| |
| |
| |
Ouwe Gerritje's liefdesavontuur door Ralph Springer.
Ouwe Dorus stapte, de gereedschappenbak op den doorgezakten schouder, op zijn manier, zij het dan met sukkelende pasjes, stevig aan. Dien bak droeg hij reeds vele jaren, eenige uren daags, op dienzelfden schouder en dat dragen had zijn bovenlichaam een eenigszins anderen vorm doen aannemen, dan de natuur eigenlijk bedoeld had. Loopend naast Dirk, den nieuwsten knecht van baas Mullema, kwam hij dan ook weinig voordeelig uit. De jonge kerel, die slechts eenige plankjes en een zaag droeg, had dat reeds direct bij zichzelf opgemerkt, doch hield loyaal den tred in, om den ouden voorman niet achter te laten.
Deze had zich voorgenomen, tegen den nieuwen knecht zoo min mogelijk te praten en zeker den weg tot aan den klant, waar ze moesten werken, zwijgend af te leggen. Praten, althans praten zonder nuttige reden, achtte hij niet in overeenstemming met de waardigheid van de oude timmermanszaak Mullema, waar hij de meesterknecht van was en die waardigheid diende hij zeker wel op te houden jegens een jongen hekkespringer als Dirk, die regelrecht uit den ‘revolutiebouw’ naar zijn oude burgerzaak was overgewaaid. En toch, niettegenstaande deze ernstige overweging, achtte hij een kort, waarschuwend gesprek niet overbodig. In zekeren zin, immers, had Mullema hem den nieuweling meegegeven, opdat hij hem een beetje zou inwijden, in de gewoonten en gedragingen bij een netten, ouden burger timmerwinkel. En dat inwijden ging immers niet, zonder te praten.
| |
| |
Nu en dan opende hij dan ook half den mond, doch sloot hem direct weer, uit ergernis, dat Dirk niets van zijn weifeling scheen te bespeuren, of haar geen aandacht waard keurde. Zeker was het, dat die jonge kerel heel wat meer belang stelde in de dienstmeisjes, die brood en melk aannamen en een kort ochtendpraatje maakten, dan in hem, Dorus, die toch eigenlijk den baas en de oude zaak Mullema vertegenwoordigde. En Dirk groette ze allen, of ze oud of jong waren, een armoedig ruiten japonnetje of een mooie zwarte jurk met wit boezelaar droegen. Nu ja, hij maakte wèl een weinig onderscheid en groette snaakscher, als hij een schalksch kopje, dan wanneer hij een ouwelijk vaatje zuur bier passeerde. Gevoel voor standsverschil bezat hij niet in het minst, maar zooveel te meer voor uiterlijke liefheid en aantrekkelijkheid.
Om de tien tellen keek de jonge kerel naast zich, ter overtuiging dat Dorus nog leefde en meesukkelde. Indien hij hem plotseling had zien neerzinken, zou hem dat niet in het minst verwonderd hebben. Den vorigen avond, nog, had hij een gewezen maat uit den revolutiebouw verzekerd, dat hij, tusschen al die ouwe mannetjes van Mullema, voortdurend het gevoel had, of hij zich op een veld tusschen pasgedolven graven bevond. Daar bedoelde hij echter volstrekt geen kwaad mee, want hij hield van alle soorten menschen, zoolang ze hem maar niet ergerden.
Bij een nieuwen, luidruchtigen, groet van Dirk keek Dorus hem een beetje beteuterd aan. Die kwiebus scheen wel alle dienstmeisjes uit de oude stad te kennen en zij hem, want de meesten harer groetten hem opgetogen terug. Dat kwam toch eigenlijk niet te pas, voor een knecht van de oude zaak Mullema. Het stond niet, want het had er van weg, dat ze naar de kermis gingen, inplaats van naar een ‘heerschap’, om te werken. Hij verschoof zijn tabakspruim naar de andere wang.
- Gistere, begon hij eindelijk, gistere is 't merakel mis met je geweest. Je hebt aardig de beest uitgehange, aan de winkel.
