De Nieuwe Gids. Jaargang 51
(1936)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 105]
| |
Het geschonden mausoleum door Dr. G. Kalff.
| |
[pagina 106]
| |
aanmerkelijke mate van bewondering voor kan hebben. (Vooral de drie aanvangscoupletten zijn fraai, waarin de regel: ‘Daar in die tombe houdt hij open koer’ zoowel naar beeld als klank uitmunt.)Ga naar voetnoot3) Allicht bleven ook de Franschen zelf niet zonder stem; de generaalszoon Hugo dicht: ‘- quand on passait près du monument sombre,
On se le figurait, couronne au front, dans l'ombre,
Dans son manteau semé d'abeilles d'or, muet,
Couché sous cette voûte où rien ne remuait,
Lui l'homme qui trouvait la terre trop étroite,
Le sceptre en sa main gauche, et l'épée en sa droite,
À ses pieds son grand aigle ouvrant l'oeil à demi,
Et l'on disait: C'est là qu'est César endormi!’Ga naar voetnoot4)
Aanhangers der ‘nieuwe zakelijkheid’ mogen zich van dit alles met een schouderophaal afwenden. Wellicht hooren zij dan liever hoe in 1840 Napoleon werkelijk uit zijn graf op St. Helena verrees: met zwart beslagen gouden epauletten, met drie helderwitte tanden in den open mond, en met dof-witte teenen door stukgegane laarzen? Maar ‘het trotsch en groot hoofd’ was bijna onveranderdGa naar voetnoot5) en domineerde nog steeds!
Wij zijn het eens, dat het graf als monument van den roem - de diep-peilende Burckhardt heeft er voor Grieken en Italianen op gewezen - zoowel aangaande vereerde als vereerders belangrijk uitsluitsel geeft. De geschiedschrijver Johannes von Müller heeft in zijn rede À la gloire de Frédéric (1807), in den schaduw van Napoleon, het fraai en waar gezegd: ‘La sphère de l'activité d'un grand homme se prolongue autant que l'âme d'un héros a le sentiment de son affinité. C'est ainsi qu'on les reconnoit.’Ga naar voetnoot6) Het graf is een vesting en telt in den strijd mede. | |
[pagina 107]
| |
Zoo worden mausolea geschonden uit piëteit. Wij zien den romantischen 23-jarigen Alexander, later den Groote te noemen, naakt met zijn naakte vrienden een eereronde draven om den grafheuvel van Achilles op de Trojaansche kust, waarna hij dan duidelijk genoeg heeft verraden hoe de eer van den ander tevens zijn eigen eer insloot met de woorden: ‘Gelukkige jongeling, die een Homerus als heraut van uw roem gevonden hebt!’Ga naar voetnoot7) - een uitroep door de officieel aanwezige hofkroniekeurs ongetwijfeld met ietwat verlengde gezichten aangehoord en verslagen. Alexander neemt voorts ‘heilige wapens’ weg uit den tempel van Achilles, maar hij hangt zijn eigen wapenrusting in de plaats. Hij wordt weer op zijn beurt geëerd door Octavianus drie eeuwen later. Deze nadert de naar den Macedonischen veroveraar genoemde stad 30 v. Chr. Hij heeft zoo juist de koninklijke boelen Antonius en Cleopatra doen begraven; van den man zag hij het lijk ‘met bevrediging’, van de vrouw met leedwezen: immers hèm duchtte hij als mededinger naar de alleenheerschappij, hàar begeerde hij als pièce de résistance bij zijn triomf. En nu doet hij Alexander's groeve openen, bezichtigt kist en lijk en eert ze door een gouden kroon en bloemen. Een of andere Egyptische hofschrans treedt aan met uiterst geslepen diplomatie (men moet den Romeinschen machthebber in zijn pas-ontdekte hobby streelen!): of Z. Exc. wellicht ook het ‘Ptolemeion’Ga naar voetnoot8) wenscht te bezichtigen? De aanstaande Augustus antwoordt met een zweepslag: ‘Een koning, niet dooden heb ik wenschen te zien.’Ga naar voetnoot9) De parodie volgt in de gestalte van den gekken Caligula, die Alexander's harnas doet stelen, om er in rond te paradeeren.Ga naar voetnoot10) Overgaande naar het Christendom herdenken wij de trek naar het ‘Heilige Graf’ te Jeruzalem, leeg van lichaam, doch juist deswege uniek. Hoeveel heiligen en ketters daar hun vochtig of koel oog aan weidden, zal ik niet opsommen, evenmin als de rol, | |
[pagina 108]
| |
die de graven der kerkvaders in de geschiedenis speelden en nog spelen. Chateaubriand heeft er schoone bladzijden aan gewijdGa naar voetnoot11) (door eigen ijdelheid, die overdreven ‘d'outretome’ poogde te blijven, anders ietwat weerlegd.) Wat indertijd met gezondheid betracht werd - niet zoozeer vanwege een gezond tijdperk, als vanwege een gezond gemoed - neemt elders ziekelijke afmetingen aan. Otto III, de jonge Duitsche keizer, in wien nog thans neo-romantiek (Van Moerkerken) als nieuwe-zakelijkheid (Menno ter Braak) zichzelf herkennen, kunnen wij hier als voorbeeld behandelen. Zijn grootvader Otto I de Groote, de overwinnaar van Denen, Slaven en Hongaren, had den Paus zoover gekregen dat deze hem als voortzetter van het ‘Heilige Roomsche Rijk’ van Karel den Groote erkende. Zijn vader Otto II bezat ook een schoonen aanleg om te heerschen, al miste deze zelfbedwang; of diens groote plan, de Saracenen te verdrijven en Italië met Duitschland te verbinden, levensvatbaarheid borg, is niet uit te maken, daar hij reeds op zijn 28e stierf. De op zijn 15de mondig verklaarde Otto III had zeker alle reden om de verzuchting van Alexander over Philippus: ‘Mijn vader laat niets voor mij over!’ te veranderen in: ‘Mijn grootvader en vader laten mij te veel na!’ Uiterlijk en innerlijk had de natuur ook hem rijk begiftigd, maar dat hij toegankelijk was voor vleierij, verraadt, dat hij de voorvaderlijke last niet op de schouders tide in een krachtsbewustzijn, dat de realiteit aandurfde. Zijn overspannen neigingen slingerden eenerzijds naar de wereldheerschappij vanuit het ‘Gouden Rome’, anderzijds naar de wereldverachting als hij barrevoets graven van martelaren bezocht. Zooals Faust zich naar de ‘Moeders’ genoopt voelt, zoekt Otto duizelend de rij steeds reusachtiger uitgroeiende ‘Vaders’ af.Ga naar voetnoot12) Hij dringt in 999 Karel de Groote's | |
[pagina 109]
| |
graf in den Dom van Aken binnen. Volgens de sage vond men den grooten Karolinger zittend op zijn troon, kroon op 't hoofd, scepter in de handGa naar voetnoot13); de nagels waren door de handschoenen gegroeid; vergaan was alleen maar de neuspunt. Otto III wierp zich op de knieën in gebed, liet vervolgens het lijk in nieuwe witte kleederen hullen, de nagels knippen, de neuspunt uit goud herstellen en.... roofde een tand.Ga naar voetnoot14) - Dit laatste bewijst voldingend, met welk een van magische verwachtingen stormend gemoed Otto zijn daad verrichtte. Trouwens, ook een verholen doodsverwachting kan meegedreven hebben: een paar jaar later stierf hij in Italië, nog jonger dan zijn vader. Laatste wensch: naast Karel te rusten, nog grooter immers dan zijn eigen grootvader en vader samen! Door een gewapend en vechtend geleide werd hij over den Brenner gebracht en zoo is aan zijn laatsten wensch voldaan.Ga naar voetnoot15) Maar ook nog in den dood handhaaft zich beider grootteverschil in het leven: van Karel blijft de schedel in een reliquie-schrijn bewaard, van Otto III is geen spoor meer - zijn Vikingen of Sansculotten de euveldaders? Trouwens, de eerste Germaan, die het Romeinsche keizerrijk volgens het geloof der middeleeuwers deed herrijzen, is nog meermalen het voorwerp geweest van hulde. Frederik I Barbarossa was 1165 in een strijd gewikkeld met paus Alexander III, den tegenpaus van den door hem aangestelden Paschalis. Hij kreeg van den laatste gedaan, dat deze zijn grooten voorganger Karel den Groote heilig verklaarde, bij welke gelegenheid het keizerlijk gebeente in de Romeinsche sarcofaag werd gevonden en overgebracht in het reliquien-hoofd, thans nog te Aken | |
