| |
| |
| |
Maandelijksch overzicht
Letterkundige notities.
Van mensch tot mensch....
De invloed, dien de eene mensch op den andere uitoefent, is zoo onberekenbaar groot, dat deze wel een der grootste wereldwonderen moet worden genoemd.
Want waardoor ontstaat die invloed, en hoe wordt hij bewerkstelligd? Waarom heeft de eene mensch een zoo ontzaglijk overwicht op den ander.... welke is de wisselwerking, die er plaats heeft van mensch tot mensch; wat gebeurt er indien de een een bevel geeft en de ander het opvolgt, - hoe komt het dat kleine, zwakke, onaanzienlijke personen overwicht hebben op sterke, brute, gezonde persoonlijkheden? Ik herinner mij uit den tijd, dat ik op de H.B.S. ging een teringachtigen leeraar, nietig, bleek en zacht van stem; elk der groote jongens van vierde en vijfde klas had hem met één slag tegen de vlakte kunnen slaan, - maar deze man had een ongelooflijke orde. Geen enkele leerling wáágde het, tegen hem in opstand te komen, brutaal te zijn of ongehoorzaam. Hoe, door welke middelen handhaafde deze leeraar zijn gezag?
Hij had een sterken wil, zal men antwoorden. Heel goed. Hij had een sterken wil. Natuurlijk, dat had hij. En bovendien nog veel zelfbeheersching, en veel dit en dat. Maar.... hoe werkte die wil op de anderen. Welk proces speelde zich in hèm en in de anderen af, tot het gewenschte resultaat was bereikt?
Men zoekt naar een verklaring. En behelpt zich dan met beelden. En zegt: in zoo'n geval is de eene persoon zender en de andere antenne. Alweer: heel goed. Maar wat wordt uitgezonden en wat wordt opgevangen? Het is geen geluid, geen gas, geen geur; geen electrische strooming, waarvoor de eene
| |
| |
mensch als kathode en de andere als anode dient, - maar wat is het dàn?
Hoe komt het, dat geestdrift op andere individuen wordt overgeplant? Dat welsprekendheid geheele menigten kan medeslepen, dat een machtige geloofsovertuiging proselieten maakt? Wat gebeurt er in de ziel of in de hersenen van de anderen, waardoor worden ze aangeraakt, hoe worden ze bereikt?
Henriëtte Roland Holst zegt:
Gedenk mij in uw gebeden.
Zij komen als stralen gegleden
De dichteres bedoelt met stralen hier ‘lichtstralen’, die het ons omringende duister verhelderen. Maar.... al is het dan ook in anderen zin, is ‘stralen’ niet het juiste woord? En is dit niet de eenige oplossing voor het raadsel, dat ons bezig houdt?
De moderne wetenschap heeft kunnen aantoonen, dat het menschelijke lichaam stralen uitzendt, en deze worden proefondervindelijk bewezen door de photografische plaat. Bovendien, zegt F.M. Huebner, in zijn zeer leerzaam boekje: Menschen als vergif en medicijn, (vertaling A.E. v.d. Tol, uitgave L.J.C. Boucher, 's-Gravenhage 1936) ‘heeft men nog hun druk en vermogen tot het doordringen van stoffelijke tusschenwanden gemeten.’
Volgens den geleerde Sauerbruch, is men op grond van hun lichtend, zoowel als van hun dynamisch karakter, tot de slotsom gekomen, dat wij bij deze stralen te doen hebben met verborgen electro-magnetische processen, met trillingen, die zich op de wijze der voortplanting van het licht, door den ether, met bepaalde golflengten voortbewegen.
‘Aan-voelen, helder-voelen’, noemt de heer Huebner het opvangen dezer stralen, waardoor de mensch in voortdurende wisselwerking met zijn medemenschen staat, en welke werking ook dan nog bestaat en wordt onderhouden, als men in een toestand verkeert van bewustzijnafdemping, zooals in den slaap, van bewustzijnsverlamming, zooals in de narcose, waarbij het
| |
| |
zinneleven volkomen is uitgeschakeld, - ook in somnambulistischen staat, en bij slaapwandelaars, die, zonder het hulpmiddel hunner zintuigen, de gevaarlijkste en zwaarste experimenten volbrengen. Een slaapwandelaar verkeert in een toestand, die men: levenden droom, actieven droom, van bewusteloosheid naar werkzaamheid overgeschakelden droom zou kunnen noemen. En hoezeer slaapwandelen een handelen is, zonder dat het lichaam met zijn zinnelijke eigenschappen er aan deelneemt, bewijst het volgende voorbeeld op treffende wijze.
