| |
| |
| |
Bij de zigeuners door W.H. ten Hoet Parson.
Fotos en berichten hadden in de bladen gestaan: de Buurtspoorweg had eenige zigeunerwagens aangereden, de wagens waren uit elkaar geslagen, één paard werd gedood, verschillende personen gewond. De tram was ongeveer tachtig meter doorgereden alvorens tot stilstand te komen, de zandstrooier had niet gewerkt, althans er was geen zand op de rails gekomen om het stilstaan te bespoedigen. Het lijkt zoo eenvoudig wie hier aansprakelijk is, maar wanneer men de assurantie hoort, die de aansprakelijkheid van de tram heeft overgenomen, dan zouden het eigenlijk de zigeuners moeten wezen, die de schade aan de hun zoo noodlottig geworden tram moesten vergoeden.... als ze het geld er tenminste voor hadden.
We hadden het vorige jaar voor bevriende kermisvrienden een aangelegenheid in verband met een aanrijding en een onwillige verzekeringsmaatschappij in orde gebracht en dit nu was de zigeuners op de paardenmarkt ter oore gekomen en ze vonden dat we nu hun aangelegenheid ook maar eens moesten opknappen en ze noodigden ons maar meteen uit hen eens te komen bezoeken.
Men had ons veel van de ellende van deze menschen verteld, maar dat we ze zóó zielig zouden vinden, zooals ze daar stonden midden op een groot stuk braak liggend land, neen, dat hadden we ons toch niet voorgesteld.
Met de ‘paardencommerce’ - het koopen en verkoopen van paarden - hadden ze van het zomer wat zaken gedaan en tegen den herfst konden ze zich een prachtige gloednieuwe woonwagen laten bouwen, zoo één rijk voorzien van beeldhouwwerk en van blank gevernist eikenhout, een pracht van een wagen, de trots van de familie.
| |
| |
Zóó waren ze, met nog twee wagens, 10 personen totaal, getrokken door drie prachtige zware boerenpaarden, op een avond door Brussel getogen. Ze hadden met opzet gewacht tot den avond, dan was het stiller op den weg, dan was het voor hen zelf rustiger rijden en veroorzaakten zij minder hinder aan het verkeer. En tegen 10 uur waren ze Brussel uit en kwamen ze op den weg naar Leuven. Het was een donkere avond, ze reden rechts, zooveel mogelijk rechts. Maar woonwagens zijn breed en hoog, en ze hangen op veeren. Dat alles beteekent dat ze niet vlak langs de stoep kunnen gaan; met het schommelen onder het rijden zouden ze anders tegen de boomen of lantaarns botsen. Tusschen het wandelpad en de tramsporen was er 3 meter ruimte, daarop meenden ze rustig te kunnen gaan. Ze hadden ruimte om voldoende van de trottoir en ook om voldoende van de rails af te blijven.... als het tramspoor hier van normale breedte was geweest. Maar dàt was het niet! Wie ziet dat nu ook in het donker, wie meet dat nu ook na, en wie weet er, hoe breed precies de trams van de Buurtspoorweg zijn. Een feit is, dat de tram ruim een halve meter buiten de rails uitsteekt, en met een snelle vaart, en zonder bellen, kwam er dien noodlottigen avond een tram aangereden, gevoerd door een bestuurder die omstreeks een week daarvoor met een aanrijding een man zeer ernstig gewond had. Dit had hem geen voorzichtigheid geleerd. Misschien ook hebben de wagenvoerders, de wattmannen, zooals ze in Vlaanderen genoemd worden, niet altijd voldoende gelegenheid om voorzichtig te wezen. Eén van hen vertelde mij althans dat, ook bij donker weer, ze op tijd moesten rijden en er dan geen tijd was om op slecht verlichte of donkere gedeelten langzaam te rijden. Ze mochten de aansluiting met bepaalde treinen niet missen.
De tram reed hard, de schok was hevig. Eén paard viel dood neer onder de wagen die het braaf getrokken had, gevallen te midden van zijn arbeid, twee wagens lagen er geheel uit elkaar. Eén der voerlui was zoo hevig gewond, dat hij direct naar het gasthuis vervoerd moest worden. De voorste van de drie wagens was als door een wonder ontsnapt aan de aanrijding. De tram was er, nog steeds met een stevige vaart, voorbij gebold, zonder deze te raken.
Het was al omstreeks een week geleden dat het ongeluk plaats
| |
| |
vond. En nog steeds waren deze menschen nabij de plaats van het onheil. Er was een groot braakliggend stuk grond vlak in de buurt en daarop mochten ze blijven zoolang ze niet weg konden.
