De Nieuwe Gids. Jaargang 51
(1936)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 479]
| |
Bredero-dilemma door J.B. Schepers.Margriete dezelfde als Tesselscha?Bredero, zo zegt L. Koch in het Tsch. v. Ned. Taal en Lett. van dit jaar, noemt Maria (eigenlijk Marritje) Tesselschade wel Margriete in zijn verzen, denkende aan het Griekse woord voor parel, Margaritè. - Ook Dr. J.A. Worp heeft een vers van Br. ‘O parl en puyck der vrouwen’ als aan Tesselschade gewijd beschouwd; maar hij gaat niet zo ver als Koch, die Margrite en Tesselschade voor een en dezelfde persoon aanziet. Ik daarentegen zie in Margriete Bredero's eerste, echte liefde, de stuwkracht van zijn leven; Tesselscha komt later. Lezer, zie daar het dilemma. Wie heeft gelijk? Laten wij eens veronderstellen: Koch, en als het U interesseert, sla dan in mijn bloemlezing uit Bredero met mij blz. 26-99 na. U hoeft niet alles te lezen, maar daarin staan alle verzen (op één naGa naar voetnoot1)), waarin Bredero van Margriete spreekt. Hij is zo'n | |
[pagina 480]
| |
open boek, dat de waarheid uit zijn verzen te voorschijnt moet komen. Ik heb gemeend bij die Margriete-verzen de historische volgorde in acht te moeten nemen, maar moest die op inwendige gronden vaststellen en het is mogelijk dat men aan een andere volgorde de voorkeur geeft. Lezer, kies vrij Uw eigen volgorde, maar op blz. 26, 38, 39, 49, 70 en 97 in mijn Bloemlezing staan de verzen die ons moeten helpen in 't zoeken van de waarheid. Zodra wij er achter zijn, scheiden wij uit; voorlopig is dus Margriete = Tesselschade. In 't eerst genoemde vers (blz. 26) ontmoet Bredero haar voor 't eerst, weet niet wie ze is en is te beduusd om haar naam te vragen. Laat zij toen 18 jaar zijn geweest dan viel dit voor in 1612 en Br. was 27. Al deze jaren hadden deze twee letterkundigen in het toen betrekkelijk kleine Amsterdam geleefd - het ging niet verder dan naar het Zuiden de Singel, naar 't Oosten de Gelderse Kade - en zij hadden elkaar nooit ontmoet! - Merkwaardig! Het tweede, een klinkdicht, (blz. 38) geeft geen sprekende aanduiding, wat meer in verzen voorkomt. Het derde, ook een klinkdicht, (blz. 39) bevat meer nieuws. Ik schrijf er de terzinen, op een paar regels na, die weer niets bijzonders vertellen, uit over: gij hebt, zegt hij, 't eerste glinstrend vier in mijne ziel gebracht,
- - - - - - - - - -
Ghy hebt mijn eerste zangh en mijn verliefde klacht
- - - - - - - - - -
En om u dienst te doen, so leer ick vrije kunsten.