Een hartlijder werd in een ziekenhuis verpleegd. Hij kon geen oogenblik zijn bed verlaten, op straffe van doodsbenauwdheid. Hij was dus verplicht aldoor onbeweeglijk te blijven liggen. Maar op een nacht stond hij, slaapwandelend, op. Hij trad op het balcon, en klom toen van het eene op het andere, drie of vier, die langs den voorgevel waren aangebracht, (voor iemand, die het overdag bij vol bewustzijn zou hebben geprobeerd, een levensgevaarlijk werkje) ging denzelfden weg terug, en kwam veilig weer in zijn bed, zonder van deze escapade ook maar eenig nadeel te ondervinden.
Als verklaring zou men kunnen zeggen, dat bij den slaapwandelaar de imaginatie is uitgeschakeld; met andere woorden, die slaapwandelaar stelt zich het gevaar niet voor, waarin hij verkeert, en ondervindt dus ook geen angst of schrik. Dat is zoo. Maar deze verklaring is toch nog niet voldoende om uit te leggen, hoe een hartlijder een dergelijke inspanning ongestraft verdraagt. Het lichaam, met al zijn functies, zijn capaciteiten of gebreken, moet dan wel totaal niet in aanmerking komen!
Behalve zijn geest en zijn zintuigen bezit de mensch ook nog een ander vermogen, dat philosofen (Bergson) de intuïtie noemen. De intuïtie ziet, zonder te zien, weet, zonder te kennen. Op karakteristieke wijze wordt dit door F.M. Huebner aldus uitgedrukt:
Het is of deze mensch (hij, die het vermogen der intuïtie bezit) steeds als zijn eigen verkenner voor zich uitloopt, en lang reeds voordat hij in persoon op de betreffende plaats aanwezig is, over menschen, omgeving en gebeurtenissen is ingelicht. Wat evenwel voor hem uitgaat, zijn de door zijn wezen uitgezonden stralen, die een veel grootere snelheid dan zelfs die der gedachten, een
| |
| |
veel grootere bewegelijkheid dan zelfs de wind bezitten. Met deze stralen omvat hij het onvatbare, door hen neemt hij deel aan zoowel het verst verwijderde als aan het diepst verborgene.
Het zijn natuurlijk ook deze wonderbare, - ik zou ze willen noemen: radio-actieve stralen, die de ‘helderzienden’, en ook natuurlijk de somnambulen en de droomers van voorspellende of clairvoyante droomen, tot hun uitingen brengen. Deze stralen worden niet door het bewustzijn uitgezonden, evenmin als door den wil, - neen, ze komen uit de ‘onbewustheid’ of uit het subliminale bewustzijn, - zonder dat het lichamelijk organisme er deel aan heeft. En hierdoor zijn dan tevens de handelingen verklaard van de vroegere ‘toovenaars’, en ook van de ‘heksen’, zoo men wil, en misschien ook van de psychometristen.
Men moet, om het familjaar uit te drukken, dit vermogen, indien men het bezit, ‘stilletjes laten begaan,’ en het nooit willen forceeren. Degenen, die werken met koffiedik, met het ei, of met ‘het glas spiritisme’, hebben waarschijnlijk te eenigertijd een divinatorische kracht in zich ontdekt, maar deze is natuurlijk niet altijd in hen werkende en niet altijd even competent. Toch buiten zij deze kracht uit, terwijl het dan geen weten meer is, door de zekerheid van een bovennatuurlijk (bovenlichamelijk) vermogen, maar een raden wordt met den bewusten geest. En dit is ook de reden, dat helderzienden, psychometristen e.d. niet altijd juist zijn in hun beweringen, - en dat een séance soms jammerlijk verloopt, als bijvoorbeeld gebeurde op degene, door mij persoonlijk bijgewoond:
1. Aan de psychometriste werd een portret getoond van een oudere dame.
- Och, wat een lief gezicht. Is dat uw moeder? (Met een groote trefkans had zij kunnen zeggen, als een jong meisje een dergelijke foto toont: Dat is uw moeder. Enfin.) Zij is overgegaan, nietwaar? Zij is overleden aan de gevolgen van een operatie.
- O, neen, mevrouw!
- Nu, dan mag u blij zijn, dát zij is overgegaan. Anders had zij zich aan een zware operatie moeten onderwerpen.
2. - Dit voorwerp heeft toebehoord aan iemand, die is overgegaan.
| |
| |
- O, neen, mevrouw!