Het was dààr dat we ze de eerste maal dat we hen bezochten vonden, als een nietig hoopje temidden van een groot stuk land. Het was nog vrij vroeg in den ochtend, in de tweede helft van November, en ze bivakkeerden buiten. Ondanks het gure jaargetijde sliepen deze menschen in de open lucht bij een klein vuurtje en bij de restanten van hun wagens. Zooals het altijd gaat bij zoo iets, de oudste, de slechtste, de kleinste wagen was heel gebleven. Daarin met hun tienen - of juister negenen, want één was er in het hospitaal - te slapen ging niet. Het was een zielig gezicht. De vernielde wagens hadden ze ook daarheen gehaald, en de brokstukken lagen in het rond. Huilend vertelden de vrouwen ons hun leed, en heusch, dit waren geen Greta Garbo-tranen. Deze menschen hadden opeens alles verloren. Denkt u zich dit eens in. Zij hadden niets meer! Zij waren wèl geïnstalleerd geweest en nu alles en alles vernield. De brandende lampen waren omgevallen en hadden tevens brand veroorzaakt. De kleeren waren verbrand, het fornuis lag uit elkaar, de ingebouwde kasten waren uit elkaar gevallen. Van de paspoorten konden ze ons nog slechts voor driekwart verbrande resten zien laten. Alleen wat beddegoed was gered. En wonderlijk genoeg: in een der wagens was een groote ovale spiegel heel gebleven, vrijwel het eenige stuk dat behouden bleef. Men zou zoo zeggen: deze menschen hebben mazzel, juist de spiegel bleef heel en men weet, een gebroken spiegel beteekent bij de reizenden ongeluk.
Hoewel ze onderling een zeer welluidend Bargoensch spraken, waarin alle zigeuners, of ze nu uit Noorwegen, uit Zuid-Frankrijk of Hongarije komen, elkaar kunnen verstaan, stonden ze ons in het Fransch te woord en verhaalden ze ons hun lotgevallen. We beloofden voor hen naar de Buurtspoorweg te gaan, naar de Burgemeester van Evere, op wiens grondgebied ze nu stonden en onder wiens bescherming ze zich bevonden, en met den ondersteuningsraad te spreken.
Bij de Buurtspoorweg werden we allerminzaamst ontvangen door een der directeuren, die ons naar de assurantie verwees, die hun finantieele verantwoordelijkheid had overgenomen. Daar
| |
| |
hebben wij iemand aangetroffen die niet waard is mensch te heeten. Wij spraken er over dat deze menschen en kinderen en twee overgebleven zware, kloeke paarden leven moesten, ook in den tijd die noodig was voor het gerechtelijk onderzoek. Wij noemden hem een som die deze menschen en dieren per dag noodig zouden hebben om van te leven. Het antwoord, dat wij kregen, was: ‘Van dit bedrag kan ik zooveel menschen niet onderhouden, maar als die zigeuners een korst droog brood hebben, is dit voor hen voldoende.’ Men vraagt zich toch af hoe, waar zooveel menschen zonder werk zijn, iemand die zulke antisociale meeningen durft verkondigen, nog gehandhaafd kan blijven.
Ondertusschen verstrijken de weken, de assurantie doet niets, want deze wacht een gerechtelijke beslissing af. Voor ons is deze vrij zeker, nadat wij tal van getuigen en deskundigen gehoord hebben. Maar wat moeten deze menschen onder de hand doen? Zij zijn gewoon zich te verplaatsen, niet lang op één en dezelfde plaats te blijven. Ze zijn zelfs gewend er aan verjaagd te worden. De gemeenten zien hen niet gaarne binnen hun grenzen en nu moeten ze hier blijven overwinteren. De mentaliteit van zigeuners is een zeer eigenaardige. Op ons verzoek heeft de burgemeester hun een woning ter beschikking gesteld, waar ze gratis gebruik van mochten maken zoolang ze hun schadevergoeding nog niet hebben. Dit was een mooi aanbod, maar niet in hun aard. Had de burgemeester hun een paar woonwagens kunnen beschikbaar stellen, zij zouden zeer dankbaar zijn geweest, maar een woning, stel je voor een woning, wat moesten ze daar in doen, een huis tusschen andere huizen, met kamers en gangen. Ze zijn het niet eens gaan zien, maar hebben den veldwachter met de boodschap naar burgemeester gezonden dat ze hem zeer erkentelijk waren voor de goede bedoeling, maar dat het eenige wat ze noodig hadden waren levensmiddelen of geld om deze te koopen. De steunverleening heeft hun toen bonnen gegeven voor kruidenierswaren, maar zooals men begrijpen kan, er zijn reeds zooveel armlastigen in de gemeente tengevolge van de crisis, dat dit maar zeer kleine mondjesmaat is voor een tiental magen die den geheelen dag in de open lucht vertoeven.
