| |
| |
| |
Bibliographie
Europa Erwacht van R.N. Coudenhove-Kalergi. Uitg. Paneuropa-verlag, Zürich, Wien, Leipzig.
East-Carelia, a survey of the country and its population and a review of the Carelian question. Publishers: akateeminen Karjala Seura (Academic Carelia league).
Graaf Coudenhove-Kalergi, de zeer bekende stichter en propagandist van de Pan-europeesche gedachte, en daarbij behoorende internationale vereeniging, heeft alle redenen om het tienjarig bestaan van dien door hem gestichten bond met ingenomenheid te vieren. Dit doet hij door de uitgaaf van een hoogst belangrijk en uiterst belangwekkend werk met bovenaangegeven titel, dat rijk voorzien is van portretten, kaarten en andere illustratiën. Hij bezit over geheel Europa vrienden en medestanders, trouwens aan hen draagt hij zijn boek op, die hem bij de feitelijke samenstelling er van de statistische en geschiedkundige stof hebben geleverd. Het zou welhaast onmogelijk zijn geweest, dat één man zooveel nauwkeurige kennis, bewezen in statistieken en andere cijfers, of weinig bekende feiten, zou hebben kunnen verzamelen. Het vraagstuk in het boek behandeld bezit duizend facetten en op elk daarvan werpt het een helder licht. Statistieken en cijfers. Zij verhinderen allerminst, dat het werk met onvermoeide belangstelling kan worden gevolgd. Het geeft, bij een hulde aan de grootste geesten, die in hun werken de harmonie en de vereeniging der volken van de oudste tijden af hebben voorgestaan of gepredikt, een overzicht van de vroegste tijden der geschiedenis van ons werelddeel, het ontstaan zijner bevolking en de plaats, welke het tot voor korten tijd in het wereldplan heeft ingenomen. Helaas, de Wester- | |
| |
sche, d.i. de Europeesche beschaving is bezig te tanen: de wereldoorlog heeft haar den doodsteek gegeven.
Wanneer alle wijze raad onmiddellijk door hen, wien hij geldt, werd opgevolgd dan.... zou het leven niet waard zijn om geleefd te worden. Goede raad wordt haast nooit opgevolgd. Zooals de individuen willen ook de volken - en wie zal hun dit recht betwisten? - met vallen en opstaan, ‘per aspera ad astra’, hun ontwikkelingsgang volgen, en dit maakt hen in de meeste gevallen sterk en goed. Het is ongetwijfeld waar, wat de heer Coudenhove-Kalergi zegt: ‘wanneer Europa zich niet snel tot één gemeenschap vereenigt, dan zal het door andere internationale statenbonden, welke nu reeds feitelijk bestaan, van zijn plaats in de wereldorde verdrongen en geestelijk waarschijnlijk geheel vernietigd worden. Die internationale wereldbonden zijn de Soviët-Unie, welke zich van de Duitsche grens uitstrekt tot het uiterste Azië; Groot-Brittannië met zijn ‘dominions’ en koloniën, Noord- en Zuid-Amerika, vereenigd in de Monroeleer, terwijl Japan bezig is met China zulk een bond te formeeren. Zal Europa dan nog lang verdeeld en onderling twistziek kunnen blijven, omgeven door zoovele benijders, zoo zij al geen vijanden zijn, waarvan de Soviët-Unie wel de gevaarlijkste is? Immers zij leeft, werkt en wroet vlak naast de Europeesche deur en ofschoon zij zich, vooral in den laatsten tijd, moeite geeft zich een Europeesch voorkomen te geven: zij is een Aziatische volksgemeenschap en door haar algemeen heerschende mentaliteit, tegenover gesteld aan die van het oude Europa, gevaarlijk in de hoogste mate. Haar ideaal is haar levensbeschouwing over geheel de wereld te verspreiden, en dit kan zij te gemakkelijker doen, doordien in alle centra der wereld kleine en groote gemeenschappen zijn ontstaan, welke haar reeds met hart en ziel zijn toegedaan, voortdurend bezig het zoolang door de Westersche levensbeschouwing overheerschte deel der wereld te onderwroeten tot de trotsche bouw, daarop gevestigd, ineen stort.