Zij stem klonk brommerig, doch hij trachtte haar terechtwijzend en waarschuwend te doen klinken. Echter had dat op Dirk een volkomen tegenovergestelde uitwerking. Hij draaide althans het hoofd naar hem toe en schalde een korten, helderen lach uit. Joviaal klopte hij den meesterknecht op den vrijen schouder.
- Is er iets met je, ouwe? vroeg hij dan, kwansuis bezorgd.
| |
| |
Wacht, ik weet het al, je hebt nog niks gehad. Wat docht je van een kruienbittertje? Dat is nou nèt iets voor de nuchtere maag, hè? Dat zal je beslist opknappe.
Dorus bleef een moment staan en hijgde van verontwaardiging. Zoo'n aap, die pas bij Mullema kwam kijken, nog wel overgewaaid uit den revolutiebouw, dacht hem, die nooit anders dan aan goeie burgerwinkels had gewerkt, de les te lezen.
- Mijn mankeert niks, verstaan je? richtte hij zich giftig tot hem. Wou jij soms prissemeere, dat ik misselijk ben?
Hij nam een fiere en waardige houding aan, hetgeen gek aandeed, daar hij wel een hoofd kleiner was dan Dirk.
- Och, trek je het maar niet aan, suste deze, goedhartig. Eerlijk gezegd, zou het me niks verwondere, àls je een beetje misselijk was. Man, op jouw leeftijd staan je ommers overal voor. Mijn vast smoesje is altijd, een oud werkman is precies een versch graf. Maar, over wat anders gekletst, mot je d'r eentje, of ik stap alleen naar binnen.
Hij zei dat in zijn gewone gulheid en begreep niet, dat hij den ouden man eigenlijk weer een nieuwe krenking toevoegde. Het was immers bekend, in alle oude timmermans-, schilders- en loodgieterszaken, dat een knecht van Mullema nooit een aanbod van drank afsloeg; althans, als het sterken drank betrof. En echter, was nog nooit, zoo lang die zaak bestond, een Mullemaschen timmerman op dronkenschap betrapt. Dit werd, in de oude winkels, op verschillende wijzen verklaard. Aan den eenen werd beweerd, dat een mannetje van Mullema héél wat opkon, voor je het hem kon aanzien, en aan den anderen gaf men er een heel wat schamperder uitleg van. Daar immers werden die ouwe timmerlieden er rechtstreeks van beschuldigd, alleen en uitsluitend te drinken, als de borreltjes, proppies enzoovoort niet ‘naar koper smaakten’, met andere woorden, als ze door anderen betaald werden. Ze zouden te gierig zijn, om voor eigen centen te drinken en een vreemde moest al bar royaal zijn, als hij ze dronken maakte, voor zijn rekening. De volle waarheid wist niemand en Dirk had er nog nooit een theorie over gehoord. Zeker was het dat, toen hij over zijn schouder keek, hij Dorus achter zich het café binnen zag stappen.
Onderwijl deze het glaasje Bols in zijn mond leeggoot over- | |
| |
woog hij, dat een enkel borreltje, tot een tweede zou het toch wel niet komen, hem niet in het minst verplichtte, jegens dien nieuwen snoeshaan. Wat hem betrof, zou hij zich er toch niet door laten afhouden van zijn voornemen, Dirk op diens fouten te wijzen, zoodra hij dat noodig achtte. Daar was hij nu eenmaal meesterknecht voor.
De jonge kerel, die niets van dat wijze voornemen vermoedde, oordeelde dat ze nu, van vreemden, vrienden waren geworden en begon, zoodra ze verder gingen, een van zijn kant zeer onderhoudend gesprek. Allereerst bracht hij verslag uit van zijn laatste kloppartij, in een nachtkroeg en vertelde voorts van een dozijn vorige kloppies, waarin hij betrokken was geweest. Dorus luisterde maar half, bromde af en toe ‘h'm!’ en keek belangstellend naar alle tapperijen, die ze passeerden. De jonge man voelde echter opeens zooveel behoefte, zijn avonturen aan vroegere winkels op te halen, dat hij de blikken van Dorus volstrekt negeerde, ja scheen te vergeten, dat er nog sterke drank bestond.
