men ziet, het probleem van Shakespeare's verhouding tot het Puritanisme niet in godsdienstige termen. Ik geloof inderdaad niet, dat het zich in feite zo voor hem stelde. Er is veel over Shakespeare's godsdienst geschreven, men heeft hem in verschillende richtingen willen trekken. DowdenGa naar eind(18) zag in hem een Protestant. Maar wat was voor Dowden Protestantisme? ‘Geestkracht, zin voor het feit, zelfbestuur, verdraagzaamheid, ongeloof in een omslachtig toestel voor de verbetering van 's mensen aard, onverschilligheid voor uiterlijkheden vergeleken met wat tot het onzichtbare leven behoort, en een beslotenheid om alle dingen van een zuiver menselijk standpunt te beoordelen.’ Voor de Puritein, voor de Calvinist, voor de zestiende-eeuwse Protestant, zou die definitie op essentiële punten onaanvaardbaar zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 590]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dowden denkt aan het liberale Protestantisme van zijn eigen dagen, een bastaard van het echte en van de Renaissance. De Renaissance - wordt Shakespeare dàarmee niet beter thuisgebracht? ‘De Renaissance,’ schreef Croce, ‘had het aardse leven een realiteit gemaakt en daartoe behoorde hij wezenlijk.’Ga naar eind(19) Een katholiek schrijver, Looten, van de katholieke universiteit van Rijsel, publiceerde in 1924 een boekje over Shakespeare's godsdienst. Volgens hem was hij tot een eind-weegs in zijn leven katholiek; heel het eerste gedeelte van zijn oeuvre zou daarvan de duidelijke sporen dragen. Tegen het einde van de eeuw pas werd hij onder de humanistische, macchiavellistische invloeden van zijn dagen tot twijfel gebracht, en dat verklaart dan de sombere, de radeloze stemming van de grote tragedies. Ook die voorstelling is weinig aannemelijk. De vertrouwdheid met de katholieke sfeer, die inderdaad in Shakespeare's drama's duidelijk valt waar te nemen, was nog allerminst iets uitzonderlijks; van sceptische aanvallen op het katholicisme is bij hem ook later geen sprake, wel van typisch protestantse, en zo niet op het katholicisme dan althans op Pausdom en Jezuïeten. Maar zulke aanvallen kwamen uit de nationale atmosfeer voort en wijzen niet op enige vast omlijnde geloofsovertuiging. Die veel besproken somberheid van de eerste jaren der eeuw mag bovendien maar niet zo met radeloosheid gelijkgesteld worden. Bradley heeft over dit alles de diepste en de fijnste dingen gezegd en het evenwichtigst oordeel getoond. ‘Het is niet waarschijnlijk, dat hij buiten zijn poëzie een heel naïef Katholiek of Protestant of Atheïst was, zoals sommigen beweerd hebben; maar wij kunnen er niet zeker van zijn, zoals in het geval van dichters als Milton, Wordsworth of Shelley, dat hij in zijn werk zijn diepste en innigste overtuigingen over fundamentele kwesties uitsprak, of zelfs dat hij er had.’ In zijn werk, betoogt Bradley, moet het christelijk geloof tijdelijk opgeschort worden, of de tragische indruk wordt weggenomen. Maar die tragische indruk komt voort (wij kennen de gedachte reeds) uit de voorstelling van menselijk bedrijf binnen het kader van een zedelijke wereldorde. De wereld wordt niet bestuurd door een blind en onverschillig Noodlot, maar er is ook geen rechtvaardig bestel, dat let op verdiensten. De zedelijkheid van de wereldorde wil zeggen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 591]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat zij naar het goede streeft, door het goede bestaat, en op het kwaad reageert, het uitstoot en vernietigt. Maar dat proces, dat een verstoring van de orde is, gaat met hevigheid en sleept ondergang en verkwisting ook van goeds en edels met zich mee: dat is het tragische. Van een neerdrukkende of ontmoedigende indruk is desalniettemin geen sprake, omdat men in de ontknoping toch steeds een zuivering, een herstel, een zich doen gelden van de orde ziet.’Ga naar eind(20) Let op, hoe in deze beschouwing de dogmatische tegenstellingen binnen het Christendom op de achtergrond raken. Ik houd het voor waarschijnlijk, dat Shakespeare in zijn verhouding tot het openbare leven ook hier rustig conservatief en nationaal kon zijn, dat wil zeggen de kerk ‘as by law established’ aanvaardde, en de Puriteinen verfoeide als geestdrijvers en rustverstoorders. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7. Puriteinse reacties op ShakespeareTolstoi en Crosby.Het klopt dan ook precies dat, zoals ik al opmerkte, de moderne puriteinen en radicalen van hem niets hebben moeten. Ik noemde Tolstoi: Diens onbeduidend en hol geschriftje (van de schrijver der Kreuzer Sonate, niet van Oorlog en Vrede!) gaat terug op de critiek van een paar negentiende-eeuwse Engelsen, op Ernest Crosby, die zelf Edward Carpenter aanhaalt. Crosby, lang niet zo extreem als Tolstoi, die de hele Shakespeare-rage voor een belachelijk en voorbijgaand verschijnsel uitmaakt, oordeelt dat Shakespeare's onbegrip voor, afkeer van, de kleine luiden aan zijn grootheid ernstig afbreuk doet. Hij oordeelt zo, omdat voor hen de democratie, liberalisme, vooruitgang postulaten zijn voor grote literatuur. De grote schrijver moet een leider der mensheid zijn op de weg van haar ontvoogding. Edward Carpenter roept naar aanleiding van Prospero's hiervóór aangehaalde opmerking over het nut van Caliban in weerwil van zijn terugstotendheid verontwaardigd uit: ‘Wie zijt gij wel met uw luchthartig sarcasme voor hem die brood voor u wint, die u kleedt, die heel de dag en heel de nacht in 't verborgen op de aarde voor u slaaft!’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 592]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ShawIn die traditie ligt de verwerping van Shakespeare door Shaw. Ik moet bekennen, dat ik een vroeg opstel van Shaw over Henry IV met veel instemming kan lezen. Het gaat vooral over de figuur van Hendrik V, die immers in de naar zijn vader geheten stukken al voorkomt en die op het laatst van het tweede Falstaff verstoot. ‘Het is moeilijk,’ schreef Shaw in 1896, ‘om Shakespeare helemaal te vergeven voor die wereldse phaze, waarin hij poogde ons zo'n Jingo-held als Harry V op te dringen.’ Tegenover de critiekloze aanvaarding van de conventionele en demagogische figuur - zelfs een anders zeer verstandig Duitser als Kreyssig heeft zich hier laten meeslepen en benijdt de Engelsen om dat patriottisch stuk; een verstandig Duitser, maar die toch de geest van 1870 sterk onderging, en die in het bizonder de goedkope caricatuur van de Fransen erg geslaagd vond -, daartegenover is Shaw's striemende critiek wel uitermate lezenswaard. Maar hij erkende toen tenminste de grootheid van Shakespeare nog. Later verwierp hij hem in zijn geheel. In heel Shakespeare ‘geen enkele held. Slechts éen man in al die 36 stukken die in het leven gelooft, het de moeite waard acht en op wiens doodsbed een oprechte, onrhetorische traan wordt gestort, en die man is... Falstaff.’ ‘What a crew they are, these Saterday-to-Monday athletic stockbroker Orlandos, these villains, fools, clowns, drunkards, cozoards, intriguers, fivhters, lovers, patriots, hypochondriacs who mistake themselves (and are mistaken by the anthor) for philosophers, princes without any sense of public duty, futile pessimists who imagine they are confronting a barren and unmeaning world when they are only contemplating their own worthlessness, selfseekers of all kinds, keenly observed and masterfully drawn from the romantic-commercial point of view... Search for statesmanship, or even citizenship, or any sense of the commonwealth, material of spiritual, and you will not find the making of a decent vestryman or curate in the whole horde. As to faith, hope, courage, conviction, or any of the true heroic qualities, you find nothing bat death made stage-sublime, sex made romantic, and barrenness covered up by sentimentalily and the mechanical lilt of blank verse’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 593]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Na deze banvloek, waarin de laatste zinsnede het moeilijkst te vergeven valt (en dat van een man die elders over het verrukkelijke Shakespeariaanse vers gevoelige dingen wist te zeggen), komt Shaw tot zijn tegenstelling, en de man die hij als waarachtig groot tegenover de lege, romantische Shakespeare zetten durft, is een Puritein onder de Puriteinen. ‘All that you miss in Shakespeare, you find in Bunyan, to ivhom the heroic came quite obviously and naturally... “My sword give to him that shall succeed me in my pilgrimage, and my courage and skill to him that can get there.” The heart vibrates like a bell to such an utterance as this. To turn from it to “Out out, brief candle,” and “The rest is silence,” and “We are such stuff as dreams are made on, and our little life is rounded by a sleep”, is to turn from life, strength, resolution, morning air and eternel youth, to the terrors of a drunken nightmare.’ Dit is doorslaan, ik weet het; dit is de haat van het onbegrip. Toch heb ik het de moeite waard gevonden het aan te halen, omdat het dit éne aspect van Shakespeare nog beter helpt onderscheiden: dat heel zijn kijk op het leven afstotend werkt op de puriteinse, humorloze, hervormingsgezinde geestesgesteldheid. Een nuchtere, practische, progressieve geest, een man voor wie het leven een taak is en de wereld een slecht ingerichte warwinkel die hij geroepen is om te verbeteren, - voor zo iemand is Shakespeare een ergerlijke, een onsociale verschijning; als een artiest die in een noodlijdende buurt slechts aan de schilderachtige effecten denkt in plaats van met statistieken en stethoscopen te gaan werken. Inderdaad, staatsmanskunst volgens de politieke of wetenschappelijke beginselen van Shaw zal men in Shakespeare niet vinden. Maar het schilderachtig effect is toch waarlijk niet alles voor hem. Hij worstelt op zijn manier met het leven, een puur persoonlijke worsteling: het sociale vraagstuk bestaat niet, er is slechts het morele, dat wil zeggen het individuele. Het leven in al zijn vormen is gegeven, in zijn tegenstellingen en onbegrijpelijkheden, in zijn leed en zijn vreugde, zijn liefde en zonde, zijn haat en zijn verdwazing, in zijn licht en zijn donker. In zijn eeuwige wisseling is dat leven eeuwig eender, heerlijk en verschrikkelijk, afstotend en schoon. Ieder geslacht en ieder mens krijgt het opnieuw | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 594]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tot zijn eind toe te beleven, en wat de puritein of de hervormer ook denken mag, door geen wijsheid of overtuiging of philosophie zal het raadsel er van ooit opgelost kunnen worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Theun de Vries.Men veroorlove mij tot besluit van dit hoofdstuk nog een uitweiding in verband met de beschouwing van een Nederlands schrijver die zich aan Shakespeare-interpretatie gewaagd heeft. Theun de Vries behoort naar de geest in het gezelschap der radicale dogmatici, van wie ik er al enigen besprak. Hij heeft gepoogd de geest van Shakespeare historisch te plaatsenGa naar eind(21). In de afwijzing der Puriteinen ziet hij dan niet zijn conservatieve nationaalheid, niet zijn humanisme en intellectuele vrijheidsdrang, maar zijn achterlijkheid, zijn reactionnair en hopeloos verzet tegen de kracht der toekomst. In de overgangstijd van de middeleeuwen met hun geijkt wereldbeeld naar de tijd van het moderne kapitalisme, van het koele, zakelijke en rationele burgerdom - dat laatste vertegenwoordigd door de Puriteinen en weldra zegevierend met Cromwell - voelde hij zich verscheurd. Hij kon de poëzie van het verleden, de droom, de fantasie, het sprookje, niet opgeven; toch was hij met een groot deel van zijn persoonlijkheid wel degelijk modern, critisch, zich rekenschap gevend. Van wat een verwrongen beeld van de Engelse (en trouwens van de Europese) geschiedenis gaan deze stoute beschouwingen uit! Die vereenzelviging van Calvinisme en burgerlijk kapitalisme is even volslagen ongewettigd als die van beide met redelijkheid en van de middeleeuwen met poëzie; en niet minder mis is de mening dat Calvinisme en burgerdom met Cromwell iets meer dan een onvruchtbare overwinning, dan een overwinning zonder morgen, behaalden. En toch zijn het die meningen, die vergissingen mag ik wel zeggen, welke de heer De Vries, volgens zijn historisch-materialistische wereldbeschouwing verplichtten om het Calvinisme als postulaat voor Shakespeare en zijn tijdgenoten te aanvaarden. Als Calvinisme, critische zin en kapitalistisch burgerdom éen zijn, en als hun de toekomst behoorde, dan