De Nieuwe Gids. Jaargang 51
(1936)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 254]
| |
Buitenlandsch overzicht door Maurits Wagenvoort.Veelvoudig beangstigender van beteekenis is heden het woord van Mme de Maintenon, aan het eind der zeventien eeuw, dat de menschheid leeft in een ‘esprit de vertige’. Deze ‘warrelgeest’, toestand van duurzame duizeling, heeft zich sinds jaren in steeds stijgende mate van haar meester gemaakt, zonder dat zij, arme onnoozele, er veel begrip van heeft. Het lezen der dagbladen met hun sensatie, verergert haar duizeling, haar ‘esprit de vertige’. Nauw heeft de oorlog in Abessynië haar eenig gezond verstand gelaten, mogelijkheid om te verkalmen, of de vreeselijke gebeurtenissen van den burgeroorlog in Spanje bedwelmen haar, en voeren haar, in een dollen geestelijken rondedans mee, niemand weet naar welke ongekende hel. Want het is wel zeker, dat de geheele beschaafde wereld - maar moet een schrijver van eenige beteekenis zich niet schamen nog het haast-zinledige woord ‘Beschaving’ te bezigen? - gespannen toe ziet op wat in Spanje voorvalt. Dit land echter is sedert de overwinning op de Mooren der ‘Katholieke Koningen’ - ‘katholiek’ in den zin van overheerschend - altijd een slecht geregeerd land geweest. Al ten tijde van Filips den IIe, waarin het, naar het scheen, op het hoogste punt stond van zijn ontwikkeling, en de ‘Koninck van Hispaniën’ op het toppunt van zijn macht, bleek het, dat de uit Amerika aanvloeiende schatten niet besteed werden om de gemeenschap te versterken, doch verdwenen in de zakken van gewetenlooze ‘grandes’. De versterkte steden vielen in puin; de strijd tegen Katalonië, dat al onder Filips IV met echt-Spaansche hardnekkigheid streed voor zijn onafhankelijkheid van Madrid, putte land en volk uit, en toen daar het bezielende lied van ‘de Maaiers’ | |
[pagina 255]
| |
werd gezongen - ‘los segadores’ - als een eeuw later ‘de Marseillaise’ in Frankrijk, scheen het wel of deze rijke provincie voor goed voor de ‘Katholieke koningen’ verloren zou gaan. Slechts met inspanning van alle krachten kon zij door den ‘graafhertog’ D'Olivarez’Ga naar voetnoot1) worden behouden. Sinds een eeuw is de burgeroorlog in Spanje nagenoeg zelfs latent geweest. Het begon reeds, kort na verdrijving der Franschen, toen Napoleons oudere broer Joseph, door hem tot den troon der ‘Katholieken koningen’ verheven, zich, hoewel gesteund door het Fransche leger, slechts eenige jaren kon handhaven tegen de fanatieke en doodsverachtende bevolking, welke streed met een geweld, waarvan de schrikwekkende teekeningen en etsen van den beroemden Goya, leerling, zooals hij zich noemde, ‘van de Natuur en van Rembrandt’, de getuigenis afleggen. Toen volgde daarop de langdurige en hardnekkige strijd tusschen de ‘Carlisten’ en de ‘Christinos’, omdat Ferdinand VII, kinderloos in drie huwelijken, in het vierde een dochter gewon, doña Christina, die hij, tegen de Salische Wet in, tot zijn opvolgster verhief, en zoo doende de kroon aan zijn broeder Carlos ontnam. Deze burgeroorlog ontvlamde in 1868 opnieuw, toen de lichtzinnige Isabella, dochter van Christina, haar kroon verloor, Spanje voor korten tijd een republiek werd, toen weer voor even korten tijd een koningschap, onder Amadeus van Aosta, een Italiaanschen prins, na twee jaren opnieuw een republiek, vervolgens weer een koningschap onder Isabella's zoon, Alfonso XII, in 1886 opgevolgd deze door zijn na den dood zijns vaders geboren zoon, den dertienden Alfonso, in 1931 van den troon gestooten. Die geheele eeuw door werden land en volk in onrust gehouden door de beruchte ‘pronunciamientos’ der officieren van het leger. En zoo gevaarlijk is voor heel Europa wat in Spanje gebeurt, dat de wisseling van koningschap tot republiek en van republiek tot koningschap dààr de aanleiding werd van den Fransch-Duitschen oorlog in 1870-'71. Misschien is er toch geen belangwekkender volk in heel de wereld dan de Spanjaarden. Zij geven zich voor elke zaak, die zij goed achten: godsdienst, vrijheid, ridderlijkheid, eer, liefde zoo | |