Toen ze het huis van den klant, bij wien ze werken moesten, naderden, dreef in Dorus het besef van zijn verantwoordelijkheid weer boven.
- Stop 's effe, viel hij Dirk in de rede, vertel dat maar in schofttijd verder. We binne d'r nou zoo meteen en nou heb ik je eerst wat te zegge. Hou, zooveel als je kan, je fatsoen, want 't binne daar knappe meissies.
Dirk grinnikte en klopte hem op den schouder.
- Je bent me toch een ouwe smakker, hoor! schalde hij, goedkeurend. Zoo opgebruikt als je bent, weet je toch óók wel, wat knap is en wat niét.
- Als ik zeg knappe meissies, ging de meesterknecht onverstoorbaar verder, dan bedoel ik fatsoenlijke meissies, die knap op haarlui woorde zijn en op d'r kleere en waar jij je als fatsoenlijk werkman moet voordoen. Dàt en niks ànders bedoel ik.
- Zeg 's, je ziet mijn toch zeker niet voor een brok boef aan, monpelde de jonge man, gekrenkt. Als ze mijn niks doen, hebbe àn mijn ook geen kind. Ik weet me toch zeker wel te gedrage.
- Dat weet ik nou nog zoo net niet. Als je hier, net als Zondagnacht in dat café, de boel kort en klein slaat en de brokke gaat verkoope....
| |
| |
Hij slikte het overige van zijn reprimande in, doordat een oude dienstmeid hem bij den arm greep en tot stilstaan bracht.
- Laat je me nou haast voorbij zijn geloope, Dorus! kraste ze, met piepende stem. Je moest immers bij ons zijn, of niet?
Dirk keek haar eerst bevreemd aan, maar voelde zich dan van benepenheid bevangen. Nog nooit was het bij hem opgekomen, dat zulke kleine, mummieachtige menschjes, als dit oude vrouwtjemeisje, werkelijk in staat waren, door eigen kracht een huisdeur te openen, om zich op straat te laten uitluchten. Nu hem bleek, dat dit echter inderdaad mogelijk was, voelde hij iets in zich opwellen van den wrevel, waar zijn dagblad altijd vervuld van scheen, als het foeterde, tégen het werken door ouden van dagen en vóór staatspensioen.
- Ja Gerritje, viel Dorus haar bij, we moete juist bij jou zijn. Hoe gaat het met je been?
- Heel goed, dank je wel, Dorus. Ik heb er weer een nieuw smeerseltje voor. Moest jij óók eens gebruiken.
- En dit hier is onze nieuwe knecht, die zou me vandaag helpe, stelde Dorus zijn maat voor.
Het besje trachtte Dirk in de oogen te zien, maar bracht het niet hooger dan tot aan zijn kin.
- O jemie! kreunde ze, wéér zoo'n jonkie. Die zal het bij Mullema wel niet lang uitzinge. Als ie nou maar geen vuile voete in huis brengt! jankte ze, bezorgd. Weet je wat, Dorus, we moeste 'm maar zijn schoene late uittrekke, denk je ook niet?
Dirk keek haar eenige oogenblikken verbaasd aan en brulde toen zoo luid, dat het oudje verschrikt naar binnen stoof en een langen stoffer greep.
- Hé, Dorus, joelde hij, dàt is dan zeker de grootmoeder van je knappe meissies! Of, is ze nòg verder in de familie?
Zijn makker lachte er volstrekt niet om, doch keek bezorgd naar den langen stoffer.
- Hou je mond dicht! bromde hij. Ze is het keukenmeissie en ze hebt hier een hoop in te brenge. Als ze één vinger uitsteekt, mag ik hier niet meer de vlag uitsteke, op Koninginnedag.
- Ook een kopzorg voor jou, al valt d'r vinger d'r af.
- En dan heb ik een strop van een gulden. Affekaat Breslau, zoo heet het heerschap hier, bemoeit z'n eige niks met het huis- | |
| |
houwe en laat alles aan mevrouw over. En dié heeft het weer zoo druk, dat alles op de booie neerkomt en Gerritje is de oudste.