Hier heeft haast elk woord iets te vertellen: Tesselschade, de in 1612 18-jarige is Bredero's eerste liefde na die eerste ontmoeting in 't vorige vers. Voor en door haar slaat hij niet alleen voor 't eerst aan 't verzenmaken, maar hij gaat zich ook aan de klassieke mythologie, taal en letteren wijden; dat immers wil de uitdrukking ‘vrije kunsten leren’ zo ongeveer zeggen in die tijd. 't Wordt voor al deze dingen dan wel tijd, want hij heeft dan nog maar zes jaren te leven: in 1618 sterft de 33-jarige. Maar | |
[pagina 481]
| |
hij werkt hard: in deze 6 jaar heeft hij drie stevige delen liederen, toneel enz. geschreven! Ongelooflijk veel! Als hij dan gestorven is, schrijft iemand die zich ondertekent: Waarde liefde blijft wel van hem:
Van kindsche jaren af, doen ghy noch teder waert
Doe is de Rymery in u door min gebaert,
terwijl Bredero zelf sprak (in 't vorige vers) van zijn brosche, ted're zinnen, die hem tot minnen brachten; maar wisten zij dat wel zeker? 't Komt toch niet uit. Evenmin klopt het als het woord van Hooft, die in 1608 in een brief aan de Rederijkerskamer van ook zijn vaderstad schreef, dat o.a. Bredero toen al toonde, wat hij later zou zijn. En Hooft was een fijne geest, ook hij schreef gedichten als zijn jongere tijdgenoot Bredero. Dit kan immers niet waar zijn: welk dichterlijk jongmens bezingt nu een veertienjarige! Tesselschade is van 1594. 't Lijkt allemaal raar: Hooft wist het ook niet! Maar nu kom ik aan de laatst aangehaalde regel en ja, geachte lezer, nu raken toch al onze redeneringen kant noch wal. Zo kan ik niet doorgaan. In 1607 verschijnt er te Antwerpen een plaatwerk van een oud-Hollander Vaenius en daarin staan bij de platen vierregelige versjes in 't Nederlands en in 't Frans. De Nederlandse zijn van de toen 20-jarige Bredero; ze staan in de drie delen van zijn werken (uitg. Knuttel III blz. 445 vlg.) als De Vaersen op de Sinnebeelden van Horatius en ieder kan ze in de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek vergelijken met de versjes bij de platen van Vaenius. Ik heb dit gedaan en er in 1932 in de Nieuwe Gids over geschreven: vol lof over dit werk van een goed twintigjarige. Ze zijn gedrenkt in de klassieke gedachtensfeer. Welnu, zo iemand behoeft op zijn 27sten niet meer dat voorstudie-werk te doen om der wille van een schone 18-jarige. Toen hij er zich aan wijdde speelde zij nog met de pop en was 9 of 10 jaar. Er is dus een ander, toen ouder meisje geweest, ook ouder dan Br. zelf, die hem met haar overwicht bracht tot de klassieken, tot de ware liefde en tot de minnepoëzie. Zij heette Margriete, misschien wel Keyzer, zoals ik vroeger | |
[pagina 482]
| |
betoogd heb, en de rijmelaar ‘Waarde liefde blijft, Bredero zelf, Hooft, Buitenrust Hettema, en ik zijn in 't gelijk gesteld. Zij komt om 1602 heen al in Bredero's leven; de blaag van het versje van die tijd (Bloemlezing blz. 25) is dan tot jonge man gegroeid door haar invloed en zij blijft, bij perioden, de stuwkracht in zijn leven tot ± 1615 toe. Dan drukt hij veel van zijn vroegere verzen, ook die aan haar gewijd zijn, af in een verzeboek ‘Apollo ofte Ghesangh der Musen, ook de Twaalf Sonnetten van de Schoonheyt, waarbij hem misschien het soortgelijke werk van Justus de HarduynGa naar voetnoot2) door het hoofd gespeeld had. Pas dan komt de tijdelijke bevlieging voor Tesselschade, als hij bij de familie Roemer Visscher aan huis komt en zij hem meer dan eens helpen moet bij vertaalwerk. Vader Roemer wil hem echter niet als schoonzoon en maakt het uit voor zijn dochter. - Margriete en Bredero hebben elkaar ten slotte niet gepast, wat bij zulk een langdurige verkering tot veel onaangenaams leidt voor beiden. Hiermee kunnen wij van Koch's veronderstelling afstappen. Hij had dit alles kunnen weten. Mijn proeve van chronologie van Bredero's jeugd en jeudwerk (N. Gids 1932) behoeft alleen maar deze wijziging, dat de Sonnetten van de Schoonheyt er alléén op het jaartal 1613, maar dan toch ook nog met een vraagteken, moeten geplaatst worden. |
|