[pagina 256]
| |
geheel, zoo hartstochtelijk en met opoffering van hun heiligste belangen, dat men niet kan nalaten te erkennen, dat er een onuitbluschbaar vuur, een edele wijding in deze volksziel leeft, welke eerbied afdwingt. Niets ontziend wreed, ongevoelig voor eigen en anderer leed en pijn, begaafd met een verwonderlijk weerstandsvermogen, zijn de Spanjaarden tegelijkertijd beminnelijk, gastvrij, sober, hoffelijk en romantisch sentimenteel. Mannen en vrouwen, het zijn door de Heilige Moederkerk verwende en bedorven groote kinderen, die elkaar veel kwaad doen, maar niet zouden dulden, dat Spanje door een buitenlandschen vijand met een vinger werd verlet. De wanhopige strijd tegen de Noord-Amerikanen gaf hun groote ziel volop gelegenheid hun edelste opofferingsgezindheid te doen kennen. De schrijver dezer regelen toefde toen in hun midden, en zijn sympathie vloeide onweerstaanbaar naar hun zijde, ofschoon hij zich in gesprekken vermat hen te wijzen op hun volksfouten. Waarop zij dan, na een oogenblik van protest, van verzwegen opstand, erkenden: ‘gij hebt gelijk’. Hoe kan hier het jammerlijke verloop van den tegenwoordigen Spaanschen burgeroorlog worden beschreven? Het is de verwoede en wreede strijd tusschen twee wereldbeschouwingen, waarvoor volwassenen en onnadenkende kinderen, mannen en vrouwen strijden met een doodsverachting, welke doet gruwen. Heel Europa, ja heel de wereld, houdt den adem er bij in omdat, hoe het einde ook zij, het beklagenswaardige volk van Spanje voor zeer langen tijd krachteloos en machteloos zal wezen om iets ten goede in het wereldbestel te kunnen zijn. Het zij, dat de zoogenaamde rebellen, in verbeten en verwoeden opstand tegen een tot communisme en anarchisme neigende plebsregeering met haar vernietigingswoede van al wat het oude Spanje heeft opgebouwd, overwinnen; hetzij dat de zoogenaamde regeering overwint, in haar hart rood als een rottende visch, het zedelijk en politiek vergif, dat beide over Europa verspreiden en in alle volken overeenkomstig eigen aanleg en temperament reeds een gretigen ontwikkelingshaard vindt, zal doorwerken tot latere onrust allerwege. Het schijnt echter wel, dat, hoe dan ook, de republiek in Spanje gehandhaafd zal blijven. Over dit vraagstuk althans behoeft het | |
[pagina 257]
| |
overig Europa zich niet warm te maken. Doch het gevaar dreigt, dat, waar de twee levensbeschouwingen, welke thans in Spanje om de overmacht vechten, aanhangers, geloovigen en sympathieën in alle andere landen bezitten: de regeeringspartij vooral in Soviët-Rusland en in het vlammend-roode Frankrijk; de rebellen in de fascistisch geregeerde landen, met Italië en Duitschland aan de spits en het van even-verwoede burgeroorlog nu uitrustende Portugal mèè, de vraag wàt beter is voor de volken: de door het Fascisme beheerschte vrijheid, of de vrijheid, door de groote menigte der onnadenkenden zoozeer gewenscht, welke door de harde vuisten der Soviët-heerschers wordt in toom gehouden? Er zijn weinig volken, die de algeheele vrijheid kunnen verdragen. Zij is als een bedwelmende drank om welke te weerstaan men koel van hoofd en sterk van lichaam moet zijn. Er zijn volken, met een bewonderenswaardig verleden, toen er nog van democratie geen sprake was en voor demagogie geen mogelijkheid bestond, die reeds bij de eerste teugel der vrijheid dronken worden en alles neer slaan wat hun eens lief was, allereerst kerk en godsdienst, waaraan zij eens ziel en zaligheid, geluk en liefde hadden verpand. Zij kunnen den edelen wijn der Vrijheid niet verdragen. Griekenland van heden