- Dàt zag ik direct al, beaamde Dirk. D'r is geen tweede meid gebore die zoo oud kan zijn als zij, laat staan nòg ouwer. Zeg Dorus, heb jij in je jare de grootmoeder van schele Hanna nog gekend, die op den hoek van de Kromme Palmstraat met visch heeft gestaan, een jaar of vijftig, vijf en zestig gelede?
- Nou, komt er nog wat van, of de deur gaat dicht, knarste Gerritje. Trekt ie nou zijn schoene uit? vroeg ze Dorus, zachter.
- Ik laat 'm zijn voete flink vege, stelde deze haar gerust.
Ze nam hen mee naar het sous-terrain en wees verschillende gebreken aan. Het keukenraam schoof veel te moeilijk en àls het schoof, piepte het zoo benauwend, dat ze, telkens als ze het aanraakte, angst kreeg, dat er een muis in zat. Dus, raakte ze het maar heel niet meer aan. En er hingen wel drie kastdeurtjes scheef, in de scharnieren en voor het aanrecht moest een plank vernieuwd worden.
Ze scheen haar angst voor Dirk overwonnen te hebben en keek hem nu scherp en doordringend aan.
- Waarom sta jij te luisteren, als ik het tegen Dorus heb? Kan je niet alvast wat doen?
- Mag ik dan maar beginne, U de hand te kusse? viel de jonge man ernstig uit, denkend aan de rol, die hij voor zijn liefhebberij-tooneelgezelschap instudeerde.
Zijn verwachting, Gerritje opnieuw aan het schrikken te maken, kwam niet uit. Ze had reeds ruim zestig jaar in verschillende huizen gediend en in dien tijd met honderden werklieden omgegaan. Volgens haar inzicht was ze er altijd in geslaagd, hen met vaste hand te regeeren.
- Je praat zeker zoo mal, omdat je een kop thee wil hebbe, niet? Kun je krijge, man. Hier, onderwijl jij dit leegdrinkt, ga ik met Dorus naar bove, om nog meer werkzaamhede aan te wijze. Jij drinkt straks tegelijk met mij, niet Dorus?
- Ja, Gerritje.
Hij volgde haar en nu maakte Dirk zich het gemakkelijk op de drie aanwezige keukenstoelen. Poes kwam langzaam op hem af, kromde den rug en strekte de pooten, onder wantrouwend gemauw. Hij wierp haar een stuk brood toe.
| |
| |
- Hier pak an, kreng, snauwde hij.
Van katten hield hij net zoo min, als van bedillerige oude vrouwen. Toen ze zijn brood minachtend berook, greep hij een turf en smeet haar die na. Zoo'n behandeling was ze niet gewoon, van menschen. Dus zag ze Dirk voor een buitengewoon groote rat aan, maakte een dreigenden hoogen rug tegen hem en blies als een blaasbalg. Dirk balde de vuist, hetgeen haar nog meer opwond.
Stel je toch niet zoo idioot aan, oud mormel, schimpte hij. Moet jij me óók al hebbe. Nèt zoo oud en genieperig als dat knappe dienstmeissie van Dorus. De heele inventaris schijnt hier wel aan den rand van het graf te staan. Stel je voor, mijmerde hij, die lui zelf zijn nèt zoo oud en beenderig als Gerritje en ze stappe uit, onderwijl ik hier aan het werk ben en ik moet alles erve, of ik wil of niet. Het eerst van alles zwiep ik dat morrel de plomp in.
- Hé jij, kan je het zoo wel uithouden? riep een spottende stem hem toe. Of moet je nog een leunstoel met een half dozijn kussens hebben? Je zult wel moe zijn geworden, van die boterham.
Verrast wipte Dirk van zijn drie stoelen af.
- Verrek, mompelde hij, in zijn schik, hebbe ze van dit goedje óók in huis?
Voor hem stond een groote blonde meid, blijkbaar onder de twintig, met frisch gezicht en guitige oogen. Dirk had er nauwelijks in gekeken, of hij voelde zich hevig belangstellend naar haar uitgaansavond.
- Heeft mijnheer zijn tong verloren? vroeg ze, lachend.