[pagina 110]
| |
vertoond.Ga naar voetnoot16) Den modernen mensch laat het koud, wie der twee pausen het ware apostolische successie-recht bezat, maar dat de bloedige ‘apostel der Saksers’ wel een groot, doch nooit een heilig man mag heeten, zullen wij Alexander III toegeven! - Ook aan Frederik II, die verbluffende Renaissance-figuur in volle middeleeuwen, wordt deze laatste zorg voor de reliquieën wel toegeschreven. Hoe dit zij, er blijkt hoe de schim van den Frankenkeizer der Hohenstaufen bondgenoot was in hun strijd tegen de hiërarchie (Oervader tegen Oervader!). En dus ook, dat in hun vereering een sterk element van eigenbaat schuilt. Sterker komt dit nog uit in het zoeken naar het graf van Arthur, den mythischen Brittenvorst, door den Engelschen koning Henry II. Onder de weerspannige Kelten meende men, dat het vinden van Arthur's graf het eind hunner onafhankelijkheid beteekenen zou (vergelijk den over zijn volk wakenden Barbarossa in den Kyffhäuser!). Henry kwam uit oude bardenliederen te weten, dat bedoelde plaats was 't eiland ‘Avallon’ (thans Glastonbury, Somerset). Inderdaad (als men tenminste geen pia fraus veronderstelt!) vond men 1191 een steen met opschrift: ‘Hic jacet sepultus inclytus rex Arturius in insula Avallonia’, terwijl het reuzenlichaam zelf in een hollen eikenstam lag.Ga naar voetnoot17) Dit laatste klinkt geloofwaardiger!) En de Kelten zijn onderworpen. | |
III.Een der verdiensten van Freud - hoe men ook verder tegenover zijn opvattingen staat - is, de ambivalentie der gevoelsuitingen onder onze aandacht gebracht te hebben. Er bestaan, of zelfs overheerschen, uitingen van directe liefde en directen haat; maar daarnaast moet men ‘liefde’ als huichelenden haat, alsmede ‘haat’ als verkapte liefde leeren onderscheiden. Vroeger, toen men elkaar nog niet ‘analyseerde’, doch de heilige meer liefhad naarmate de moordenaar ook meer haatte, brak men zich over de | |
[pagina 111]
| |
zoo verschillende motieven eener zelfde daad niet het hoofd. Herostratus werd op de pijnbank gespannen, omdat hij den tempel der groote Diana van Ephese in brand gestoken had, en men geloofde niet, dat de stumper het alleen maar deed, omdat hij anders geen kans zag beroemd te worden. Nu zou men hem in een gesticht opbergen, van zijn minderwaardigheids-complex (misschien) genezen en hij zou vergeten zijn; toen echter werd hij wel doodgepijnigd, doch bereikte ondanks alles zijn doel: er wordt over hem geschreven! Trouwens, zoo héél veel verder zijn onze rechters nog altijd niet: Matuschka, die kort geleden treinen deed verongelukken, heeft duidelijk genoeg uitgegild dat hij wilde worden: ‘een geweldige figuur, geweldig in het kwaad, maar in ieder geval geweldig. Ik zou Heer over leven en dood zijn. Souverein! De heele aardbol zou mijn spel volgen.... menschenmassa's mij aanbidden!’Ga naar voetnoot18) Maar de rechtbank vond hem desondanks een gewonen ‘toerekenbaren’ misdadiger, die treinen deed verongelukken - nu, zooals sommige lui dat nu eenmaal graag doen! Voor wij van de eerbiedige naar de vijandige instelling tegenover de dooden overgaan, wil ik twee interessante gevallen van ambivalentie als overgang inschakelen. Het eerste betreft Philips II tegenover den dooden Don Juan. Philips was de echte zoon van Karel V, en Juan ‘maar’ de bastaard. Doch - Shakespeare heeft er later in kernachtige regels op gewezenGa naar voetnoot19) - het ‘onechte’ kind krijgt vaak meer vitaliteit mee dan het wettelijke; Karel V blaakte heeter voor de struische waschvrouw Barbara Blomberg dan voor de bloedarmoedige Isabella van Portugal, hem officieel in het praalbed geschoven. De kille fanaticus zag zich in de bewondering van ridders als hofdames door den vlotten knappen 20 jaar jongeren halfbroer verdrongen, en haaiengevoelens woelden onder zijn hooghartig-uitgestreken Habsburg-masker. De held van Lepanto legt het treurig af tegenover de opstandige Noord-, en wantrouwige Zuid-Nederlanders. Hij sterft. Als laatste wensch verzoekt hij naast zijn vader in de krypt van het Escuriaal te mogen rusten. Philips staat het genadig toe. Maar zijn ‘zuinigheid’ (zeggen de geschiedschrijvers | |
[pagina 112]
| |
vóór Freud) ziet op tegen de onkosten van een openlijk vervoer door Frankrijk: het heldenlijk wordt dus in drieën gehakt, en aan drie zadelknoppen naar Madrid vervoerd. Strada S.J. staat ons borg voor het volgende tafereel: Don Juan wordt met koperdraad weer aaneengeregen, prachtig uitgedost en zoo aan Zijne Katholieke Majesteit voorgesteld. ‘Filips zou ontroerd zijn geworden bij den aanblik van de afzichtelijke spookgestalte’, verzekert ons MotleyGa naar voetnoot20), en wij gelooven dit gaarne - al gelooven wij óók, dat die ontroering méér elementen bevatte dan Motley bevroedt! Immers in het leven van Philips II vinden wij bij nader onderzoek een dergelijke verhouding tot Karel V als van Otto III tot zijn vader en grootvader. De Spaansche Habsburger's, onderbewust voelend hoe zij door hun wreede bigotterie de doodgravers waren van de geweldige monarchie van hun voorvader, waren bewust door diezelfde wreede bigotterie niet in staat naar de stem van hun geweten te luisteren: de almachtige Vaderimago, aan den hemel geplaatst, joeg hen voort op den weg van het verderf. Maar.... tegelijkertijd waren zij nooit zeker genoeg van diens opgeborgen zijn onder den grond! (Waarom kunnen immers de onderdanen, 's konings kinderen, nooit gehoorzaam genoeg zijn? Omdat hun vorst, óók 's konings kind, het zelf nooit genoeg is!) Hoe juist in Spanje nog de doode monarch levend wordt gevoeld, blijkt uit het wonderlijke gebruik op hun laatste reis van Madrid naar 't Escuriaal, als zij rust houden te Galapagar. Dan nadert nl. 's morgens een hoogwaardigheidsbekleeder de kist, om te informeeren of Zijne of Hare Majesteit wenscht verder te gaan! - Philips II dus kan zijn twijfel maar niet duchtig genoeg onderdrukken: hij laat het reusachtige Escuriaal bouwen voor ongetelde millioenen, een paleis, een klooster, een museum, maar vooral: een kerk, waarin een altaar, waaronder het ‘Panteon’ voor zijn voorvaderen. Philips II sterft, het brekend oog gevestigd op het altaar van zijn Hemelschen en op het beeld van zijn aardschen vader, verteerd door te late wroeging over zijn de Nederlanden verspelende bigotterie, verteerd door de wormen zijner walgelijke ziekte. De onnoozele Philips III weet het ‘Panteon’ niet genoeg op te dirken, en de half-dwaze | |
[pagina 113]
| |