is er op dit moment opnieuw een voorbeeld van. Hoelang zal daar nog het splinternieuwe koningschap van gisteren kunnen bestaan, wijl het reeds wankelt nu het er pas weer op de beenen is gezet? Het overige Europa, rood of wit gezind, popelt om een van de strijdende partijen in Spanje te hulp te snellen. Zij die fascistisch gezind zijn hebben moeite om zich te bedwingen, maar niet minder dan zij, die Marxistisch, communistisch, anarchistisch denken en voelen. Frankrijk, daartusschen, bang voor eigen innerlijke rust - entre ces deux son coeur balance - is de eerste geweest om aan de andere mogendheden groot en klein een volstrekte onzijdigheid voor te stellen. Maar het hart kruipt waar het niet gaan kan. De twee stroomingen in alle landen darren om hulp te verleenen aan die zijde, waar hun sympathie met breede en krachtige wiekslagen heen snelt. De zoogenaamde regeering in Spanje, die de met dynamiet gewapende mijnwerkers van Asturia en Rio-tinto heeft te hulp geroepen, en wapenen in handen gegeven van verwilderde mannen en door haat bezielde vrouwen en onbeheerschte kinderen, een | |
[pagina 258]
| |
menigte dus, welke, hoe de overwinning ook zal zijn, Spanje daarna nog dichter bij den afgrond zal brengen, deze radelooze en redelooze regeering wil onderhandelen op volslagen onaannemelijke voorwaarden: autonomie van Katalonië, algemeene amnestie o.a. Doch er is voor Spanje slechts één redmiddel mogelijk, dat echter zal blijken slechts korten tijd het volk tot rust te kunnen brengen: het bewind van een door den gloed van den burgeroorlog gesmede ijzeren dictatuur, hard, wreed en zonder medelijden. Ongelukkig volk! Het merkwaardigste woord over den Spaanschen burgeroorlog gesproken is van den bekenden Baskischen geleerde professor Miguel de Unamono in een onderhoud met H.R. Knikerbocker, een Noord-Amerikaanschen journalist, nu daarom door de z.g. regeering te Madrid ontslagen als ‘rector voor het leven’ aan de beroemde universiteit van Salamanca. ‘Madrid’, zei hij, doch hij bedoelde daarmee heel het zoogenaamd democratische Spanje, ‘Madrid is geestelijk ziek. Het lijdt aan anarchisme’. ‘Vergeet niet dat Spanje het eenige land in de wereld is met een georganiseerde anarchistische partij met duizenden leden. Trotski was, toen hij hier kwam daardoor getroffen. Hij vroeg de Spaansche anarchisten of zij een proletarischen staat wilden vormen?’ Zij antwoordden: ‘Neen, wij willen geen enkele soort staat.’ ‘Hij vroeg hen, hoe zij b.v. spoorwegen wilden exploiteeren. Zij antwoordden, dat zij geen spoorwegen wilden exploiteeren.’ ‘Krankzinnig, stapelkrankzinnig! En die menigte heeft nu de overhand! Zij heeft geen ideeën en geen idealen. Zij heeft geen andere gedachte dan een krachtige waanzinnige drang om te vernielen.’ ‘Hoe is deze buitengewone beweging begonnen?’ vroeg de journalist. ‘Het is stellig schier ongelooflijk, dat een groot aantal lieden in dezen tijd zich zouden aaneensluiten onder het symbool van schedel en kruisbeenderen!’ ‘In historisch opzicht vond zij haar oorsprong in een splitsing tusschen Marx, den grondlegger van het socialisme, en Bakoenin, den anarchistischen filosoof,’ antwoordde de professor. ‘Toen de splitsing geschiedde, gingen de Duitschers, Russen en alle anderen met Marx mede, maar Spanje schaarde zich achter | |
[pagina 259]
| |