- Zeg, Griet, dan is die ouwe rammelaar toch zeker op zijn zachtst je grootmoeder, niet? Wat ben ik blij, dat ik niet direct al de beene heb genome. Nee, nou zal het wel goed worde.
Het meisje lachte geamuseerd.
- Mallert, jij met je Griet. Ik heet Jans. En wie is volgens jou mijn grootmoeder?
- Die ouwe hoop beene, die d'r nou met Dorus van door is, verduidelijkte hij. Niet dat er een cent kwaad bij is, want samen binne ze zoo oud als Christus' geboorte. Ja, juist, je moest me nog eens inschenke.
| |
| |
- Och vent, niemand biedt je immers wat aan.
Ze viel zoozeer in zijn smaak, dat hij haar een der drie stoelen afstond, opdat ze rustig naar hem luisteren kon. Toen vertelde hij haar, dat hij, in den korten tijd dat hij in huis was, de kat gedresseerd had. Echter was hij daar niet in het minst trotsch op, omdat het maar een klein kunstje was, vergeleken met den dressuur van een Duitschen dog, van zijn vorigen patroon. Voor dat hij bij dien baas werkte, durfde niemand dat gevaarlijk kreatuur aan te kijken en de timmerman die hem zou hebben uitgelachen, zou een medaille hebben gekregen; want, uitgelachen worden kon die hond heelemaal niet uitstaan. En toch, lachte hij zelf wel altijd, of eigenlijk was dat meer grijnzen, en wel op zoo'n gemeene manier, dat het heele personeel doodangstig voor hem was. Hij had zich echter niets van dat monster zijn lef aangetrokken. Den eersten keer dat hij tegen hem grijnsde, had hij hem een emmer met water, met emmer en al, nagegooid en toen dat kreng springen wou, had hij hem met vasten blik gehypnotiseerd. Hij liet Jans zien, hoé vast hij kijken kon. Sedert dien dag bleven voorbijgangers voor den winkel stilstaan, om te zien, hoe aanhankelijk de hond tegen hem deed en welke mooie kunsten hij maakte.
- Moet toch een heele last voor je baas geweest zijn, merkte Jans op. Voortdurend zoo'n opstootje voor de deur. En, moesten ze er ook nog voor betalen?
Dirk keek haar gekrenkt aan en zweeg. Toen nam hij een schroevendraaier uit den gereedschappenbak en trad op het raam toe.
Zeg eens, lomperd, kan je geen antwoord geven? riep Jans.
Ze kwam een stap naderbij, doch Dirk hield zich doof en schoof het raam omhoog. Die onverschilligheid vond ze toch wel wat al te brutaal. Ze kwam nog wat naderbij en trok hem aan den arm. Het volgend moment zweefde ze als het ware over den vloer, sloeg zijn arm als een tang om haar hals en perste zijn mond op haar lippen.
- Dat vind ik nou echt lief van je, zei Dirk waardeerend, een minuut later. Jij bent tenminste niet zoo bleu als die nuffies, die preutsch doen, als je een beetje hartelijkheid verwacht. Wil je wel geloove, dat ik nog liever één zoen van jou heb, dan een heele ketel thee van die ouwe sleepboot.
| |
| |
Jans, verontwaardigd om zijn stijve omarming, trachtte zich los te rukken, maar moest om dat nieuwe scheldwoord zoo erg lachen, dat Dirk haar verweer niet voor ernst nam.
- Eigenlijk ben je een linke deugniet, verweet hij haar. Ben je dus achter me om geslope, om me stiekum in me hals te zoene.
- Zeg eens, brok schun, denk je....
Hij liet haar niet uitspreken, perste haar weer tegen zich aan en verloofde zich opnieuw met haar. Achter hen ging voorzichtig de deur open. Gerritje schuifelde naar binnen. En nauwelijks had ze een overzicht op hetgeen in de keuken plaats vond, of ze stiet een stroom verwijten en afkeuringen uit, in zulk een haastig tempo en in zóó vreemde bewoordingen, dat haar stem er dra geen raad mee scheen te weten en van schrik oversloeg.
