De Nieuwe Gids. Jaargang 51(1936)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 501] [p. 501] Verzen van Rob van Eulem. Twijfel. Wij weten niet, waaròm dit stille leven, De nacht, de dag, de winter en de zomer. Met elken avond wordt de polsslag loomer, Aan elke windstoot zijn wij prijsgegeven. Het is om niet dat wij ons steeds vermannen, Want er is niets geheel de moeite waard. Wij drijven doelloos in de wilde vaart En kunnen nooit ons haastig hart verbannen. Wanneer wij dan tot slot naar 't einde streven, Vragen wij niet waar wij nu zullen komen. Het is genoeg dat wij het sterven kennen. Maar waarom zouden wij ook hiervoor beven? Is het dan noodig, na de aardsche droomen, Om aan ontwaken, waar dan ook, te wennen?... [pagina 502] [p. 502] Geboorte-huis. Het water klopt zoo stil onder mijn open ramen; Een zware geur stijgt van de najaarsgracht. Ik weet van vroeger hoe er 's avonds kwamen De schuiten met hun natte moddervracht, - Stemmen die riepen: alledaagsche namen, Maar vol beteekenis bij 't ingaan van de nacht. - Ik leun gebogen aan de vensterbank en wacht Het stadig naderplonzen van de pramen. Ik hoor ze langzaam komen om de bocht En raad ze dan vlak onder waar ik sta. Ik hoor de boomen spatten op het water. Glimlachend luister ik naar die vertrouwde tocht Door d'oude, smalle grachten, en ik ga Voorzichtig, zonder geluid, de ramen nederlaten. Vorige Volgende