Bakoenin, omdat de Spanjaarden voor het meerendeel desperado's zijn’. Ofschoon professor Unamuno blijkbaar niet rijk is gelooft hij zoo sterk in de zaak der Witten, dat hij 5000 peseta's heeft gestort in generaal Mola's fonds. ‘Maar,’ verklaarde hij, ‘ikzelf ben noch rechts noch links georiënteerd, ik ben niet veranderd. Het regime van Madrid is gewijzigd, aldus de professor. ‘Als alles voorbij is ben ik er zeker van, dat ik mij als altijd tegen de overwinnaars zal keeren.’ Dit laatste woord is veel beteekenend en wijst op de innerlijke onrust, op den ‘esprit de vertige’, waaraan de moderne menschheid lijdt. Het wordt echter tijd, dat wij ons oog van het jammerlijke Spanje afwenden en letten op zijn interessante buurvrouw Frankrijk, op Marianne, de roode maagd, gehuwd nu met den vuurrooden minister-president Blum, die wankelt op het bewegelijke koord der radicale volksgunst. Als eerste en zeker weldadige poging om Frankrijk te regeeren tracht hij ‘la haute finance’ en het beruchte ‘Comité des Forges’ te knevelen in dien zin, dat zij machteloos worden tegen zijn radicale maatregelen. Een aanzienlijke leening is uitgeschreven, waardoor zijn minister van financiën Paul Faure hoopt beider tanden te kunnen breken. En ook het woord, dat deze heer sprak heeft zijn internationale beteekenis. ‘Duidelijk kan de vijandigheid worden geconstateerd, die deze leening van den kant van zekere banken en rijke industrieele ondernemingen ondervindt. Het zal goed en stichtelijk zijn de houding aan te teekenen, die de groote credietmaatschappijen, het “Comité des Forges” en de assurantiemaatschappijen aannemen. Men zal moeten komen tot een oplossing van de ondragelijke tegenwerking van eenige honderden bevoorrechten, die beschikken over de voornaamste bronnen van rijkdom. Wanneer een staat in financieel opzicht in gevaar verkeert is het aan de rijke klasse zich de belangrijkste inspanning te getroosten. Wanneer zij weigert, of zich aan schuldige manoeuvres overgeeft om het werk der wederopheffing te saboteeren, krijgt haar actie het ware karakter van hoogverraad, en moet zij als zoodanig worden behandeld. Wat de Fransche spaarders betreft, zij zullen er goed | |
[pagina 260]
| |
aan doen, niet te luisteren naar hen, die ervan droomen weer aan de macht te komen na een financieele rampspoed, die zij zelf zouden hebben te voorschijn geroepen, aangezien zij zelf de eersten zouden zijn, die het slachtoffer zouden worden. Wanneer de tegenwoordige leening niet mocht slagen en andere financieele maatregelen onvoldoende mochten blijken om den Franschen staat de mogelijkheden te geven den normalen gang der diensten te verzekeren, laat men dan oppassen voor het afzichtelijke spook van het bankroet. Onder die omstandigheden zou de franc in een gesloten brandkast niet veiliger zijn dan in een lade met een verroest slot of in een wollen kous.’ Het Italië van Mussolini zet intusschen in Ethiopië zijn strijd voort, nog meer gehinderd door de tropische regens dan door de wilde en nog steeds bewapende troepen van Abessynische stammen, die met ware doodsverachting strijden voor een verloren zaak. Wie twijfelt er nog aan, dat Italië land en volk ten slotte onder zijn macht zal brengen? Maar daarmee alleen is het niet klaar. Wil het mettertijd dit land en dit volk administreeren en exploreeren, zooals het dit met zijn Noord-Afrikaansche overwinningen heeft gedaan, en op waarlijk eerbiedwekkende wijze, dan moet het de overmacht zien te krijgen op tenminste de Oostelijke helft der Middellandsche Zee en de Britsche oppermacht daarin, kàn het met ‘geven en nemen’, zoo niet dan met machtsmiddelen daaruit verdrijven. Groot-Britannië, dat niet meer zoo overtuigd als voorheen roept ‘Britannia rules the waves’, heeft zich reeds gehaast zooveel mogelijk vrienden te maken in het vijandig Egypte door in beider geschil de wel overleggende mindere te zijn, die inzag, dat zijn oppermacht in het Land van den Nijl niet veel langer kon worden gehandhaafd, en het beter was, juist met het oog op het zoo nabij liggend Italië, in de buurt groote en invloedrijke koloniën bezit, de Egyptenaren vriendelijk te stemmen. Het verluidt, dat Italië er over denkt in Abessynië een Amharische legermacht op de been te brengen, waarmee het gedeeltelijk reeds is begonnen. Vooreerst ter bestrijding van de nog steeds in opstand verkeerende ‘rassen’ met hun ongebonden legers van woeste krijgers. Zal zulk een Amharisch leger ooit geroepen zijn op te treden in een oorlog in Europa? In Frankrijk, waar men van het te hulp roepen van | |