is voor hem alles gezegd: de toekomst beslist immers over de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 595]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarheid. Maar als in feite het Calvinisme zo koel en rationalistisch en zakelijk niet was; en als in feite zijn overwinning, en die van het burgerdom, met Cromwell maar een schijnoverwinning was, die door de Restauratie weggevaagd werd en waaraan de ontwikkeling van Engeland zich weinig stoorde, - wat dan? Alles is hier verkeerd. Volgens De Vries zou de somberheid van Shakespeare's voorlaatste periode (zelfs in zijn eigen gedachtengang is het vreemd dat daar nog een minder sombere periode op volgde!) verklaard moeten worden uit het toenemend besef dat zijn wereld verloren was. Maar behalve dat zulk een stemming bij een dichter volstrekt niet met meer waarschijnlijkheid uit algemene, maatschappelijke verschijnselen dan uit persoonlijke ervaringen kan worden afgeleid, het stond met de wereld van Shakespeare waarlijk zo slecht niet geschapen, zij had haar zelfvertrouwen geenszins verloren. Voor mij is het verband van zijn gedachten wereld met de toekomst niet de enige maatstaf voor eens dichters grootheid, maar Shakespeare slaagt, ook als men die aanlegt. Niet evenwel op de manier die De Vries te elfder ure nog beproeft, wanneer hij aan Shakespeare ‘voorgevoelens van een hogere, rechtvaardiger orde, en het verlangen daarnaar’ toeschrijft; dat alles, ik heb het reeds voldoende uiteengezet, ontbrak hem juist volkomen. Maar daarentegen was er in Shakespeare's aardsheid en in zijn menselijkheid inderdaad iets typisch moderns. Hij had deel aan een grote intellectuele beweging, die zich in de volgende eeuwen steeds machtiger ontplooien zou. En die modernheid blijkt niet het minst in zijn afkeer van het Puritanisme. De Vries wil daar slechts het eigenbelang van de toneelman in zien, versterkt door een bevangen traditionalisme, gehechtheid aan koningschap, staatskerk, gevestigde instellingen. Behalve dat die conservatieve geesteshouding zichzelf zo weinig overleefd had, dat zij zelfs de schok van het Cromwell-intermezzo kon doorstaan en de Engelse maatschappij en cultuur tot op heden beheersen, dient men toch op te merken dat de afkeer van het Puritanisme, van het Calvinisme, van het feitelijk (in tegenoverstelling tot Dowden's denkbeeldig) Protestantisme, die Shakespeare met zoveel van de grootste geesten van het Refor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 596]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
matie-tijdvak deelde, gericht was tegen een nieuw dogmatisme (dat niets moderns had, behalve dat het nieuw was), dat een schoolse, onverbiddelijke, onbuigzame moraal huldigde, dat vijandig stond tegenover het toneel niet alleen, maar tegenover alle vrije ontplooiing van de menselijke geest. Het éne ding dat De Vries in het Puritanisme onderkend heeft, is het doctrinair-revolutionnaire. In zijn schematische voorstelling van de wereld en van de geschiedenis is er geen andere macht van de vooruitgang, staat ertegenover slechts het botte behoud steunend op zelfzucht in tal van schone vermommingen. Dat het een eeuwige en een machtige geestestrek is, die in de beweging der geschiedenis een geweldige rol vervult, wie zal het ontkennen? Maar juist in de Engelse geschiedenis heeft die trek zich niet kunnen doorzetten - waarin die overigens volstrekt niet uniek is, hoogstens duidelijker dan andere -; en heeft de Engelse geschiedenis daarom stilgestaan? Er zijn in het rijke leven andere tegenstellingen. Tegenover de doctrinair-revolutionnaire geest staat reeds binnen het Calvinisme, dat De Vries er tezeer mee vereenzelvigt, de zuiver godsdienstige gerichtheid. Maar bovendien staat er tegenover: het begrip, dat tot aanvaarding, tot verzoening, tot verdragen leidt; de erkenning van de betrekkelijkheid van het maatschappelijke en van de eeuwigheid van het menselijke. Tegenstellingen, laat mij nog zeggen, die zich niet met tijdvakken dekken. Het éen is niet middeleeuws en het ander niet modern. Het is een strijd die de geschiedenis der mensheid mee bepaalt, zo oud als haar verleden, zo jong als de dag van vandaag. P. GEYL. |
|