Ook tegen Japan en zijn dependenties heeft Europa te waken. Gelukkig dat dit nog wordt bedwongen door den Noord-Amerikaanschen invloed en door de nabijheid van de ‘U.S.S.R.’, het ontzaglijke gebied van de nabij liggende Soviët-Unie, op welker levensinzicht het Nipponsche volk al evenmin is gesteld als de meerderheid der Westerlingen.
Voor het toekomstige Pan-Europa sluit Coudenhove-Kalergi deze
| |
| |
‘U.S.S.R.’ zeer terecht uit, ofschoon hij dan een uitzondering behoorde te maken voor Oost-Karelië, waarover hier straks wordt geschreven, dat thans, tegen zijn wil, een zoogenaamd ‘autonoom’ deel der ‘U.S.S.R.’ is. Doch wel een schrikwekkend klein gedeelte blijft er dan op zijn kaarten van dat toekomstige Pan-Europa over. Maar wijl het zoo klein is, betrekkelijk is, dit een reden te meer om er naar te streven tot eenheid te komen. En waarom zou zulk een eenheid reeds voor de naaste toekomst onmogelijk zijn? Is Zwitserland, het kleine, niet een prachtig voorbeeld, dat drie verschillende volken met verschillende mentaliteit, talen, wetten en gewoonten, zich zeer wel verdragen? Zijn de Vereenige Staten van Noord-Amerika daarvan niet een ander en grooter voorbeeld? De volken van dat kleine Europa zouden slechts tot inkeer hebben te komen over hun nationale vooroordeelen, moeten bedenken dat nationale grenzen toch eigenlijk slechts denkbeeldig zijn, hun vijandschappen door niets gerechtvaardigd en meestal aangewakkerd en onderhouden worden door groepen van menschen, voornamelijk wapenfabrikanten en dier veile pers, die, onder voorgeven van een oppervlakkige vaderlandsliefde en op niets of op weinig steunende nationale belangen, het eene volk van Europa tegen het andere opdrijven. Ongetwijfeld, er zouden vele moeilijkheden te overwinnen zijn: een tolunie is met de tegenwoordige vast gesloten grenzen haast niet te bereiken; een overal geldende valuta is in den economischen chaos, waartoe heel de wereld vervallen is, nog moeilijker op te lossen; een algemeene taal - volgens den schijver zou het Engelsch daartoe worden gebruikt - zou moeten worden aangeleerd. Engeland zou niettemin niet tot dat zoozeer van harte gedroomde Pan-Europa kunnen behooren, daarin verhinderd door de vereeniging van zijn ‘Empire’ met de ‘dominions’ en koloniën. Toch zou Engeland er niet anders dan
vriendelijk tegenover kunnen staan, wijl het als 't ware onder den rook ligt van het Europeesche Vasteland.
Er zouden vele bladzijden over dit uiterst lezenswaardige boek, dat een zoo lokkende toekomst voor Europa en al zijn volken voor het denken opent, zijn te schrijven. Want zelden opent eenig werk zoovele verschieten op verleden, heden en toekomst. Maar de rijke gegevens zouden ons meeslepen. De ‘Pan-Europeesche bond’, onder leiding van den bezielenden propagandist Coudenhove- | |
| |
Kalergi, eigenaardig genoeg van Belgische, Japansche en Duitsche afkomst, treedt een tweede tiental jaren in, en wijl het leven sneller voortschrijdt dan ooit te voren, is er geen denken aan te voorspellen hoe deze bond na nog een tiental jaren zal staan tegenover de gedachte welke hij voorstaat en predikt. Op dit oogenblik lijkt de tijd allerminst gunstig voor zulk een wenschenswaardige volkenunie, welke zoo nuttig zou kunnen werken naast en met den Volkenbond, die voor de geheele wereld is bedoeld. Maar wie, buiten kleine doch gevaarlijke en misdadige groepen van personen, zou niet wenschen eens getuige te mogen zijn van zulk een Unie? Want negentig van elke honderd menschen zijn vredesgezind en verlangen niets liever dan rustig te leven en hun arbeid te verrichten, zoo mogelijk onder wat gemakkelijker omstandigheden dan tegenwoordig mogelijk is. Wanneer men een plebisciet zou kunnen uitschrijven onder alle volken, Duitschland niet uitgezonderd, over de vraag: ‘wat wenscht gij voor de eerstvolgende tien jaren: oorlog of vrede voor Uw land?’ er zou geen twijfel mogelijk zijn of allen zouden den vrede kiezen, en zelfs zouden de meesten dien kiezen voor heel hun verdere leven. En allen, die na een tiental jaren dan nog leefden, zouden misschien voor altijd de theoriën verfoeien, waarin de oorlog op welke wijze ook wordt verdedigd of mooi gepraat. Zij zouden dan in het bijzonder die sadistisch-geneigde wetenschapsmannen verafschuwen, die er naar zoeken doodelijke gassen te vinden, enkel om weerlooze menschen gemakkelijk uit te roeien. Dit zijn
misdadige schoften.