[pagina 261]
| |
zulk een leger zwarte troepen tegen de Duitschers, ‘de Blonde’, ‘de Arische’, het voorbeeld heeft gegeven, een voorbeeld, dat, naar het schijnt, in Frankrijk-zelf niet zonder bedenking werd geacht, maakt men er zich reeds nu ongerust over. Maar waarover maakt men zich in dat land nièt ongerust? Frankrijk heeft een tekort aan volkskracht, dat Italië allerminst kent. Daarom heeft Marianne haar zwarte, aangetrouwde zonen in haar strijd tegen Duitschland te hulp geroepen. Dit feit heeft vooral bij onze Oosterburen, zoo ‘blond’ en zoo ‘Arisch’, het bloed vergiftigd. Maar de Romeinsche dagbladpers tracht nu reeds de verontruste geburin gerust te stellen. Italië heeft geen agressieve bedoelingen. Natuurlijk, mits men het niets in den weg legt. Duister is deze tijd! Maar een lichtpunt er in waren de Olympische Spelen in Berlijn, al waren zij wat druk-doenerig-Duitsch. De elfde Olympiade van het moderne tijdvak, bij de viering waarvan de Nederlandsche athleten, in het bijzonder de vrouwelijke, waarlijk een eer bleken voor de lichamelijke opvoeding van ons volk en den Olympischen geest, waarin onze jonge menschen overwinningen wisten te vieren en nederlagen met waardigheid te dragen.
* * *
Van den heer Mr. L.E. Visser, in Den Haag, ontving de redactie van ‘De Nieuwe Gids’ een protest, waarin de schrijver van het ‘B.O.’ beticht wordt van geleidelijke ontwikkeling ‘in fascistische richting’, tevens van ‘een anti-semitisme, als men gelukkig hier te lande slechts zelden bij meer-ontwikkelden aantreft’. Om dit te bewijzen beroept hij zich op het feit, dat de tegenwoordige minister-president in Frankrijk Levi Blum wordt genoemd, in plaats van ‘Leo’, en op ‘de van grove onwetendheid en kwaadwilligheid getuigende beschouwingen over den Joodschen opbouw in Palestina’, waarover echter in het ‘B.O.’ nooit een woord van onvoldoende waardeering werd gezegd, waaruit onwetendheid en kwaadwilligheid zouden kunnen blijken. Het slot van het ‘B.O.’ in het Augustusnummer: lof toch aan de vruchtbaarheid van de Joodsche en Arabische volken, schijnt den heer Mr. L.E. Visser in het bijzonder geërgerd te hebben, | |
[pagina 262]
| |
zoodat hij tot eenige insinuaties is gekomen, welke den overzichtschrijver volkomen kalm laten, en hier niet zullen worden beantwoord. De ‘N.G.’ heeft geen plaatsruimte om met den heer Mr. L.E. Visser in polemiek te treden. Indien den schrijver hier aan het woord eenige menschelijke zelfingenomenheid mag worden gegund, dan is het wijl hij gelòòft leven en menschen evenwichtig te beoordeelen, zonder vóór- of tegeningenomenheid. Van antisemitisme weet hij zich volkomen vrij, maar den Joodschen invloed op de democratische politiek acht hij voor elke volksgemeenschap, ook de Nederlandsche, noodlottig. Aan de eigenaardige mentaliteit, het toegespitste intellect der Joden brengt hij passende hulde, zij het ook onder eenig voorbehoud. Groot is zijn waardeering voor het Joodsche werk in Palestina, doch hij verbaast zich over de aanmatiging der Joden om dit land nog steeds als het hunne te beschouwen - het is waar: in Engeland werd het hun opnieuw ‘beloofd’ - terwijl de Arabieren, stambroeders, er zich negentien eeuwen na de Joodsche ‘Verspreiding’ hebben gehandhaafd ten spijt van hun fatalistischen godsdienst, oorzaak waardoor zij bij de Joden, economisch en intellectueel, ten achter staan. Vermoedelijk zal dit antwoord den heer Mr. L.E. Visser niet bevredigen, doch de evenwichtigheid van oordeel, waarnaar deze schrijver streeft, laat hem geen hoop diens goedkeuring over het Joodsche vraagstuk ooit te zullen verwerven. |
|