Bij den eersten klank, dien ze uitsloeg, slaakte Jans een gil, maar zoodra ze Gerritje zag, lachte ze hardop. Niettemin rukte ze zich nu krachtdadig los en rende de keuken uit, hoewel Dirk haar nariep, dat ze een wollen dweil moest zoeken, om dat bos brandhout af te wasschen; het keukenmeisje ging te keer, vond hij, of ze op het punt was, een toeval te krijgen. Jans stoorde zich echter niet aan zijn praatjes en liet hem met Gerritje alleen achter.
- Kom je nou haast een beetje bij? vroeg hij, op onzekeren toon, toen het oude keukenbesje bleef doorbrabbelen. Of, moet je misschien op je rug geklopt worde?
Iets vreeselijkers had hij niet kunnen uiten, want dat waar Gerritje den allermeesten afschuw van had, was, door een man aangeraakt te worden. Reeds langer dan zestig jaar had zij zichzelve voorgehouden en meermalen verkondigd, dat een man, of hij achttien of zestig was, eenvoudig half gek werd, zoodra hij iets zag, dat ook maar op een vrouw leek. Ze was er innig van overtuigd, dat het voor een man iets onvergelijkelijk zaligs moest zijn, de hand of het gezicht van een vrouw te streelen, doch haar sexe-vijandschap was zoo fel, dat ze haar tegenstander ook niet de lichtste gewaarwording van zaligheid gunde. Nu was ze er weliswaar volmaakt zeker van, de snoodaards altijd op een afstand te hebben gehouden, doch zelfs op haar hoogen leeftijd was ze nog niet genezen van den overheerschenden angst, voor alles wat een broek droeg.
Toen ze Dirk dan ook schertsend een beweging zag maken, of
| |
| |
hij haar inderdaad op den rug wou kloppen, schoof ze verschrikt achteruit, de handen instinctmatig gevouwen voor haar schoot houdend.
- Schooier, je doet me niks, versta je! kreet ze, je blijft met je handen van me lijf! Als je me aanraakt, gil ik het huis bij elkaar!
De jonge kerel deinsde verbluft terug, doch proestte het dan uit.
- Mensch, je bent daas, je bent niet goed wijs. Wat zou ik je dan moéte doen?
Hij schudde verbaasd het hoofd en bekeek medelijdend haar schraal, gerimpeld gezichtje, dorre schouders en heel haar min figuurtje, waar, naar hem toescheen, overal beenderen en ribben doorheen staken. En, toen moest hij weer lachen, om haar angst en haar pretentie. Maar ze bleef nog steeds veilig op een afstand staan en stak aanklagend den vinger naar hem uit.
- Ik vertrouw je tòch niet. Je hebt Jans óók gezoend en net stak je al je hand naar me uit.
- Och knolletje, schei nou uit, of ik lach me nog een ongeluk. Welke kerel, die nog niet heelemaal stapel besjoege is, zou nou aan jouw gebeente z'n handen willen bezeere. Schiet maar gauw de keuken uit, dan gaan ik het raam make. Of, moet ik soms de muis late piepe? dreigde hij.
Dit was genoeg, om haar te verdrijven en nu ging hij fluitend aan het werk. Zijn maat Dorus zag hij niet terug, waar hij uit opmaakte, dat deze met Gerritje zat te vrijen, of in slaap gevallen was. Om het kwartier kwam Jans iets uit de keuken halen of er heen brengen en dan opperde hij die verdenking ten opzichte van zijn maat, tegen haar. Dra vertelde ze hem, dat Dorus den zolder was opgegaan, doch dat ze niet wist, of hij werkte, vrijde, of sliep.
- Ik weet wel, dat Gerritje minstens een half uur met hem heeft staan praten en mevrouw is er ook nog bij te pas gekomen.
- Misschien overlegge ze wat ze ons voor trouwkedoo zulle geve, opperde hij.
- Welke ons?
- Vraag je dat nog? Ik en dat bos brandhout, natuurlijk.
Dorus kwam om twaalf uur beneden, om zijn brood te eten. Gerritje schonk groote koppen koffie in en bediende Dirk op een
| |
| |
afstand en met afgewend gelaat, als beschouwde ze hem als een nog niet geheel getemden hond.
- Moet jij ook niet een stukkie ete? vroeg Dorus aan zijn oude vriendin.