Philips IV doet 't zelfde als Otto III, wanneer in 1655 (zeven jaar nadat de rijke Noord-Nederlanden zijn verloren gegaan en Spanje geen groote mogendheid meer is) 't ‘Panteon’ eindelijk zijn zwart-marmeren sarcofagen in ontvangst neemt: hij doet die van Karel V openen, ziet het goed-bewaarde lichaam en zegt tot een kamerheer: ‘Don Luis, cuerpo honrado’, waarop deze echoët: ‘Si, Señor, muy honrado.’Ga naar voetnoot21) Ook de revolutionnaire ministers van 1869 konden deze grafgierigheid niet bedwingen, en nog steeds was Karel V ‘intact’. Het lijk. Maar zijn rijk....!? Het tweede geval is niet zoo crû. Wij zijn ondertusschen twee eeuwen gevorderd en er komt bij, dat Napoleon zijn mijmerziekte door Werther en Ossian al had overwonnen. Ja, er is een schilderij dat den veroveraar van Egypte voorstelt in peinzende houding zich confronteerend met een van zijn windsels ontdanen Farao, door twee soldaten in zijn sarcofaag overeind gehouden. Maar Denon's uitvoerige, den veldheer opgedragen reisbeschrijving zwijgt over zoo iets, en Bourrienne beweert pertinent, dat Napoleon's archaeologisch interesse niet verder ging dan dat hij een paar soldaten de Groote Pyramide instuurde om te vernemen wat zij gezien hadden, namelijk niets.Ga naar voetnoot22) Nog onwaarschijnlijker is, dat de Eerste Consul bij Jean-Jacques' graf op het populieren-eiland te Ermenonville uitvoerig zijn twijfel zou hebben uitgedrukt zoowel aan diens nut als gangmaker der Fransche Revolutie, als aan zijn eigen nut als ‘voortzetter’ derzelve.Ga naar voetnoot23) Ik neem desnoods aan, dat de van machtsbegeerte en eerzucht doorgloeide Corsicaan een enkele maal een gewetenssteek van dezen aard heeft gevoeld, doch geloof nooit, dat deze Italiaansche condottiere (om met Taine te spreken) zich zóó verraden zou hebben. Integendeel, tot slot op St. Helena doet hij nòg niets dan zichzelf vrijpleiten. - Toen men hem als Consul voorstelde een monument voor zijn vader op te richten, weigerde hij: ‘J'ai perdu aussi mon grand-père, mon arrière-grand-père; pourquoi ne ferait-on rien pour eux? Cela mène loin.’Ga naar voetnoot24) Overigens had hij gelijk, in zooverre zijn vader al 20 jaar geleden gestorven was (piëteit was 't zeker ook niet, die | |
[pagina 114]
| |
zijn vragers bewoog!); ook had hij zeker voor zijn moeder, aan wie hij alles dankte wat hij aan zijn vader niet verplicht was, meer eerbied getoond - maar zij overleefde hem. Hij is wel een paar maal pieus geweest: Turenne's gebeente, 1793 bij de plundering van St. Denis opgedolven, was eerst geborgen op een vliering der ‘Ecole de Médicine’, en dit heeft de Eerste Consul toen doen overbrengen naar den ‘Dôme des Invalides’Ga naar voetnoot25), waar hij zelf een halve eeuw later ook zou worden binnengedragen. Dan heeft hij, ‘cet autre téméraire’, op zijn reis naar Holland in 1811 het monument van Karel den Stoute in de St. Baafs te Brugge bezichtigd, en 10.000 francs geschonken teneinde de verwoesting door de Revolutie te herstellen.Ga naar voetnoot26) Merkwaardig is, dat hij in 1804 (drie maanden na zijn paus en vorsten uitdagende eigen keizerskroning) wel in Maastricht en Luik was, doch Aken niet schijnt te hebben aangedaan, ofschoon Joséphine een stuk arm van den grooten Karolinger aangeboden kreeg.Ga naar voetnoot27) Evenmin is uit te maken, of hij op zijn Nederlandschen tocht in 1811 Aken bezocht, en zoo ja, in Otto III's voetstappen trad.Ga naar voetnoot28) Geen pompeuze houding hebben wij dus te beschrijven, noch pompeuze frazes te verslaan, maar wel een openhartige brutaliteit, als Napoleon raakt aan de nagedachtenis van Frederik den Groote Wij zouden dit tweetal als Philips en Juan ook halfbroers kunnen noemen, figuurlijk dan, want de doode was de grootste der ‘Verlichte Despoten’, en de levende de ontrouw geworden zoon der Revolutie, uitgroeiend tot een Despoot, die steeds meer de verlichting door het gezonde verstand begon te missen. - Frederik II muntte zelf niet uit door piëteit: als je vader je besten vriend voor je kerker heeft doen onthoofden en met ontbloot zwaard jezelf bijna heeft doorstoken, kan het gevoel voor traditie moeilijk anders dan ontworteld zijn. Als 30-jarige koning is hij wèl in Aken geweest, doch zijn correspondentie bevat niet anders dan, tientallen jaren later, een sneer over de ‘sleepjurk’, ‘la simarre de Charlemagne’.Ga naar voetnoot29) En zoo had hij dan gewenscht | |
[pagina 115]
| |
begraven te worden op het terras van zijn paleis te Sans-Souci, temidden van de paarden en windhonden die hij liever had dan ‘cette race maudite à laquelle nous appartenons.’ Doch de onnoozele neef, die de regeering over het geducht geworden Pruisen over mocht nemen, had anders beschikt: dwong Frederik's kleine uitgemergelde lichaampje, door de reuzenziel verlaten, te rusten (zooals de geijkte term luidt) onder het orgel der ‘Garnisonskirche’ te Potsdam, naast de overblijfselen van Friedrich Wilhelm I, eerst zijn verfoeide verdrukker, ja bijna moordenaar, later zijn gewaardeerde vader. Kort voor Napoleon hier binnendrong, hadden Friedrich Wilhelm III van Pruisen en Alexander I van Rusland elkaar over de kist de hand gereikt als blijk van trouw, doch het had niet geholpen: Napoleon overwon verrassend en vernietigend bij Jena en Auerstädt en betreedt zoo 25 Oct. 1806 de krypt. Op de simpele kist liggen degen en wekker van den Pruisischen held, onvoorzichtig genoeg niet in veiligheid gebracht. Napoleon zal toen wel niet gezegd hebben, wat een of andere journalist later bedacht: ‘Mijne heeren, indien de man die dezen degen droeg, leefde, zouden wij hier niet staan.’ Een dergelijke bescheidenheid ligt niet in de lijn van genieën. (Zei Beethoven zijnerzijds niet over Napoleon: ‘Schade, dasz ich die Kriegskunst nicht so verstehe wie die Tonkunst - ich würde ihn doch besiegen!’) Bovendien had de spontane en soepele tactiek der Revolutie zoo juist de vroegere troepen van den Alten Fritz, doodgedrild tot stroefheid èn verwaandheid, uit elkaar gejaagd! Thiers, als - toen nog: ofschoon - liberaal, tevens adorateur van den sterken man, roept verrukt uit: ‘Le vainqueur de Rosbach recevait la visite du vainqueur de Jéna!’ De ontvangst was echter gedwongen, en de gast speelde den grafroover. Want hij maakte zich meester van den degen en zelfs van den wekker met (volgens den nuchteren Thiers) de nuchtere woorden: ‘Voilà un beau présent pour les Invalides!’Ga naar voetnoot30) Beide ‘geschenken’ werden in 1815 uit Parijs teruggehaald. Of in 1871 Bismarck en Moltke nog hun sabels onder den ‘Dôme des Invalides’ zijn gaan | |
[pagina 116]
| |
vertoonen, is mij niet ter oore gekomen. En nog minder weet ik welke de gevolgen zullen zijn van de handreiking over des Alten Fritzes kist, onlangs, van Hindenburg en Hitler. Maar wèl weet ik, waardoor de aardbol-omspannende plannen van Philips II en Napoleon zijn mislukt. | |
IV.Nu wachten ons nog heel andere tafereelen, waarin de dierlijke machtsbegeerte en machtswellust van den mensch zich in afschuwelijke naaktheid openbaren. Nu krijgen wij de impiëteit, die nog aan dooden hun levend verzet inpepert. Wij beginnen met de Heidenen, die nog niet wedergeboren zijn en dus tot elke wandaad in staat. Van school herinneren wij ons allen het onsterfelijke verhaal van Homerus, hoe Achilles het lijk van den overwonnen Hector achter zijn strijdwagen driemaal om Troje sleept. Herodotus vertelt over de barbaarsche koningin Tomyris, die den Perzischen koning Cyrus in een hinderlaag lokt, het hoofd doet afhouwen en dit in een vat bloed plonst onder den uitroep: ‘Drink u nu zat, barbaar!’ Een van Cyrus' opvolgers, Xerxes, doet zijnerzijds het lijk van den slechts door laf verraad overmanden Spartaanschen koning Leonidas onthoofden en kruisigen. Sulla kan de asch van zijn tegenstander Marius niet eens met rust laten. Antonius nagelt hoofd en rechterhand van Cicero aan het spreekgestoelte, weleer de plaats van diens triomfen. De Romeinsche keizer Valerianus moest gepurperd en.... geketend zijn Perzischen overwinnaar Sapor dienen tot voetschabel bij 't te paard stijgen, en toen hij van schaamte en verbittering gestorven was, nog als met stroo opgezette pop voortbestaan.Ga naar voetnoot31). - Dit deden dan de heidenen - al vertelt Herodotus er bij, dat Tomyris alleen maar zoo handelde omdat Cyrus haar gevangen zoon niet had vrijgelatenGa naar voetnoot32), en al veroordeelt dezelfde barmhartige verhaler Xerxes' daad als ‘tegen rede en zede.’Ga naar voetnoot33) | |