Oost-Carelië! Waarschijnlijk zou men negen-en-negentig van de honderd menschen in Nederland kunnen vragen waar dit land ligt zonder een bevredigend antwoord te ontvangen. Het is ook, met alle waardeering gesproken, het land in Europa, waar geen land meer achter ligt. Tusschen Finland en de Witte Zee ligt het. Op de in boven genoemd werk bijgevoegde kaart blijkt Oost-Carelië met zijn 1500 grillig gevormde meren, waarvan het grootste grooter is dan wijlen onze Zuiderzee, een uiterst merkwaardig land, en waarschijnlijk zou het met zij bergen, meren en wouden ook een schoon land zijn, indien men het zou kunnen zièn. Want met zijn langdurigen Poolwinter en zijn voortdurende zware nevels in wat men het zachtere jaargetij zou kunnen noemen, telt het slechts vijftien heldere dagen in het jaar. Het is echter weinig minder uitgestrekt dan Denemarken, Nederland, België en Zwitserland samen, doch
| |
| |
uittermate schaars bevolkt door menschen, die voor een groot deel Finsch spreken, en ook tot den Finschen stam behooren. Ongelukkigerwijze hadden zij sinds duizend jaren te kampen tegen de Russische overheersching en zij deden dit met den moed der wanhoop: een overheersching, welke reeds een afschuwelijke dwingelandij was onder het Czaristisch bewind, doch onder het Bolsjewistische nog is verergerd. Wel is waar heet dan Oost-Carelië een autonomische republiek, deel uitmakende van de ‘U.S.S.R.’, het reusachtig geheel der ‘Soviët-republieken’, doch dit neemt niet weg, dat de bevolking het Bolsjewisme verfoeit, en slechts drie ten honderd verklaarde Bolsjewisten telt, wat niet verhindert, dat alle bestuursposten door menschen van die gezindheid zijn bezet. Voornamelijk door partijgenooten uit Rusland. In 1918, of wat vroeger, koesterden de Oost-Carelianen een zwakke hoop van het Czaristische juk te worden bevrijd door middel van den Britschen generaal Maynard, doch deze stond, zonder het zelf te vermoeden, onder wit-Russischen invloed, en ofschoon de bevolking van Finland van heeler hart aan de zijde dier verdrukten stond, schonk, natuurlijk uit vrees voor verwikkelingen, de Finsche regeering hun slechts theoretischen steun. Zoo zijn dan de Oost-Carelianen weer onder het drukkende juk der Russen, hun eeuwenoude vijanden, die onder Bolsjwistisch bewind nog geweldiger, onmeedoogender, gestrenger overheerschers zijn dan in den Czaristischen tijd. Ook de Czaristen verarmden land en bevolking zooveel zij konden, doch wat zij deden kan niet vergeleken worden met den roofbouw der Bolsjewisten, voornamelijk in de haast-maagdelijke wouden van het land, en van zijn vele delfstoffen. De bevolking, geestelijk vrij wel verwaarloosd, wordt in de jeugd in de door de ouderen verfoeide Bolsjewistisch theorieën opgevoed, doch houdt met bewonderenswaardige karaktervastheid aan eigen aard, geschiedenis en hoop op de
bevrijdendende toekomst vast.
Er zou heel veel te schrijven zijn over dit belangwekkende land en zijn dapper en sterk volk, doch het onderwerp leent zich niet voor een vrijwel onverschilligen lezerskring, waarin men nooit van de Oost-Carelische quaestie heeft gehoord. Met zijn statistieken, wetenschappelijke mededeelingen, diagrammen en photographische afbeeldingen is het fraai uitgegeven boek verkrijgbaar te Helsinki, Suomi, bij de ‘Suomalainen Kirjakaupra’, en het is klaarblijkelijk
| |
| |
slechts bedoeld om in handen te komen, niet zoozeer van het groote publiek, als wel van dat betrekkelijk kleine getal lezers: publicisten, staatslieden, geleerden, volksvertegenwoordigers, die invloed kunnen oefenen op de publieke opinie van hun land om, wijl Soviët-Rusland ten slotte is toegetreden als lid van den Volkenbond, in dit wereldlichaam er op aan te dringen, dat het Carelische volk en zijn land eindelijk worden losgerukt uit den benauwenden greep van de Bolsjewistische verdrukking. Zoo wetenschappelijk is dit in het Engelsch geschreven werk niet, of het is een aanhoudende luide kreet om Vrijheid, liefst om met Finland vereenigd te worden.
