| |
| |
| |
Feiten en fantasieën (dames-rubriek).
Mevrouw de Staël, in haar leven en werk.
(Vervolg van blz. 268.)
Tweede episode (III).
Delphine (II).
Als roman bezien, is Delphine, volgens den modernen smaak veel te langdradig uitgesponnen. Het eigenlijke ‘onderwerp’ is lang niet toereikend, om er drie dikke deelen mee te vullen, en daarom vult de schrijfster haar stof aan met allerlei overdenkingen en beschouwingen; doch deze zijn geenszins enkel padding, (opvulsel van kussens, matrassen enz.) zooals de Engelschen geestig het onnoodige bijwerk noemen, integendeel: haar zienswijzen over echtscheiding, godsdienst, zelfmoord e.a. zijn uiterst interessant!.... En, - mevrouw de Staël schrijft een zoo voortreffelijken stijl, dat het lezen, - ook al maakt zij haar werk wel eens te lang, toch nooit tot een verveling wordt.
De wijze, waarop Delphine voortdurend door het noodlot wordt achtervolgd, is wel een beetje al te romantisch-onnatuurlijk. Zij lijkt minder een levend mensch, dan wel een lyrische conceptie van madame de Staël. En de susceptibiliteit en de overpeinzingen van Léonce zijn meer vrouwelijk-fantastisch dan reëel-mannelijk.
Mevrouw de Staël heeft tweemaal een slot aan haar Delphine geschreven. Evenals dit bij Top Naeff zoo dikwijls het geval is, bleek het ook háar moeilijk, haar verhaal gaaf af te ronden. Maar het eerste slot hoe, onmogelijk ook, naar onzen hedendaagschen smaak, van valsche tragiek, - past volgens mij beter bij den roman dan het latere.
Delphine is een être unique. Zij is overmatig goed, instinctmatig toegewijd, en bezit een aangeboren delicatesse en edel- | |
| |
moedigheid. Bovendien heeft zij iets in zich van ‘l'enfant et le sauvage’, (het is de even juiste als geestige opmerking van Madame Necker de Saussure), en zij doet en voelt zoo heel anders als andere vrouwen, dat zij werkelijk met niemand te vergelijken is.
Men moet van Delphine houden, of men wil of niet, ondanks haar fouten en gebreken en misslagen en onvoorzichtigheden, die onmogelijk altijd zijn goed te praten. En wij vergeten maar al te gemakkelijk, dat Delphine ons eigenlijk als afschrikwekkend voorbeeld voor oogen wordt gesteld.
De roman boeit, en niet het meest in de minst ‘orageuse’ gedeelten. Want mevrouw de Staël is beter schilderes van liefde's teederheden en zelfopofferingen, dan van liefde's hartstocht en heftige eischen. En de gedeelten van den romen, door Delphine geschreven, als zij zich voor altijd van Léonce gescheiden waant, zijn ontegenzeggelijk de schoonste bladzijden uit het geheele boek.
De karakters zijn over het geheel met kracht en juistheid geteekend. De uitbeelding van madame de Vernon is op zichzelf een meesterstukje, en de wijze, waarop zij deze perfide vriendin schildert, doet ons het medelijdende en teedere gemoed van de schrijfster ten volle kennen.
Voortdurend vindt men madame de Staël zelve terug in dit werk. Háar voorkeur, háar smàak, háar oordeel, haar theorieën omtrent vriendschap, dankbaarheid, dienstbaarheid zijn overal te ontdekken. Háar mededoogen voor de zorgen en moeiten van anderen, háar beschouwingswijze omtrent de menschheid en het bestaan worden ruimschoots ontwikkeld. Zij legt haar eigen gedachten in het werk, en deze ontleedt zij met een bizondere fijnheid en schranderheid. En haar stijl komt volkomen overeen, zeggen degenen, die madame de Staël in levenden lijve bijwoonden, met haar ‘conversation sans égale’. Maar in haar boeken ontbrak ‘son regard si vif’, haar ‘manière animée et mordante d'accentuer’, die aan haar gesprekken een sens frappant gaven.