[pagina 117]
| |
Een paus opent de rij der Christelijke wandaders. De ‘usurpator’ Formosus wordt 897 op bevel van zijn opvolger Stephanus VI uit zijn negenmaands-graf voor de ‘lijkensynode’ gesleept, formeel aangedaan met de teekenen zijner waardigheid, formeel aangeklaagd, formeel verdedigd bij monde van een diaken, formeel veroordeeld en tenslotte informeel in de Tiber geworpen, met een paar steenen bezwaard.Ga naar voetnoot34) Koning Charles VI van Frankrijk wil na den slag bij Roosebeeke in 1382 Van Artevelde zien: ‘Ce Philippe, s'il est vif ou mort, je le verrais volontiers.’ En Froissart vermeldt lauw, hoe het lijk wordt gevonden, bekeken, geschopt en aan een boom opgehangen.Ga naar voetnoot35) Toen de gezengde romp van den admiraal de Coligny al eenige dagen bij de voeten aan de galg had gehangen, werden eerst zijn twee zoontjes gedwongen dit te aanschouwen, en daarna komt Karel IX met gevolg ook eens kijken. Een paar hovelingen knijpen den neus dicht, doch Zijne Majesteit gispt dit: ‘Je ne le bouche comme vous autres, car l'odeur de son ennemy est très bonne.’Ga naar voetnoot36) Nog weer in 1661 worden, op bevel van het Lagerhuis om den uit zijn ballingschap teruggekeerden Charles II te plezieren, de karkassen van Cromwell en twee andere ‘moordenaars’ van Charles I uit hun praalgraven gestooten ‘and in their shrouds hanged by the neck’, om onderaan de galg begraven te worden. ‘O the stupendous and inscrutable judgments of God!’ roept Evelyn uit, wel een ‘Cavalier’, doch elders een ontwikkeld en fijngevoelig man.Ga naar voetnoot37) Op 't eind van de 18e eeuw doet Paul I van Rusland nog het lichaam van Potemkin uit 't praalgraf in de gracht gooien, doch hij was ‘ontoerekenbaar’: zijn kwaal toch evenmin zonder zinrijkheid als die van Matuschka, want Potemkin was de onwaardige gunsteling zijner moeder geweest, en vervolgens deed Paul de gescheiden kisten zijner ouders plechtig naast elkaar opnieuw bijzetten.Ga naar voetnoot38) (Dat hij hierbij den gekroonden schedel zijns vaders op 't altaar zou hebben geplaatst, schijnt fantazie.)Ga naar voetnoot39) De laatste potentaten, die tegen hun doode vijanden woeden, | |
[pagina 118]
| |
zijn de Turksche sultans. Zij wisten om zoo te zeggen niet anders: het toch bedevaartsoord geworden graf van den khalief Ali (vermoord in 661) moest uit vrees voor den wraakzucht der Ommayaden verborgen wordenGa naar voetnoot40) en als een eeuw later de Ommayaden op hun beurt verslagen worden en maar één er het leven afbrengt, kunnen de opgetreden Abbassiden niet genoeg opgegraven voorgangers ophangen en verbranden.Ga naar voetnoot41) Mohammed II vermengt de beenderen der Byzantijnsche keizers met de mortel voor zijn moskee in 1453,Ga naar voetnoot42) en het hoofd van den Griekschen vrijheidsheld Botzaris ‘prijkt’ nog in 1828 boven de poort van het Serail. Maar Turkije is dan feitelijk Europa ook niet meer; Griekenland wordt vrij en de beschaving maakt dan toch het allerergste, hier, onmogelijk. Zoo staat de Macht nu voor ons: van top tot teen met bloed besmeurd, woedend niet alleen tegen alles levende wat haar weerstaat, maar in blinde razernij zelfs nog alles doode vertrappend, wat ook maar in schijn aan tegenstand herinnert. (Al kàn men pleiten, dat het doode niet meer lijdt, dus deze razernij niet zóó blind is, als zij lijkt. Maar àls de razernij zulks besefte, zou zij immers niet meer razen!?) Er zijn overwinnaars geweest, die jegens overwonnenen piëteit toonden. Jehu beveelt de verscheurde Jezabel toch goed te begraven - zij was immers een koningsdochter.Ga naar voetnoot43) Alexander de Groote liet het lichaam van zijn, door diens eigen trawanten vermoorden tegenstander Darius met eer naar diens familiegraf vervoeren.Ga naar voetnoot44) En dit was wel zeker ingeboren piëteit (gelijk zij trouwens aan Achilles' graf reeds bleek), want pas na deze gebeurtenissen kwam hij in het Mausoleum van Cyrus, zijn grooten Perzischen voorganger.Ga naar voetnoot45) Dit was zoo juist geplunderd door een zijner Macedonische edelen, die dit met den dood boeten moest. Toen deed Alexander zich de epitaaf vertalen, en las de nederige bede: ‘Misgun mij niet het weinigje aarde dat mijn lichaam bedekt!’ En, zegt Plutarchus, Alexander voelde toen met een schok het | |
[pagina 119]
| |
ongewisse en de wisseling aller menschelijke dingen.Ga naar voetnoot46) Sultan Mohamed II liet het lijk van den laatsten Byzantijnschen keizer Constantijn XI, moedig strijdend op den muur gesneuveld en aan de gouden adelaars op zijn schoenen herkend, eervol begraven (al zegt een ander bericht, dat hij het hoofd rondzond als zegebericht). In diens paleis had hij immers zooeven een Perzisch vers over de wisselvalligheid van 't menschelijk lot gepreveld.Ga naar voetnoot47) Karel V weigerde in Wittenberg gehoor te geven aan het verzoek den ketter Luther op te delven met de woorden: ‘Lasset ihn liegen, er hat seinen Richter! Ich führe Krieg mit den Lebenden, nicht mit den Toten.’ - En 't mooist van kracht, die doodt, maar ook medelijdt, is het woord, toegeschreven aan Cromwell bij de kist, waarin de onthoofde Karel I lag: ‘Dira necessitas!’Ga naar voetnoot48) Volstrekt niet blijkt dus, dat de ‘vreeze’ (in oudtestamentischen zin) voor den Christelijken éénen God de macht ook maar iets meer gehumaniseerd heeft dan die voor de Heidensche vele goden. Wij zagen gevallen van piëteit beiderzijds, en gevallen van impiëteit beiderzijds. En evenmin zou de insinuatie lukken, dat de heidenen alleen maar uit angst voor de goden pieus zijn. Plutarchus vermeldt zeker dat Pompejus het lijk van den overwonnen Mithradates niet zien wil en vrijgeeft, ‘uit angst, zich aan de straf der Goden bloot te stellen.’Ga naar voetnoot49) Hij vermeldt zeker ook met bevreemding, dat Hannibal het lijk van zijn tegenstander Marcellus lang beziet ‘zonder eenig hoogmoedig woord te laten vallen, of op zijn trekken eenige vreugde te verraden, dat hij een gevaarlijken en vreeselijken tegenstander had gedood.’Ga naar voetnoot50) Ik geloof niet, dat de Grieksche moralist hier ten pleziere van zijn Romeinsche lezers bedoelt, dat ‘zoo'n Puniër’ zijn gevoelens zóó brutaal verbergen kan, maar naïef met de naïeven verbaasd is, dat zoo'n barbaar Graeco-Romeinsche vanzelfsprekendheden zoo ver achter zich kan laten! Hannibal was groot, en voelde dus groot. Reeds bij Homerus vindt men aangeduid, dat het onbegraven- | |
[pagina 120]
| |
laten aan de ziel haar Hades-tocht onmogelijk maakte, en dus de Goden vertoornde.Ga naar voetnoot51) En dit gevoel blijft eeuwen heerschen, eeuwenoud als het was. Dat de wetensdorst soms, later, aan deze zede gaat tornen, blijkt uit een ander verhaal bij Plutarchus: als Sertorius in Mauretanië komt, hoort hij dat in een stad de reus Antaeus begraven ligt, tegenstander en slachtoffer van Hercules. Hij laat het graf openen, maar als hij (‘naar men zegt’) op een zestig el lang skelet stuit, wordt het graf meteen weer dichtgeworpen, onder doodenoffers ter bevrediging.Ga naar voetnoot52) (Men ziet, dat Plutarchus niets vermeldt van amuletten à la Scanderbeg: dus is weetgierigheid de eenige verklaring.) Doch hoe dit alles verder zij: de heiden Alexander en de Islamiet Mahomed toonen dus dezelfde piëteit als de Christen Karel V, en dat, zonder nadrukkelijke verwijzing naar een nog hoogere, aan eigen zijde geachte instantie! | |
