psychische radingen en langzame bevroedingen scherp-omschreven dus klaarder voor mij hebben gemaakt.
Ik heb nooit een's anderen philosophie, dus geestelijk uitgangspunt gebruikt om de letteren, en daaronder inzonderheid, de Dichtkunst in de literaire produkten van anderen aan te voelen, want altijd gebruik ik daarbij alleen, zonder aan menschen of dingen te denken, mijn eigen onbevangen want meegeboren aanvoelingsvermogen voor geluid en rhythmus en voor wat de woorden dier andere literatoren precies te kennen geven of slechts willen geven en als zij er dan ook maar eenigszins in blijken geslaagd te zijn voor mijn meer redelijke zielshelft om dat heelemaal goed te doen dus ook suggestief te zijn, dàn eerst ga 'k soms over den mij voor oogen gekomenen tekst nadenken, en ontwikkelt zich dan van zelf het deel van mijn innerlijkst onbewust geestelijk leven, dat daardoor naar boven gekomen is, dus van mijn persoonlijk-psychische bevroeding, herhaal ik, omtrent allerlei algemeene kwesties, die zich thans van zelf, door mijn oneindig-uitgebreide, want zich gestadig voortgezet hebbende lektuur natuurlijk in den loop van mijn langdurig leven zich hoe langer hoe meer heeft verrijkt. En daarom ga ik thans op mijn leeftijd wel eens zwijgend glimlachen, als ik merk, hoe allerlei jongere en oudere menschen, die in een wip voor alles klaar staan, onmiddellijk resoluut gaan beslissen over vraagstukken en dingen, waar zij zelfs niet aan geroken blijken te hebben en toch over babbelen durven onvervaard. Zelf ben ik in mijn eerste jeugd reeds van nature heel anders te werk gegaan. Over alle literaire zoowel als metaphysische kwesties liet ik, zonder mij dit expres voor te nemen, reeds als jonge jongen mijn gedachten gaan bv. toen ik mijn bekende Inleiding tot Jacques Perk schreef. En de literaire meeningen, die toen, na heel lang zwijgend peinzen in mij rezen - vanzelfsprekend had ik toen nog niet veel lektuur - schreef ik zorgvuldig op, onderdoor dat zij mij zelf verrasten. En zoo kwam de Inleiding tot stand. Maar de pers en ook het publiek dier dagen beweerden, dat die
inleiding verward en duister was en niets duidelijk maakte. En ik berustte natuurlijk in die miskenning, want in mijzelf voelde ik: laat de menschen maar babbelen: mijn met groote moeite, dus heel langzaam door mij opgebouwde beschouwingen staan nu gedrukt en er schuilt veel meer achter dan die vlugge