- Ikke niet, Dorus, zei ze, benepen. Ik zou geen brok naar binne kunne krijge. Ik ga maar weer weg, ik word hier benauwd.
- De ouwe dag, trachtte Dirk zijn maat in te lichten. Je snapt toch soms niet, hoe die ouwe waschtobbes het voor mekaar boksen, d'r zooitje beene in één geheel te houwe.
Dorus keek hem verwonderd aan, maar gaf er geen antwoord op. Toen stopte Dirk zorgzaam zijn pijp en hield er een lucifer bij.
- Dat zou ik nou maar late, bromde de meesterknecht. D'r mag hier in huis nooit gerookt of gepruimd worde en niet gespoge ook. En als je het weten wil, al die dinge doen wij manne van Mullema nooit. Wij werkmensche wete hoe het hoort en waar we stane.
Dirk knikte waardeerend en deed een paar diepe halen. Toen bood hij hem zijn tabakszakje aan.
- Hier, stop ook maar eens, dan krijg je weer een beetje lucht in je hoofd.
- Ik zou die pijp nou maar weglegge, drong Dorus aan. Moet ik jou dan verdorie alles twee maal zegge? Me dunkt, dat je het hier al genoeg verbruid hebt. Hoe komt het je in je hoofd op, 't keukenmeissie aan te hale en te wille zoene? Zoo'n brutaliteit heb ik nog nooit van m'n leve meegemaakt. Ik ken Gerritje nou al over de dertig jaar en ze het er altijd een gloeiende hekel aan gehad. Het zou bij mijn dan ook nooit zijn opgekomen, óók niet toen ik jonger was.
- Waar ijl jij toch zoo hardnekkig over? viel Dirk, verbaasd, uit. Zeg 's, lekkere vijg, je hebt op zolder toch niet legge zuipe, want dat zou ik affeluizig gemeen vinde. Ik ben een redelijke jonge, altijd geweest, maar je moet mijn m'n eige hier niet alleen late afbeule en jij intusschen met ouwe Gerrit aan de flesch zitte lurreke. Gelijke monnike, gelijke kappe.
Nu keek Dorus verbaasd op.
- Dat zeg je tege mijn? Ben jij dan niet sikker?
- Ik? Nee, jij. Waarom vraag je mijn dat?
| |
| |
- Wáárom of ik dat vraag? Vraag je dat nog? Alleen iemand die zich hardstikke heeft afgelaaie kan het ommers in zijn harsens opkome, zoo'n door en door fatsoenlijk meissie te lijf te wille.
- Bedoel je met dat door en door fatsoenlijk meissie ouwe Gerritje? vroeg Dirk, voor alle zekerheid.
- Wie ànders? stoof de oude meesterknecht op. Wat dacht je dàn wel van d'r? Ze is drie en zeventig jaar en d'r valt niet zóóveel op haar te zegge. Ze heeft een en zestig jaar in elf dienste gediend, maar d'r is niet één, die haar zooveel kan nageve. Vraag jij nog, of ze fatsoenlijk is? Dat had je verstand je al direct moete zegge. Ze heeft temet staan huile, bij me en mevrouw is d'r bij te pas gekome, die heeft nog d'r hoofd geschud. Nou weet je het.
Dirk sprong zoo woest op, dat de groote koffiekom aan scherven viel.
- Zeg 's, nou moet je me toch eindelijk eens vertelle, of hier dat heele ouwe zooitje krankjorum is, of dat ik het ben, of dat jij van Lotje bent getikt. Wat is dat d'r voor eentje, die mevrouw, die d'r hoofd om mijn heeft geschud? En als d'r kerel thuis is, laat die dan voor de draad komme. Vooruit met hem, sleur hem hier heen en die ouwe maagdepeer ook! Ik lust ze, al ware ze met d'r lui zesse, ik ben nog frisch!
Hoe harder hij schreeuwde, des te kleiner Dorus in elkaar kromp. Zoo iemand had nog nooit bij de oude zaak Mullema gewerkt. Een knul die zóó hard dorst te schreeuwen, in het huis van een heerschap, was beslist tot alles in staat.