V.Wij bespraken de houding der levende machthebbers tegenover lichamen en graven hunner gestorven tegenstanders. Thans willen wij zien, hoe de onderworpen massa zich in dezen gedraagt. Wij kunnen hier nog heel wat ergers verwachten, want voor het ‘vijandelijk’ mausoleum staan zij niet met het trotsche gevoel van ‘almacht’, maar met al het ‘ressentiment’ (om dezen door Nietzsche in omloop gebrachten term aan te halen) in hen, die van de macht eeuwig en altijd de zware klauw voelen, en hoogstens de twijfelachtige genoegens die de wraak daarvoor op nòg zwakkeren (arme vrouw en kinderen) geeft. En nu is hier een doode, eens machtig, thans machteloos, aan hen overgeleverd.... Lang hebben ondertusschen de ijzeren bindingen der oeroude zede verzet geboden tegen de demonische neigingen. Men was dan wel niet pieus, doch impiëteit had veel risico. Hierbij moet men zich niet te veel er in verdiepen, of deze represailles nu aan de Goden, aan den geest, of zelfs aan dat gebeente werden toegeschreven: het is afdoende, dat de vrees voor die represailles bestond. ‘De doode leeft’Ga naar voetnoot53) - hoe men dat voelt, blijkt bijv. uit | |
[pagina 121]
| |
't feit, dat nog in 476 v. Chr. de Atheners het (echte of zoogenaamde) gebeente van hun stamvorst Theseus van het eiland Scyrus terugbrengen naar de moederstad, met evenveel plechtigheid en vreugde, zegt Plutarchus, ‘alsof Theseus zelf teruggekeerd was.’Ga naar voetnoot54) Maar andersom: waagt men zijn toekomstig hachje eraan, dan kan men 't genoegen smaken een koning, een tyran, te hoonen, zonder dat er vooreerst risico aan verbonden is. De eerste gebeurtenis van dien aard wordt dan ook met nadrukkelijke ontzetting door Plutarchus medegedeeld. Het was het lichaam van den wreeden tyran Alexander van Pherae, dat na zijn vermoording in 357 v. Chr. op straat geworpen en met voeten getreden werd.Ga naar voetnoot55) Dat zoo'n vooruitzicht een - overigens niet heilzamen - schrik ook al vroeger verwekte, blijkt (?) uit het verhaal over Periander, den tyran van Korinthe († 585 v. Chr.) die uit angst ervoor door drie stel driemaal verdubbelde moordenaars eerst zichzelf, en daarna zijn graf deed verdonkeremanen.Ga naar voetnoot56) Overigens is het openbreken natuurlijk grooter heiligschennis dan directe mishandeling. Onder de gewone lieden moet 't eerste al zijn voorgekomen, tenminste reeds de Solonische wetten stellen er sancties opGa naar voetnoot57), maar het beleedigen van een dooden vorst in zijn graf daagt natuurlijk veel meer de macht uit. Dit wordt van Grieken slechts vermeld in het buitenland, waarbij echter niet te vergeten is, dat hun zeer weinig gelegenheid geboden werd ten opzichte van niet-Grieksche graven impieus te zijn. Zoodra die gelegenheid onder Alexander komt, wordt, zooals wij zooeven van Cyrus' monument (thans nog als ruïne te Moerghab over) zagen, deze piëteit geschonden. Het was hierbij echter blijkbaar meer om plundering dan om schending te doen, die wel nauw samenhangen, maar toch onderscheiden moeten blijven. In ieder geval, het eenige misdrijf op Grieksch gebied betreft direct barbaren als daders en slechts indirect als dulder een Griekschen koning, wiens zuiverheid als Griek dan nog bovendien niet onaanvechtbaar is. Toen in de 3e eeuw v. Chr. Pyrrhus van Epirus de Macedonische stad Aegae had veroverd, liet hij er een | |
[pagina 122]
| |
Gallisch garnizoen achter, welks soldaten de grafteekens der Macedonische koningen openbraken vanwege de kostbaarheden en het gebeente lieten slingeren. Plutarchus houdt Pyrrhus verwijtend na, dat deze zich hier verder niet druk over heeft gemaakt.Ga naar voetnoot58) Rome, dat als wapenspreuk had gevolgd ‘de trotschen vernederen en de onderworpenen sparen’, wordt gekerstend en het trotsche Heidendom op zijn beurt vernederd, en ook onderworpen niet gespaard. Clemens Alexandrinus in de 2e eeuw richt zich nog tot de heidenen met de aanmaning hun demonenvrees te overwinnen,, ‘u schamende graven te vereeren!’Ga naar voetnoot59), maar al vereeren de Christenen hun eigen martelaarsgraven, zij gaan later de graven der heidenen schenden, soms onder leiding van hun zielenherder; ledigen ze, om er zelf plaats in te nemen. Want hier komen de ‘Godloochenaars’ klagen en bidden, nu hun tempels gesloten of vernield waren. Doch nu zelfs hier geen rust meer! In de 4e eeuw stelt keizer Constantius mijnstraf op het officiëel-afgekeurde bedrijf, en een bewijs zoowel van de menigvuldigheid der wandaad als van de machteloosheid der straf is, dat dezelfde keizer daarna met den dood dreigt - waarna in de 5e eeuw Valentinianus III afslaat tot boete!Ga naar voetnoot60) Dit wat het algemeene betreft. Nooit wel zijn keizersgraven systematischer en farizeescher beleedigd dan door de fanatieke horden, die in naam van God-den-Zoon (in naam God-den-Zoon) aanbiddend) hun slavenhaat tegen God-den-Vader uitleefden door hun voorvaderlijke meesters de laatst-mogelijke vernedering aan te doen.... met de minst-mogelijke kans op vergelding, ja, rekenend op belooning in hun hiernamaals. Wie hebben het geweldig bouwwerk geruïneerd, dat Augustus voor zich en zijn verwanten had opgericht, en waar hij zelf de inscriptie's voor had ontworpen?Ga naar voetnoot61) Wie hebben de deur van de zuil van Trajanus opengebroken en de urn met 's keizers asch leeggeschud? Wie anders dan de ‘verkeerde’ Christenen, de zieken en huichelaars onder de aanbidders van het Ledige Graf, die niet duldden, dat | |
[pagina 123]
| |
andere graven een authentieker inhoud hadden bezeten?Ga naar voetnoot62) Zouden de woestijn-hermieten, die het zachte bloeiende vleesch der wijze Aspasia met oesterschelpen afkrabden tot een skelet (wel niet met goedkeuring, maar nog minder met afkeuring van St. Cyrillus) - zouden die de asch van een stel dwingelanden vreezen, die zich indertijd in duivelschen hoogmoed vergrepen aan de heilige martelaren!? Eeuwen later mijmert Byron in Rome nog (1818): ‘Whose arch or pillar meets me in the face,
Titus' or Trajan's? No, 't is that of Time;
Triumph, arch, pillar, all he doth displace,
Scoffing; and apostolic statues climb
To crush the imperial urn, whose ashes slept sublime,
Buried in air, the deep blue sky of Rome,
And looking to the stars....’Ga naar voetnoot63)
De ultramontane historicus Ludwig Freiherr von Pastor zal ons wel duidelijk maken, dat in Byron's ‘Tijd’ zich de krachten der Eeuwigheid openbaarden. Hij kontrasteert met pedante extaze: ‘jener Kaiser, der die Grenzen des Römerreiches am weitesten vorgeschoben, räumte das Feld dem armen Fischer von Galiläa.’Ga naar voetnoot64) Jawel, maar niet dan nadat die keizer een machtelooze schim was geworden, en nadat die visscher zich in gouden gewaden had gedrapeerd.... Trouwens, wie het mausoleum van Hadrianus heeft vernield, weten we dan maar al te wel. Het bestond uit een driedubbelen toren van wit marmer, omringd door Corinthische zuilen en beelden, en bekroond door de urn met vergulden pijnappel, waarin zich 's keizers asch bevond. De Byzantijnsche generaal Belisarius trok zich 537 in dit gebouw terug om er de verdediging tegen Vitiges en zijn Goten te voeren. Hij had geen munitie meer. Nood kent geen gebod. Beelden en zuilen werden bij stukken en brokken | |