- Dan is dit voorwerp een tijd lang in het bezit geweest van iemand die is overgegaan.
3. - Degene, die dit voorwerp bezat, is verdronken.
- O, neen, mevrouw!
- Dan is er in zijn familie een geval van verdrinking voorgekomen....
4. - Uw broer is gestorven aan iets in de buik.
- O, neen, mevrouw, aan een longontsteking....
De intuïtie, de waarachtige intuïtie kan geen vergissingen begaan. Dat kan alleen het geval zijn met de indrukken der zintuigelijke, bewust-geestelijke waarneming. Deze worden onmiddellijk geleid naar een hersencentrum, om van daaruit weer, gezeefd, gecontroleerd en naar hun waarde gerangschikt, naar de peripherie der zenuwen te worden terug-getelegrafeerd, waarna er, van daar uit, op de waarneming wordt gereageerd.
De intuïtieve kennisname behoeft dezen omweg niet. Intuïtieve indrukken worden, zoodra zij ontvangen zijn, als 't ware ter plaatse verwerkt, schrijft de heer Huebner, en dit wil zeggen, dat tusschen de stralen van den uitzender en die van den ontvanger een soort organische samenwerking plaats heeft, ja, dat zij in zekeren zin in elkaar versmelten, waardoor dan de ervaring onmiddellijk kant en klaar voor ons staat, - met andere woorden, de ontvanger heeft, haast tezelfder tijd als de verzending, de ontvangst geconstateerd.
De heer Huebner in zijn hoogst interessant werkje, dat wij gaarne aan alle belangstellenden in psychische verschijnselen aanbevelen, betoogt zeer terecht, dat de mensch menschen noodig heeft, om tot volle ontplooiing te komen. En het is, zegt hij, door de uitstralingen der wederzijdsche aura, dat een mensch ons plotseling sympathiek is, of antipathiek aandoet. ‘De wezensinhoud van een mensch openbaart zich in het periphere krachtveld, dat hem altijd als een autonoom iets omgeeft, (en dat men de aura der ziel noemen kan, of mesmerische energie, of het menschelijke fluidum, of het agens van den geest, of de radioactiviteit, of electromagnetisme, - allen hetzelfde zeggende woorden voor eenzelfde begrip.) En door deze uitstraling verklaart de heer Huebner het ook, waardoor een mensch vanzelf
| |
| |
een krachtig, persoonlijk middelpunt vormt, waaromheen anderen, vrijwillig of onvrijwillig zich scharen, en, magisch geboeid, zicht heen-kristalliseeren. (Dit is zeer zeker het geval geweest, toen De Nieuwe Gids werd opgericht, en de Algemeene Geschiedenis geeft er tallooze voorbeelden van.)
Bizonder geestig is het, zooals de heer Huebner de menschen noemt, die geen inhoud hebben, welken zij op hun omgeving op levende wijze kunnen projecteeren, menschen zonder relief, menschen, die geen “figuur” zijn, menschen die het aan perspectivische diepte ontbreekt: hij noemt hen “één-dimensionalen.” (Op dezelfde wijze zou men, de met de intuïtie begaafden, de vierdimensionalen’ kunnen noemen!....)
De invloed op duizenden is slechts in graad, niet in wezen onderscheiden van den invloed op weinigen, zegt de heer Huebner. En, zegt hij, menigten worden nooit door verstandelijke overwegingen van een leider gepakt en in beweging gebracht, maar alleen door de uitstralingen van hun innerlijk wezen. En daardoor alleen is het ook te verklaren, dat ten tijde der kruistochten een Peter van Amiens, een Godfried van Bouillon in staat waren vorsten en volkeren op te zweepen tot deelname aan de verovering van het Heilige Land, en dat zelfs een kinderkruistocht is mogelijk geweest!
In de hoogste mate waardevol en belangwekkend zijn de beschouwingen van den heer Huebner over weldadige en noodlottige uitstralingen, en de gevolgen, die het heeft, als wij in aanraking komen met menschen, die voor ons zijn als ‘medicijn’ of als ‘vergif’. Op blz. 58 verklaart hij op zeer plausibele wijze den aard der zoogenaamde ‘wonderdadige genezingen’. En hoogst merkwaardig is het ook, zooals op blz. 71 de heer Huebner de geheimzinnige aantrekkingskracht van den kwaden invloed verklaart. Alles bijeen een zeer leesbare beschouwing, die wij aan alle denkenden ter overweging aanbevelen.
N.G.
|
|