In dezen roman vindt men ten volle la fougue de la jeunesse, en het is geen wonder, dat Delphine even levendig werd bewonderd als levendig aangevallen.
Mevrouw de Staël verdroeg opgewekt afkeuring en blaam van literaire critiek, maar wat haar verontwaardiging en mis- | |
| |
noegen gaande maakte, was als men haar boek veroordeelde uit een oogpunt van zedelijkheid. In dit opzicht was zij zeer gevoelig, en zij heeft altijd met kracht geprotesteerd tegen elke verdenking van immoraliteit. In die dagen werd ook de zelfmoord als onzedelijk beschouwd en zeer welsprekend heeft mevrouw de Staël haar standpunt daaromtrent verdedigd.
Men weet ongetwijfeld, dat ook Rousseau (in het eerste deel van La Nouvelle Heloïse) een uitgebreide verhandeling over den zelfmoord heeft gegeven, die madame de Staël zonder twijfel met instemming en waardeering zal hebben gelezen.
De critiek hield zich zoozeer bezig met Delphine en was zoo veelverscheiden, dat madame de Staël het noodig vond een brochure in het licht te geven, getiteld: Réflexions sur le but moral de Delphine.
In dit geschrift behandelt zij alle vraagpunten, die in verband staan met ‘Delphine’. Een harer stellingen is:
‘Un homme doit savoir braver l'opinion, une femme s'y soumettre’, en naar aanleiding hiervan aarzelt zij niet, te erkennen, dat zij het niet eens is met Léonce en Delphine. Haar ‘but moral’ is, zegt zij, tweeledig geweest. Aan den eenen kant waarschuwt zij de vrouw van smaak en distinctie: respectez l'opinion, puisque, tout ce que vous avez de bon et de fier peut être blessé par elle’, en aan den anderen kant zegt zij tot de wereldsche opinie: Ne soyez point inexorable envers des êtres rares, susceptibles de beaucoup de malheur, et qui font le charme et l'ornement de la vie.
Indien men aanmerkingen, - misschien zelfs gegronde aanmerkingen heeft op dezen roman, dan moet men niet vergeten, zegt mevrouw de Staël, onder welken invloed en op welk moment het boek werd geschreven, namelijk in de ‘période révolutionnaire’. In dien tijd waren er verschillende oorzaken, die de verbeelding der schrijvers exalteerden. Afschuwelijke voorbeelden van wreedheid, laagheid, egoïsme, leidden ertoe om de fantasie liever te voeren naar verheven en schoone deugden en qualiteiten. Toen heel het maatschappelijk gebouw dreigde ineen te storten, hielden de schrijvers zich krampachtig en noodgedwongen vast aan het betere in den mensch, en overdreven dat wellicht.
Zooals ik al zei, mevrouw de Staël, om tegemoet te komen aan
| |
| |
de wenschen van critiek en publiek, heeft het slot van Delphine veranderd:
‘.... mais non pour céder à l'opinion de ceux qui ont prétendu que le suicide devait être exclu des compositions dramatiques, puisqu'un auteur n'exprime point son opinion particulière en faisant ainsi agir ses personnages’.
Zeer juist. Maar ofschoon ik-persoonlijk het eerste slot prefereer, de opinie van de lezers en de recensenten was, dat ‘le nouveau dénouement’, en vooral de mooie brief van de stervende Delphine, de voorkeur verdiende, want een ‘meilleure impression’ wist te geven.
Met Delphine eindigt de tweede periode van het werk dezer schrijfster. In deze periode heeft zij de verwachtingen, gewekt door haar vroegere werk, volkomen gerealiseerd, en tegelijk den grondslag gelegd voor haar blijvende beroemdheid.
Haar geschriften trokken reeds sterk de aandacht van buitenlandsche intellecten, toen men haar in Frankrijk zelf nog niet veel belangstelling toonde. Haar nieuwe en interessante denkbeelden werden vaak over het hoofd gezien, om kleine, onbeteekenende onnauwkeurigheden, enkele neologismen, en hier en daar wat duisterheid in den stijl. Men apprecieerde madame de Staël zeer, wanneer men haar persooonlijk kende, en van haar buitengewone eloquentie kon genieten, maar als auteur stelde men haar niet veel hooger dan vele anderen, die nu al lang zijn vergeten.