[pagina 124]
| |
naar beneden geslingerd en de urn volgde.Ga naar voetnoot65) (De legende vermeldt niet, wat de te hulp gesnelde St. Michael van zulke onridderlijkheid vond.) De onderste toren is bewaard gebleven en bij ieder bekend als het kasteel St. Angelo; de pijnappel prijkt, leeg, in den tuin van 't Belvedere. De 18e-eeuwsche president de Brosses, antiquair en vrijgeest, bromt over Belisarius' einde: ‘je jurerois que c'est ce qui lui a porté malheur, et l'a fait mourir si gueux.’Ga naar voetnoot66) Ondertusschen is, voor zoover ik weet, Belisarius' persoonlijke schuld in dezen niet bewezen, al was hij 't wel, die het heldengraf van Theoderik den Groote bij Ravenna, dan wel slechts van een Ariaanschen ‘vloekwaardigen ketter’, maar toch weer van een Christen, van den inhoud heeft doen ‘reinigen’. - Verderop zullen wij nog zien, dat Her most gracious Majesty's most christian officers and gentlemen op vaster gronden van de brutaalste grafschennis aan te klagen zijn. Zouten wij onze verontwaardiging dus nog wat op. Wat nu de latere plunderingen betreft, is het makkelijk deze iedere ideëele glimp te ontzeggen, maar het blijft even moeilijk een slechte bedoeling aan te toonen als een ‘goede’. Het geldt de uitbarstingen eener massa, anoniem in de opwinding van opstand of oorlog verricht en meestal zoo anoniem gebleven, dat geen der deelnemers ter verantwoording kwam, laat staan tot woorden die wij als sleutels kunnen gebruiken. De Fransche kruisvaarders plunderden in 1204 te Constantinopel 's nachts de Byzantijnsche keizersgraven in de ApostelkerkGa naar voetnoot67), als voorgangers der Mohammedanen. In dit geval zal brutale roofzucht wel de eenige drijfveer zijn, maar tegen de pessimistische opvattingen van Le Bon en Sighele in, die der massa slechts minderwaardigheid toeschrijven, moet worden opgemerkt dat haar eerste optreden bij ons een kenmerk van wrekende gerechtigheid draagt. Bij den Beeldenstorm in 1566 te Doornik werd het graf van hertog Adolf van Gelre opengebroken, de ontaarde zoon die zijn (overigens niet bijster hoogstaanden) vader indertijd overvallen, afgezet en mishandeld had. Ondanks 90 jaren was het lichaam dank zij de goede balseming bewaard gebleven, | |
[pagina 125]
| |
zoodat het eenige dagen blootgesteld kon blijven aan de vervloekingen der min of meer Calvinistische massaGa naar voetnoot68), die voor God tegen hun koning in opstand kwam en dus ontaarde zonen vol zelfverwijt verfoeide. Minder goeds valt te zeggen van de Hugenoten. Tot het uiterste gebracht door een hiërarchie, waarmee niet te praten viel, en een monarchie, die niet te vertrouwen was, hebben zij bij hun plunderingen van kerken (o.m. in 1560) herhaaldelijk graven geschonden. Een geval als 't bovenstaande is mij daarbij niet bekend. Volstrekt geen verontschuldiging valt te bedenken, als wij in de 17e en 18e eeuw soldaten op vreemden bodem werkzaam zien. Zij streden in naam van geen enkele idee, en hebben dus maar één drijfveer: wraak voor den sergeants-stok....! In 1689 braken de Fransche troepen onder Mélac, op bevel van Louvois, de lachende velden van den Palts binnen, om deze in een kaal glacis voor Frankrijk te veranderen. In den Dom van Spiers werden vier grafplaatsen der oude Duitsche keizers geopend, zes bleven ongeschonden. (Wel te verstaan geldt dit echte graven onder den grond; de grafmonumenten in de kerk werden alle vernield.) En met welk een helsche woede deze slaventroep de vreemde doode heerschers - maar dan toch voor hun ‘heerschers’ -, aantastte, bleek pas voluit in 1900, toen een wetenschappelijke commissie opgravingen deed: men haalde toen de zware mijnboor te voorschijn, waarmee naar graven was gepeild. Dat naar kostbaarheden was gezocht, bleek uit de dooreengeworpen boven- en met rust gelaten ondergeraamte's; dat razernij zich had botgevierd, bleek uit de ingeslagen schedels: die van Rudolf, den stamvader der Habsburgers, vertoonde twee sabelhouwen.Ga naar voetnoot69) Van de tweede plundering, van Heidelberg in 1693 geeft Michelet, die eerder aan teveel dan aan te weinig chauvinisme lijdt, het volgende beeld: ‘Le soldat entre, sans combat et à froid; il tue pourtant un peu, puis bat, joue et s'amuse.... (Dames insultées).... Près de ces demi-mortes laissées là, la joyeuse canaille fait sortir les vrais morts, les squelettes, les cadavres | |
[pagina 126]
| |
demi-pourris des anciens électeurs. Effroyable spectacle! Ils arrivent dans leurs bandelettes, traînés la tête en bas. Nul officier, nul chef n'eût osé empêcher cela. Le père de la duchesse d'Orléans, de Madame, fut très spécialement distingué. On lui coupa la tête, puis on lui fit, le traînant par les pieds, son triomphe autour de l'église.’Ga naar voetnoot70) De speciale haat tegen den schoonvader van een Franschen prins bewijst wel, dat onze psychologie dezer geuniformeerde bandieten juist is. ‘Liselotte’ zelf gaf alle schuld aan minister Louvois en schreef nog vijf-en-twintig jaar later: ‘Je suis persuadée qu'il brûle comme il faut en l'autre monde pour son châtiment.’Ga naar voetnoot71) Maar ik geloof nu eenmaal secuurder aan de tuchtiging van soldaten op 't ondermaansche dan aan die van ministers in 't bovenaardsche. Maar was deze soldateska schuldig - of was het dieper beschouwd een maatschappij, die met stok en pijnbank zulke beestmenschen dresseerde tot werktuigen van haar eigen veroveringszucht? De idealist, de droomer staat verbijsterd tegenover deze helsche machten. Zijn wanhoop, ontstaan uit het besef van machteloosheid, breekt zich baan en opluchting in de poëzie. Chr. F.D. Schubart had zich door zijn manmoedige afkeuringen de toorn op den hals gehaald van hertog Karl Eugen van Wurttemberg (dezelfde, die den jongen Schiller tot het uiterste bracht). Schubart werd verraderlijk opgelicht, en zonder vonnis tien jaar op den ‘Hohenasperg’ gevangen gehouden, tot hij getemd en gekwezeld weer een baantje in 't vrije kreeg. In de eerste kerkerjaren ontstond zijn gedicht Die Fürstengruft (1779), geconcipieerd bij een vorstelijk requiem te München, en thans ‘uitgebroed’. ‘Da liegen sie, die stolzen Fürstentrümmer,
Ehmals die Götzen ihrer Welt!
Da liegen sie, vom fürchterlichen Schimmer
Des blassen Tags erhellt!
| |
[pagina 127]
| |
Die alten Särge leuchten in der dunklen
Verwesungsgruft, wie faules Holz;
Wie matt die groszen Silberschilde funkeln,
Der Fürsten letzter Stolz!
Entsetzen packt den Wandrer hier am Haare,
Geuszt Schauer über seine Haut,
Wo Eitelkeit, gelehnt an eine Bahre,
Aus hohlen Augen schaut.’
De edele vorst wordt niet geloochend, maar de slechte vorsten overwegen (niet alleen in Schubart's verbeelding): ‘Da liegen Schädel mit verloschnen Blicken,
Die ehmals hoch herabgedroht,
Der Menschheit Schrecken! - denn an ihrem Nicken
Hing Leben oder Tod.
Nun ist die Hand herabgefault zum Knochen,
Die oft mit kaltem Federzug
Der Weisen, der am Thron zu laut gesprochen,
In harte Fesseln schlug. - -
Vertrocknet und verschrumpft sind die Kanäle
Drin geiles Blut wie Feuer flosz,
Das schäumend Gift der Unschuld in die Seele
Wie in den Körper gosz.
Sprecht, Höflinge, mit Ehrfurcht auf der Lippe,
Nun Schmeichelei ins taube Ohr! -
Beräuchert das durchlauchtige Gerippe
Mit Weihrauch, wie zuvor!
Es steht nicht auf, euch Beifall zuzulächeln,
Und wiehert keine Zoten mehr,
Damit geschminckte Zofen ihn befächeln,
Schamlos und geil, wie er.’