Maurits Wagenvoort.
| |
Benno J. Stokvis. Een Afscheid van dit Leven. ‘De Tijdstroom’, Lochem.
Stokvis heeft zich altoos aangetrokken gevoeld tot benauwende beschrijvingen van geesteszieken en vaak van dezulken, wier abnormaliteit verholen bleef en die dus als gerespecteerde lieden tot 'n dubbel leven gedwongen waren. Hier is wederom 'n wrange vrucht van dezen overigens koelen bezadigden strafrechthervormer. De schrijver heeft de donkerste domeinen der ziel gepeild, hij is in de hel van het subconsciente gegaan. Men zou na dit boek gaan weigeren te vertrouwen in den redelijken mensch. Met moeite tracht de hoofdfiguur, een officier van justitie, weerstand te bieden aan oerinstinct, vernietigingsdrift, bronstige razernij, tot ten slotte de doodsdrang beslist. Dat de auteur ons, rationeele menschen, in zijn mystische afgronden weet mee te sleuren, bewijst de kracht van zijn taalvermogen en zijn duizeligmakende intuïtie.
| |
Siegfried E. van Praag. Madame de Pompadour. Em. Querido, Amsterdam.
Waar Querido vergeefs naar streefde: met woorden vergane werelden weer in vollen luister op te roepen, dat heeft Van Praag hier ten volle bereikt in dezen boeienden, maar literair uitnemen- | |
| |
den roman. Er is hier geen teveel aan brillante adjectieven, die men den Oriëntaal abusievelijk toedicht. Al bemint zijn temperament de fascineerende coulisse en het vreemde theaterlicht, Van Praags kunstenaarsschap legt hem 'n gelukkige beperking op, zijn psychologie leidt den lezer áchter 't glanzend decor. Als Carlo van Loo schildert hij ons de jagende seigneurs in hun jasjes van teerbleu fluweel en hun zachtbruine laarzen; in Louis XV en zijn geliefde geeft hij den man, de vrouw en de liefde en zijn vermoeidheden; door dagelijksheden mee te deelen, b.v. hoe de koning zijn beenen uitstrekt, voelen we ons opgenomen in de intimiteit van 't hof. Wij weten dat we met twee echte menschen te doen hebben. Het is 'n gave zooals hier in Holland alleen Couperus ze bezat, om 't verleden zoo nabij te trekken, dat we er in gelooven. Wij wandelen door de bonte weelde van Palais Royal, door de verdorven tuinen van Versailles, we leeren Mevrouw de Pompadour liefhebben, hoewel de legende haar beeld bij ons als de apocalyptische courtisane had vastgelegd. Haar geweldig opofferend gevoel voor den vorst maakt al haar misdaden aannemelijk. Toch maakt de voortreffelijke, soms shakespeariaansche visie van den auteur ons de ellende van de dofdomme massa openbaar: Ventre affamé n'a point d'oreille. Aan wie de schuld van deze krankzinnige miserie, aan Mevrouw de Pompadour, die geen begrip heeft van 't volk, voor wie dat volk niet meer bestaat dan voor den gefolterden hongerlijder zelf zijn ongedierte, aan de pauvre marquise, die alleen maar lijdt, doch afgrijselijk, onder de nietsontziende intrigues der hovelingen, die 'n nooit ophoudenden strijd tegen de bourgeoise voeren, aan haar de schuld? In geenen deele, ook zij is maar 'n figuur dezer eeuw met haar vriend
Voltaire en Louis, en Frederik de Groote; en deze eeuw schildert ons de gracieuse Van Praag met al zijn oogenweelde, zijn bloedige wreedheid, zijn psychische vervoeringen en malaises, zijn economische ellende, zijn depravatie. Dit alles wordt meeslepend van barbaarsche en verfijnde schoonheid.
Jacob Hiegentlich.
|
|