- Wees nou stil, Dirk, trachtte hij dezen te kalmeeren, schreeuw nou niet zoo. Ze hoeve ommers niet alles te hoore, ze zoue d'r wonder wat van denke. Ik had 't al gesust, voor je en nou mag je vandaag nog hier blijve werke....
- Zoo? Màg ik? Maar om hier die heele gaarkeuke in mekaar te stampe, daar heb ik geen mag-ik voor noodig; dat doen ik wel uit eigen sjenieigheid. Waar zit dat garnizoen, hier? Sleep ze voor de draad!
- Morge moest d'r maar een ander mee, zei mevrouw, dan zou ze niks tege Mullema zegge. Altijd, als je Gerritje verders met rust liet. Ze is er nou eenmaal niet op gesteld; alle meissies benne niet eender.
- O nee? vroeg Dirk, schamper. Ik wou het juist eens bij
| |
| |
haar met een end hout probeere. 't Is om je een aap te lache. Of, staan je me te belazere?
- Ik? Bij ons, bij Mullema....
- Loop naar je groomoer, mèt je Mullema, pruttelde Dirk, al kalmer. Wil ik jou eens wat vertelle, Dorus? Je bent een vervelend brok steigertouw. En wil ik je oók eens vertelle, waarom ik 'm niét smeer en den heele dag blijf rondhange? Enkel en alleen om die ouwe Gerrit te voere en om met Jans een lolletje te hebbe. Gesnapt? En vanavond gaan ik met haar uit.
- Met Gerritje? stamelde Dorus, als wezenloos.
Dirk trad, nu geheel bedaard, op den gootsteen toe, vulde een kom met water en reikte haar zijn maat over.
- Hiero, ouwe sekreetspijp, zuip die maar leeg. Je bent wel al een ouwe burgerturf, maar ik kan het toch niet goed aanzien, dat je voor mijn ooge verrekt. En als je nou de heele dag niet meer zoo vervelend aan mijn hoofd ligt te ijle, mag je het precies wete. Ik gaan vanavond met Jans op stap en reken maar, dat ik schik met d'r zal hebbe. Laat je dat gedacht zijn, ouwe dronke tobbe.
- Dàt is nog nooit voorgevallen bij Mulle....
Hij schrok en zweeg, bij een angstaanjagend gebaar van Dirk. Toen gingen ze te zamen naar de verdiepingen, om de verschillende karweitjes op te nemen. Dirk kneep Jans in het voorbijgaan in den hals. Op de trap passeerden ze Gerritje, die de oogen neergeslagen hield.
Al pratend over de werkzaamheden kwam Dorus geleidelijk bij. Hij was nooit erg spraakzaam, maar met zoo'n raren snuiter als Dirk kon hij toch niet gesloten blijven. Hij vond hem iets weg hebben van een wonderdier en daar moest hij dan maar anders mee omgaan, dan met de ouwe mannetjes van Mullema, dacht hij.
Toen ze den zolder bereikten, werd Dirk ingewijd in een der plezierigste eigenaardigheden van oude winkels als Mullema. Dorus trok het laddertje, waar langs ze waren opgeklommen, òp, waardoor hij de communicatie met het huis verbrak. Daarna strekte hij zich gemakkelijk op een stuk oud tapijt uit.
- Verrèk, doen ze dat altijd bij Mullema? vroeg Dirk, zich eveneens behagelijk neervlijend.
| |
| |
- Altijd. Hier komt d'r niemand en de ouwe ook niet, voor een uur of drie. Waar is nou je zakkie tabak?
Ze stopten en bliezen, naast elkaar liggend, dikke blauwe wolken uit. Dirk zette een omslachtig verhaal op, van een nachtelijke kloppartij, waarbij hij vier huurkoetsiers naar het gasthuis had geholpen. Hij had echter pas één murw geranseld en een tweede nauwelijks twee kopstooten verkocht en een blauw oog gehengst, toen hij bemerkte, dat zijn maat en meesterknecht gerust sliep.
Zoo, dat is zeker zoo de gewoonte bij Mullema, mompelde hij toen tevreden en legde zich ook op zijn slaapzij.
|
|