| |
[pagina 128]
| |
Dit is, wel het meest imposant, het middenstuk van het gedicht. Het slot, dat den tyrannen de hel en den braven bestuurders het paradijs in 't vooruitzicht stelt, maakt, tenminste op moderne gemoederen, minder indruk. Reeds zeven jaar na Schubart's vrijlating zou zijn vloekgedicht met daden worden voortgezet: de ‘vorstengroeve’ der meest verwaten heerschers zou worden opengerukt en aan hun doode lichamen de vernedering voltrokken worden, die de levende al te zeer hadden gemist. Er wordt beweerd - en het is lang niet onwaarschijnlijk - dat juist de Fransche koningen uitmuntten door afkeer van hun eindelijke bestemming. Men vertelt tenminste dat Lodewijk XIV deels zijn paleis ten Z. van Parijs te Versailles deed bouwen, omdat hij vanuit dat te Saint-Germain het hinderlijke uitzicht op de basiliek te Saint-Denis genieten moest. Overigens is in 1590 Henri IV de laatste gaan bezichtigen, waar hij zich niet weerhield bij 't monument van zijn geduchte schoonmoeder (en zelfs bijna moordenares) Catharina de Medici ‘avec un petit soubris’ te verzuchten: ‘oh, qu'elle est bien là!’Ga naar voetnoot72) De Regent Louis d'Orléans bespaarde, blijkbaar uit cynisme, den 10- of 12-jarigen Lodewijk XV den aanblik zijner voorvaderlijke graven evenmin, tot ontsteltenis van den braven tijdgenoot.Ga naar voetnoot73) Ondertusschen, wanneer de familieleden van den bloede stierven, en grafwaarts moesten, naar dat onvermijdelijke, vermaledijde en ondertusschen menigmaal stil verlangde graf - dan gingen zij er heen in laatste pracht en praal. Barbier heeft elk dier optochten uitvoerig verslagen. Als voorbeeld kies ik die voor denzelfden hertog van Orleans in 1723. Vóór de begrafenis speelde zich een gebeurtenis af, die bijgeloovige gemoederen angst en wie weet? leedvermaak verschafte: de harten der vorsten werden uitgenomen en apart naar 't Parijsche klooster Val-de-Grâce gebracht - toen nu de lijkopening plaats vond, maakte de Deensche dog van den overledene zich plotseling van het hart meester en had dit driekwart op, vóór men het verhinderen kon! Het feit werd verzwegen, maar lekte uit: ‘ce qui marquerait une certaine malédiction.’Ga naar voetnoot74) | |
[pagina 129]
| |
Een paar dagen later volgde de plechtige uitvaart: ‘Le guet à cheval marchoit d'abord; ensuite l'écurie du Duc d'Orléans, ses valets de pied, cinquante pauvres, les pages de sa maison et tous ses officiers à cheval, deux carosses drapés à six chevaux couverts de noir pour les principaux officiers (le prince de Conti, l'archevêque de Rouen), ses Cent-Suisses, la pointe de la hallebarde en bas, ses gardes du corps, une vingtaine de pages de l'écurie du Roi; ensuite le chariot au catafalque, fort élevé, couvert d'un velours noir à croix d'argent et armoiries en or, deux aumoniers à cheval à côté du cocher; derrière, quatre gardes de la manche en deuil et pleureuse, et des gardes du corps qui fermoient la marche. Le tout étoit assez éclairé de flambeaux, mais rien de trop.’Ga naar voetnoot75) Maar nu komt de Fransche Revolutie; het ‘ancien régime’ wordt weggevaagd en Schubart's vizioen wordt werkelijkheid. De ‘Convention Nationale’ decreteerde 1 Aug. 1793: ‘Les tombeaux et mausolées des ci-devant rois, élevés dans l'église de Saint-Denis, dans les temples et autres lieux, dans toute l'étendue de la République, seront détruits le 10 août prochain.’ Aangezien overbrenging der lichamen naar de ‘fosse commune’ werd gelast, is deze daad dus door een radicale behoefte aan ‘égalité’ geïnspireerd. Ja, maar er was nog meer. De Revolutie gevoelde zich in dit tijdsgewricht uiterst bedreigd: de 1e Coalitieoorlog was juist begonnen, en een week van te voren had Mainz zich aan de Duitsche troepen moeten overgeven; de ‘levée en masse’ als wanhoopsmiddel werd noodzakelijk. En niet minder werd de Revolutie innerlijk bedreigd: veertien dagen te voren was Marat vermoord! En twee dagen na de opruiming van Saint-Denis werd dan ook besloten, dat Marat en zijn voorlooper Jean Jacques Rousseau de eer van het ‘Panthéon’ zouden deelachtig worden. Deze aanleiding en keerzijde der gebeurtenissen moet men wel kennen, vóór men zijn oordeel velt. De Fontanes stelt in zijn ode Les tombeaux de Saint-Denis (1817) de gebeurtenis voor als volgt: ‘Du sein des tombes renversées
Qu'on roule sans ordre et sans choix,
Tout-à-coup sortent courroucées
Les ombres de soixante Rois.’
| |
[pagina 130]
| |
In werkelijkheid waren deze ‘vertoornde schimmen’ substantieeler dan men verwachten zou. Volgens sommige berichten zou de commune van Saint-Denis reeds 6-8 Aug. de dolle volksmassa haar vernielingswerk hebben doen inzetten, waarbij de lichamen over straat lagen, en alleen Henri IV met respect zou zijn behandeld. Het officiele verslag der dagen 12-15 October luidt echter met meer decorum, zij 't met niet minder ijsbaarlijkheid. Men begon met de kist van Henri IV te openen: ‘Son corps s'est trouvé bien conservé, et les traits du visage parfaitement reconnaissables.’ Iets later kwam de Zonnekoning met gemalin en zoon aan de beurt: ‘Quelques-uns de ces corps étoient bien conservés; Louis XIV l'étoit aussi par ses grands traits, mais il étoit noir comme de l'encre.’ Een dozijn andere Bourbons volgde: ‘la plupart de ces corps étoient en putréfaction; il en sortoit une vapeur noire et épaisse, d'une odeur infecte, qu'on chassoit à force de vinaigre et de poudre....’ Op dag en uur, dat Marie-Antoinette, de laatste koningin, boette voor fouten meer van haar tijd en milieu dan van haarzelf, werd de kist van Lodewijk XV geopend, den voorganger van haar echtgenoot; den man dien men de woorden toeschrijft: ‘Après nous le déluge.’ Thans spoelde deze zondvloed zijn karkas nog weg. ‘Le corps retiré du cercueil de plomb, bien enveloppé de linges et de bandelettes, paroissoit tout entier et bien conservé, mais dégagé de tout ce qui l'enveloppoit, il n'offroit pas la figure d'un cadavre; tout le corps tomba en putréfaction -’: symbool van het Ancien Régime, dat men liquideerde! Het zal overbodig zijn uit het nuchtere doodgravers-verslag (alles is tenslotte gewoonte!) meer te citeeren.Ga naar voetnoot76) Vanaf de 14e eeuw tot aan de Merovingen trof men slechts gebeente aan, of stof. Aldus deze daad van gruwelijke grootschheid, waardoor de tyrannen van vroeger tot hun onderdanen werden vernederd, opdat men daarna nog slechts zou eeren wie hun volk weldeden - of, wie men achtte dat hun volk weldeden.Ga naar voetnoot77) | |
[pagina 131]
| |
Voor zoover ik weet heeft men in Europa nergens het Fransche voorbeeld gevolgd, met ééne uitzondering. Deze laatste zou men niet verwachten; om de algemeene reden, dat nergens de spanning tusschen onderdrukkers en onderdrukten zoo groot was als juist in Frankrijk en dus de revolutie elders zich geleidelijker en bedaarder voltrok - en om de bijzondere reden, dat zij onder ons uiterst flegmatisch, zij 't tevens vlegelachtig volk geschiedde. In 1795 namelijk werden de stadhouderlijke graven in de Jacobijnenkerk te Leeuwarden door een revolutionnaire massa behandeld op dezelfde wijze als twee jaren geleden die te Saint-Denis. Bij nader inzien kan gereedelijk worden toegegeven, dat tenslotte één groote tyran lang niet zoo irritant werkt als tweeduizend kleine tyrannetjes. De eerste is veraf, verricht af en toe wat goeds en leent zich dus dubbel tot idealiseering; de anderen zijn vlakbij, verrichten nooit iets bijzonders en worden dus dubbel gehaat. Daarbij is het bijzaak of de patriciër bij ongeluk vrijzinnig is en de ‘kerels’ bij ongeluk achterlijk zijn, zooals in het geval dat door anti-patriotten het familiegraf der vooruitstrevende Van der Capellen's bij Gorssel Aug. 1788 met buskruit werd vernield.Ga naar voetnoot78) (Waarvoor Rhijnvis Feith in een ‘machtige lierzang’ wraak nam.) Hoe dit zij, in Leeuwarden werd met den schedel der als ‘Marijke Meu’ († 1765) zoo populaire Marie Louise van Hessen-Kassel gekaatst, waarna het eerwaarde voorwerp verdween, en weer opdook toen een verzamelaar op den hoofschen inval kwam, het aan.... koningin Sophie te offreeren, die natuurlijk verzocht, het weer terug te plaatsen waar het behoorde. Wat geschiedde.Ga naar voetnoot79) Dat in de Fransche soldaten, ondanks de groote nivelleering van 1793, ondanks ‘la carrière ouverte aux talents’ zelfs, nog hetzelfde slaven-ressentiment broeide, dat een eeuw geleden te Spiers en Heidelberg was losgebarsten, bleek op den Spaanschen veldtocht van 1808 en den Russischen van 1812. Even erg werd | |
[pagina 132]
| |
