De Nieuwe Gids. Jaargang 51(1936)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 219] [p. 219] Verzen door Hélène Swarth. I. Oud vrouwtje. Klein, kromgebogen, 't oude vrouwtje strompelt. En kindren schelden: - ‘Heks!’ en ‘Tooverkol!’ Eén, dat zij struikel', drijft tot haar zijn tol, Twee bauwen na de woorden, die zij mompelt. Zij wou naar 't park, maar, bang voor 't laf gesol, Dat haar, zoo zwak, zoo weerloos, overrompelt, Haar tikkend stokje in elke plas gedompeld, Vlucht ze, als, gejaagd, een diertje naar zijn hol. Hoog steilt de trap, haar borst doet pijn van 't hijgen. In 't zolderhokje is 't veilig wel en stil - Had ze éen nu maar, die lief haar was en eigen! Een vriendlijk woord is ál nog wat zij wil. 't Is bitter, áltoos worgend leed verzwijgen - Droef trilt haar mond, een traan bewaast haar bril. [pagina 220] [p. 220] II. Aan vaders arm.... Aan Vaders arm, als vroeger, na de school, Mooi Meisje tript, met lachje en babbelpraat, Maar schaamte drijft een blos haar naar 't gelaat. In zomerwoud dat loom verliefd gedool Met hem, wiens lokstem noô zij wederstaat, Haar meer dan vriend, haar liefste, haar idool, Terwijl nog Vader ziet een aureool Van reinheid rond zijn meisje - wás het kwaad? Mocht zij, vol teeder mededoogen, niet Hem, wien zijn vrouw zóo droef en eenzaam liet Met honing troosten van haar liefdemond? Neen, 't was geen zusterkus! Nu voelt zij 't wel. Hij vleide en zij vergat hoe plicht hem bond - Zij gaf haar liefde, hij, veroovringspel. [pagina 221] [p. 221] III. Bij het graf. Zij staat bij 't graf - Hier baat geen handewringen, Geen bloemenoffer, als een bede vroom, Geen stille traan, geen bleeke hemeldroom, Geen tergend spel van mooie erinneringen. Onder die zerk vergaat wien, sterke boom, Haar liefdeklimop teeder mocht omringen. - ‘O rozemond, die kussen kon en zingen, Armen, waarin ik wégschool, liefdeloom! O liefdekracht, die mij placht te beschermen, Wie ik, bezaligd, héel mijn leven gaf! O felle dood, die weet van geen ontfermen! Voor welke zonde lijd ik déze straf?’ De regen ritselt, droeve duiven kermen, De wind verspreidt haar bloemen over 't graf. Vorige Volgende