Haar zeer origineele ideeën werden ‘une manière d'écrire bizarre’ genoemd, en het was pas veel later, dat men haar eigen stijl en haar groote oorspronkelijkheid wist te waardeeren.
Zooals altijd was het, ook in het geval van mevrouw de Staël, het gemiddelde verstand, dat wennen moest aan iets aparts, iets individueels, iets nieuws!
| |
Derde periode.
Tegen het einde van 1803, nadat zij Delphine had gepubliceerd, werd madame de Staël, die koningsgezind was en zich openlijk tegen Napoleon verklaarde, uit Frankrijk verbannen, en maakte zij haar eerste reis naar Duitschland.
| |
| |
Daar bleek zij een veel grootere reputatie te hebben, dan zij zich kon voorstellen. De geniaalste menschen dier dagen ontvingen haar met ‘transports’; vorsten betwistten elkaar haar gezelschap, en de meest verschillende kringen juichten haar toe, en men bewonderde algemeen haar talenten, haar politieke gedragingen, haar liefde en veneratie voor haar vader.
Het jaar in Duitschland doorgebracht, behoorde tot de gelukkigste haars levens. Het was ‘prodigue de succès, de plaisirs, d'idées nouvelles’, en zij sloot er verschillende vriendschappen, o.a. met A.W. von Schlegel; hun verschil in opvattingen, zoowel als hun overeenstemmingen scherpten voortdurend haar geest, en noopte haar, zich zoo concies en tegelijk zoo origineel mogelijk uit te drukken.
Een aardig staaltje van haar populariteit in Duitschland wordt verteld door Bettina von Arnim (toen nog Bettina Brentano.) Op een diner zat het nog zeer jonge meisje naast de beroemde vrouw, en ‘den geheelen tijd van het maal’, vertelt zij, ‘lag ik voorover met mijn hoofd op mijn bord, zoovelen leunden over mij heen, en drukten mij neer, in den hartstochtelijken wensch de geniale schrijfster in het aangezicht te kunnen zien.’
Doch in dit gelukkige jaar trof haar de zware slag van het verlies haars Vaders.
Haar leven was niet zonder strijd en smart voorbij gegaan. De ontzettende misdaden der revolutie, de ondankbare houding der menschen tegen den heer Necker, het onrechtvaardig oordeel, dat zij zelve van vele kanten had te verdragen, en verschillende andere moeilijkheden hadden haar dikwijls zwaar beproefd.
Maar de dood van haar Vader was een onoverkomelijk verdriet. Zij hoopte altijd voor haar kinderen te kunnen zijn, wat hij voor haar was geweest; zij vereerde hem en had hem lief, en steunde op hem in alle levensomstandigheden als op haar besten en vertrouwdsten vriend.
Na zijn heengaan zocht zij meer dan ooit troost in den godsdienst en in het doen van goede werken. Zij had er behoefte aan te gelooven, dat haar Vader niet voor eeuwig voor haar verloren was: zij verwachtte een wederzien, een hereeniging in het hiernamaals, en zij was ervan overtuigd, dat hij nog steeds haar beschermer was, haar raadgever, en dat hij nog altijd deelde in al haar lief en leed.
| |
| |
Haar liefde gaf haar het geschrift in, ter nagedachtenis aan haar Vader. Dit mooie stuk plaatste zij als inleiding bij de uitgave zijner werken, die zij bezorgde.
Een harer beste vrienden, de thans alom bekende en beroemde schrijver Benjamin Constant, - de auteur van Adolphe, een klassiek geworden boek, dat in de Fransche literatuur een der eerste plaatsen inneemt, - heeft gezegd, dat uit geen enkel der werken van madame de Staël men haar zoo goed leert kennen als uit dit stuk.