Ondertusschen gaat de tijd zijn gang. Het is gelukkig niet koud, maar als het gaat vriezen zullen zij toch zeker wèl gebruik moeten
| |
| |
maken van het beschuttende dak dat hun ter beschikking werd gesteld.... als het dan nog voor hen disponibel is tenminste.
Men heeft hier meteen een aardige mogelijkheid het verschil in karakter van een Belg en een Nederlander op te merken. Veronderstel dat vlak bij den Haag of Amsterdam zoo iets zou zijn voorgevallen. Ik geloof dat de bladen er dan uitvoerige artikels over zouden geven. Het zou een aanleiding zijn een paar hoofdartikels te wijden aan het ras der zigeuners. Velen zouden er eens gaan zien, en allicht een paar dubbeltjes of kwartjes achterlaten. Maar hier niets van dat al. Eénmaal hebben de couranten in de nieuwsberichten het ongeval medegedeeld, er zijn eenige fotos verschenen en daarmee is het uit. Er komen ook geen nieuwsgierigen eens kijken. En de enkelen, zooals wij, toen we voor de eerste maal daar waren, die als vreemdeling komen, worden niet door bedelende kindertjes lastig gevallen, zooals dit - ondanks het verbod van den burgemeester - in zekere toeristenplaats in Nederland maar al te zeer het geval is, althans geweest is. Wat dit betreft staan de zigeunerkindertjes vèr boven die andere kindertjes. En staan de zigeunerouders ook vèr boven die andere ouders die gaarne profiteerden van het gebedel dat ze hun lieve kindertjes hadden geleerd.
Onderwijl passeeren de weken, de weken zullen maanden worden en de zigeuners wachten geduldig tot het recht zijn beslag heeft en de tram veroordeeld zal worden. Een bevriende zigeunerfamilie die langs kwam, is ook al eenige dagen met zijn wagen bij hen blijven staan om hen wat te helpen en om te maken dat er voor de nacht tenminste wat meer overdekte slaapruimte was, maar hij moet ook leven en verder reizen om als stoelenmatter zijn kost te verdienen. Trouwens, zijn bezittingen zagen er nu niet naar uit dat hij zelf het bepaald welvarend had. Maar hoe is dat, als men zigeuner is voelt men zich allen als van één groote familie en als er geholpen moet worden, dan helpt men, ook al heeft men zèlf het niet breed.
In verband met het ongeval heeft zich nog een eigenaardig geval voorgedaan van het hebben van een juist vóórgevoel. Op het platform, op het balcon van de tram, stond een moeder met haar volwassen dochter. Hoewel zij verder moesten, zei de moeder: ‘Volgende halte stappen we af. Ik ben angstig en we loopen dan
| |
| |
maar verder.’ Nauwlijks had ze het gezegd of de botsing vond plaats en zij zelf werd vrij ernstig gewond. Het ongeluk geschiedde vóór ze de volgende halte bereikt hadden!
Hoe zijn nu die zigeuners in hun doen en laten, zal men geneigd zijn te vragen. Van de vrouwen moeten wij zeggen: het zijn bovenal moeders, de kinderen zijn hun geen oogenblik uit het oog, en toen een jongen een kruiwagen rommel een eindje wegbracht en daarbij de weg overstak, stond de moeder duizend angsten uit en werd er direct een van de mannen op af gestuurd om hem veilig terug te halen. Onderling schijnt de verhouding goed te zijn en leven deze menschen in de beste verstandhouding. Voor hun dieren, inzonderheid hun paarden, moeten ze heel goed zijn. Trouwens, dit is ook hun kapitaal. Zij koopen gaarne dieren die er wat slecht uitzien, die ze dan goed voeden en verzorgen om ze, als ze weer op krachten zijn, met winst te verkoopen. Hun beide overgebleven paarden zijn dan ook prachtpaarden en men kon het hun aanzien dat ze er erg over in zaten hoe deze nu in goede conditie te houden, nu ze geen geld hadden om haver te koopen.
* * *
Maanden zijn er verloopen. De assurantie heeft het gerechtelijk onderzoek niet afgewacht. De koude deed zich gevoelen, de zigeuners waren murw geworden. Geen wagens, niet reizen, dat gaat niet, het reizen zit hun nu eenmaal in het bloed. En toen de assurantie een bod deed namen ze direct aan, niet vragend of dit wel in overeenstemming was met de aangerichte schade. Een wagen werd besteld en met de armzalige restanten reisden ze alvast de plaats, waar de nieuwe wagen gebouwd werd, tegemoet. De reis was weer aangevangen, het zwervend leven weer begonnen
|
|