huisgehouden in 't ‘Panteon’ der ‘San Isodro’ te Leon, als in de Aartsengelenkerk van 't ‘Kremlin’ te Moskou. Onze generaal Van Dedem van ‘de Gelder’ zegt zelf: ‘Le tombeau des czars (lees: der Moscovitische grootvorsten) n'avait point été respecté; j'ai vu les corps embaumés des princes, foulés aux pieds des soldats, qui avaient cru s'enrichir par leurs dépouillés, en prenant les pierreries en stras pour des pierres fines.’Ga naar voetnoot80) Op dezelfde manier braken in 1810 Engelsche nakomers het mausoleum van den markies de Pombal, den Portugeeschen minister en Jezuïeten-verdrijver, open, en werd zijn gebeente onder de hoeven der gestalde paarden vertrapt.Ga naar voetnoot81) | |
VI.De geschiedenis gaat verder. Het Imperialisme der Europeesche volkeren gaat de anders gekleurde rassen onder het juk dwingen. Men onderwerpt ze en buit ze uit, zonder hen te kennen: zij genieten immers het onwaardeerbare voorrecht - ja, en door welke Godsgezanten! - met het eenig-ware en eenig-reddende Christendom kennis te maken. Zoo Cortez in Meico, Pizarro in Peru, Coen op Java. Eerst in de 19e eeuw, minder wel onder invloed der humane 18de-eeuwsche en romantische 19de-eeuwsche wetenschap aangaande talen, beschavingen en volken, dan wel onder invloed van het inzicht ‘naturae parendo imperare’ komt een meer tactische, om niet te zeggen ethische politiek naar voren. Waarom precies het graf van den ‘heilige’ geschonden werd bij wegenaanleg, wat een der aanleidingen werd tot den Java-oorlog 1825-'30, weet ik niet; vermoedelijk hielden domheid en brutaliteit elkaar in evenwicht. De laatste domineert echter bepaald als de Engelschen in Afrika optreden gelijk zij doen. Ja, zekere (vooral zekere) sluwheid doet mee als de Engelsche kolonel, die den Zoeloe-koning Ketsjwajo najaagt, 1879 de restes van diens vader Panda doet opgraven, want zóó kan hij den Zoeloe's wijsmaken dat men den zoon gauwer pakken zou! Het gebeente wordt in een beschuitblik gestopt, en verricht weldra | |
[pagina 133]
| |
het verwachte wonder. Bisschop Colenso protesteerdeGa naar voetnoot82) - maar de Kerk gedraagt zich tegenover den Staat meestal als een sentimenteele vrouw, die onder de plak zit: zij huilt altijd, maar steeds te laat en in ieder geval vergeefs. Zooals ook hier binnen de twintig jaar bleek: Kitchener had bij Omdurman met het nieuw-uitgevonden machinegeweer de cavalerie der Mahdistische fanatici neergemaaid en overwoog den nekslag van het verzet. Eenige Soedansche officieren verklaarden, dat men alleen door het graf van den Mahdi te vernielen het geloof aan zijn wederopstanding (tot onder hun eigen troepen) breken kon. Kitchener liet dus ook dit graf schenden en wilde den schedel naar 't ‘College of Surgeons’ sturen - een bewijs, hoezeer den generaal anderzijds toch ook weer de belangen der cultuur ter harte gingen. Maar.... koningin Victoria, het pleit voor haar, kwam hier tegen op. ‘After all, he was a man of a certain importance’, vond zij, en dus werd de schedel stilletjes begraven, en heeft geen doctorandus gelukkig gemaakt.Ga naar voetnoot83) Ja, onze wetenschap moet ook in dit verband genoemd worden. Liggen daar niet in het museum te Caïro de mummies der Pharao's uitgestald voor de blikken van op sensatie beluste plezierreizigers? En kan zoo niet een Duitsch geleerde met verrukking vaststellen, dat Sebenjen-Re (‘wien de Zonnegod dapper maakte’) aan den vooravond van den veldslag waarin hij sneuvelde.... pas geschoren was?Ga naar voetnoot84) Dàt weten we dan nu toch maar! - De Farao's moeten wèl ervoor boeten, dat zij hoe dan ook wilden voortleven. Zij leven nu voort, maar dan ook hoe? Nu mag ter verontschuldiging van onzen tijd worden aangevoerd dat Egypte reeds lang vóór ons door Perzen, Grieken, Romeinen, Arabieren enz. afgeloopen was en mummies veler pharao's reeds in de eerste eeuw v. Chr. veiligheidshalve uit hun pyramiden werden overgebracht naar de afgelegen ‘Vallei der Graven’. De roovers wisten ze echter ook hier te vinden, zooals de blijdschap over het eerste òngeschonden graf, van Toet-Ank-Ammon in 1922, afdoende aantoont en zoo heeft de Engelsch- | |
[pagina 134]
| |
Egyptische regeering zich gedwongen gezien in 1881 het museum als laatste rustoord aan te wijzen.Ga naar voetnoot85) Het gaat hier echter niet over het beveiligen, maar over het ontheiligen; het eerste even noodig als het laatste onnoodig. Ik weet niet, of waar is, dat na duizenden jaren werkende vergiften (laat staan occulte krachten) Lord Carnarvon c.s. werkelijk hebben gedood, maar zonder eenig bijgeloof gelooven wij, dat impiëteit haar eigen dragers vaak letterlijk, en altijd overdrachtelijk ‘doodt’. Niet direct, maar indirect is het Imperialisme schuldig aan de grafschenderijen op groote schaal, die zich de laatste jaren in China, als zoovele ontbindingsverschijnselen van dit oeroude reuzenlichaam, vertoonen. Grootendeels zijn zij gemeenweg ontsprongen uit begeerte naar den ongeloofelijken rijkdom aan juweelen, sieraden en kunstvoorwerpen, die den gestorven keizers meegegeven werd.Ga naar voetnoot86) Mag men de verhalen gelooven, dan was de geduchte keizerin-weduwe Tsoe-Hsi, Boxer-nagedachtenis, gebed op een matras, die alleen al bestond uit 84000 ons goud, 10000 robijnen en 2000 paarlen, en gehuld in een staatsiegewaad dat 6000 edelsteenen bevatte. Duizenden van deze stukken verschenen al op de internationale markt, om armen, halzen en boezems van vrouwen, dochters en vriendinnen der Amerikaansche en Japansche upper-ten te sieren. Niet alleen hebben deze roovers afgeschud het oeroud en overheilig ontzag voor de voorvaderen, dat de groote meester Confucius zijn volk inboezemdeGa naar voetnoot87), maar bijv. Li, ‘de grootvoetige’, is zoo efficiënt, dat hij een bekwaar antiquair al dadelijk bij zijn bende heeft ingedeeld! - Overigens probeeren sommige Chineesche kranten (in ernst?) deze gebeurtenissen goed te praten, door ze voor te stellen als ‘straf des hemels’, daar de Mantsjoekeizers indertijd na 1644 de graven der (echt-Chineesche) Ming-dynastie hadden geplunderd! Terwijl hier het oudste rijk der wereld in ontzettenden zelfstrijd | |
[pagina 135]
| |
verkeert, of het zich kan verjongen of niet, werpen wij ook een blik op Sowjet-Rusland. Een aequivalent besluit met 't Fransche van 1793 is hier niet genomen, wel een wonder, als men bedenkt hoe in de ‘Peter- en Paulvesting’ de grafkerk der Tsaren en de kazematten der politieke veroordeelden elkaar belenden. Overigens heeft de Sowjet-regeering wel in 1926 (of '33?) de zilveren kisten der Tsaren door eikenhouten doen vervangen ten bate der armenzorg; een zuiver nihilistisch-humanitaire maatregel dus. In hoeverre de sensationeele verhalen over de leege kist van Alexander I en derg. waar zijn, weet ik niet; zeker is dikdoenerij de reportage over ‘het van smart verwrongen gelaat van Peter I’: immers wel stierf de grootste Tsaar onder hevige krampen, maar natuurlijk heeft de dood deze sporen allang weggewischt. En of de arbeiders nù nog voor hem op de vlucht sloegen? Dan liepen zij zeker door tot Lenin's mausoleum! (Ondanks Trotzki, die zich over dat monument ergert, als Robespierre over Marat.)Ga naar voetnoot88)
* * *
Hier staken wij ons necropolitisch overzicht. Het had langer, had ijselijker, had verhevener kunnen zijn. Minstens vier groote leiders van volkeren zou onze tijd, hen niet alleen in 't verleden verafgodeerend, dolgaarne op willen delven, teneinde ook hier pas met de hand op een of ander reliek de wellustige rillingen van het historisme ten volle te genieten. Een paar jaar geleden werd gemeld, dat zoowel mr. Carter, de gelukkig overlevende vinder van Toet-Ank-Ammon's graf, als een Italiaansche commissie naar de ‘mummie’ van Alexander den Groote zochten. Het zou inderdaad voor Mussolini nog wat anders zijn, als deze bij hem achter 't bureau kon staan, dan die bustes van Caesar en Dante er op.... Maar, gelijk hiervoor reeds bleek, van des Macedoniër's graftempel, laat staan van zijn ‘mummie’Ga naar voetnoot89), is niets over. Eveneens hoort men gewagen van de verdwenen tombe van Dsjengis-Khan te Karakoroem, en van die der geweldenaars uit | |
[pagina 136]
| |
den maalstroomtijd der volksverhuizingen, AlarikGa naar voetnoot90) en Attila. Maar deze groot-plunderaars troffen hun maatregelen zoo deskundig, dat de kleine kollega's van later wel voor altijd teleurgesteld zullen blijven. Een paar maanden geleden werd gemeld, dat op den berg Nebo de ‘grafsteen’ van Mozes gevonden was, door Yankees natuurlijk. Verder hoorde men hier niet van, zoodat alsnog weder geldt het Bijbelwoord dat Jahwe zijn dienaar begroef ‘en niemand heeft zijn graf geweten, tot op dezen dag.’Ga naar voetnoot91)
In een vervolg op deze studie hopen wij de symboliek der hier behandelde feiten na te gaan in verband met de psychologie van hem, wien zij 't diepst betreffen: van den historicus. |
|