Het is waar, dat dit geschrift eenig is in zijn genre. Uit elken zin spreekt haar waarachtige smart, zonder dat zij deze ooit in duidelijke woorden uit. En evenzeer, - ook alweer zonder dat zij het zichzelve bewust is, blijkt haar ontzaglijke liefde uit elken regel.
Zij vergeet zichzelve geheel, om óp te gaan in hem. Zij verheerlijkt haar Moeder, omdat hij haar tot levensgezellin had gekozen, - en als er ooit verschil is geweest tusschen hem en een der anderen, dan valt absoluut en alleen de blaam op hen. En zij verklaart, dat zij alles wat mooi en goed aan haar is, verstandig en edelmoedig, begaafd, en fijngevoelig, te danken heeft aan hèm, uitsluitend aan hem, door zijn opvoeding en zijn suggestie, zijn oordeel en zijn voorbeeld.
Op welsprekende wijze brengt zij alle deugden, goede eigenschappen en verdiensten van haar Vader naar voren.
Hier en daar breekt haar gevoel met geweld zich baan, maar over het algemeen weet zij zich bewonderenswaardig te beheerschen. Want zij vreest boven alles haar relaas te schaden door overdreven betuigingen en opdringerige verzekeringen. En men kan zich voorstellen, hoe zij deze herinnering aan de nagedachtenis van haar Vader geschreven heeft, nu eens terug-gehouden en vol schroom, dan weer gedreven door een trop plein d'amour; altijd angstig om niet den juisten toon te treffen, en haar geliefden Vader niet volkomen recht te doen.
Een grootere liefde dan tusschen madame de Staël en haar Vader heeft nauwelijks op aarde bestaan.... en het is aandoenlijk te weten, dat, op haar wensch, zij rust in hetzelfde graf als waarin haar Vader begraven werd.
| |
| |
Na zich een weinig verlichting te hebben verschaft door het vervullen dezer dierbare taak, welke zij zichzelve had opgelegd, vertrok madame de Staël naar Italië.
Het was in een nog zeer gedrukten geestestoestand, dat zij deze reis aanvaardde, en zij stelde zich weinig genoegen daarvan voor. Verbannen uit de stad harer eerste triomfen en successen, Parijs, voelde zij zich nergens meer heelemaal thuis, en zij betreurde de lichtstad voortdurend en zeer.
Hierbij kwam, dat zij altijd veel meer belang had gesteld in de schoone kunsten en de uitingen van het intellect dan in de natuur, en de ‘beauté champêtre’ der landen, waar zij noodgedwongen moest vertoeven, leek haar slechts een onvoldoend decoratief encadrement voor haar ballingschap, ‘la froide parure d'un séjour insipide’, en tijdens haar verblijf in Zwitserland, ‘elle avait pris une sorte d'humeur’ tegen de meren, de gletschers, de bergen, - misschien wel omdat men haar daarvan zooveel afleiding had beloofd.
Zij was er bovendien zeker van, dat zij, overal waarheen zij ging, haar verdriet meenemen zou, - wáár zij vertoefde, liet haar dus vrijwel onverschilig.
Maar een gelukkige verandering, een herleving bijna, vond in haar plaats, welke zij toeschreef aan den heilzamen invloed van haar Vader, met een naïef en touchant geloof.
De blauwe zuidelijke hemel, het verrukkelijke klimaat werkte gunstig en rustgevend op haar ontredderd gemoed. Haar ziel opende zich weer voor nieuwe sensaties, en haar activiteit ontwaakte opnieuw. Het was, als het ware, of zij nu eerst de ontzaglijke ‘splendeur et grandeur’ der natuur ontdekte, en voelde, hoe heilzaam deze op haar inwerkte.
Tot de ontwikkeling dezer gevoelens droeg zeker niet weinig bij, de invloed, dien het gezelschap van den geleerden en artistieken Schlegel op haar uitoefende. En het is de vraag, of zij, zonder zijn inspiratie, wel ooit Corinne zou hebben geschreven.
Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe.
(Wordt vervolgd.)
|
|