| |
| |
| |
Maandelijksch overzicht
Vincent.
Met grooten als Rembrandt, Rafaël, Michel Angelo, Dante.... deelt Vincent van Gogh het eigenaardige voorrecht, bij zijn voornaam te worden gekend.
Ja, nú!
Nu is het voldoende, om ‘Vincent’ te zeggen, en iedereen weet dan, wie er wordt bedoeld. En wanneer uit de collectie A. Bonger, een zelfportret van dezen Vincent aan het Rijksmuseum te Amsterdam, ten geschenke wordt gegeven, is iedereen het er mee eens, dat dit een ‘aanwinst’ moet worden genoemd.
‘Het Leven van Vincent van Gogh’, zooals dit thans, in een lijvig, keurig uitgegeven boekdeel voor ons ligt, geschreven door Irving Stone, en vertaald door mevr. J.A.M. Berkhout-Willemse (uitg. Hollandia Drukkerij N.V. te Baarn) is van het begin tot het einde een lijdensgeschiedenis, maar zoo tragisch, zoo navrant, dat er een rilling door onze leden gaat, als wij eindelijk het boek gesloten hebben, en wij met een gevoel van wanhoop vragen:
Waarom?....
Waarom, als iemand een kunstenaar is, waarom, als hij later, noodzakelijkerwijze, tóch moet worden erkend, - moet hij bij zijn leven zooveel smaad en honger en gebrek en miskenning verduren.... en waarom moet hij, zoo dikwijls, helaas! zelfs sterven in ellende?
.... Waarom?
Und ein Narr wartet auf Antwort.
Want er is geen antwoord op deze vraag. Het lijden door domheid, willekeur, engheid, kwaadwilligheid, schijnt inhaerent te zijn aan het kunstenaarschap. Rembrandt beleefde nog de ver- | |
| |
nedering, zich failliet te zien verklaren, Shelley kwam om, toen hij nog nooit ook maar eenigerlei publiek genoegen had ondervonden van zijn werk, en wij kennen haast geen somberder, poignanter lectuur, dan de Shelley Memorials, door Mary Shelley uitgegeven na den dood van haar man. En nu verschijnt er een geheele bibliotheek boeken over Shelley, en zijn eigen werken worden uitgegeven in een pracht-editie van vijftig gulden het deel! En Rembrandt, als hij nu nog leefde, zou de rijkste rijkaard van de wereld zijn.
Waarom?
De eene zegt: Qui a le médaille a le revers. Een ander: Het zijn even goed je vijanden, die je reputatie maken, als je vrienden. Een derde: een artiest moet honger lijden, als hij niet ‘stark geparst’ wordt, levert hij nooit het beste werk, waartoe hij in staat is. Een vierde, gezapig gezeten in het beste eethuisje der stad, decreteert: Laat de kunstenaar toch gaan sterven op stroo. En weer een ander dicht: De mensch moet doodgaan, eer de kunstenaar leeft, of:
As cedars, beaten by continually storms,
So great men flourish.
* * *
Het is een vast-staand feit, dat de waarachtige kunstenaar zijn tijd vooruit is, en zijn tijd vooruit moet zijn. Want bevindt hij zich op hetzelfde peil als het groote publiek, dan kan hij pleizier hebben van zijn productie, hij wordt bij zijn leven geprezen en.... betaald, - maar met zijn dood is hij ook onmiddellijk verdwenen. ‘De man van den dag, is gewoonlijk de man van één dag.’ (Irving Stone.) En daarom is het ook wel te begrijpen, dat de baanbreker, degene, die iets nieuws, iets anders brengt, niet onmiddellijk inslaan kan. Tegen dit onbekende, ‘noch nie dagewesene’, verzet zich de bekrompen geest van den doorsneemensch; een vreemd gevoel van onheimelijkheid bekruipt hem, en hij laat er zich maar liever niet mee in.
Dat laat zich, zooals gezegd, wel begrijpen. Het leeren gewend raken aan het absoluut nieuwe, is iets wat tijd vereischt. En wij kunnen het 't banale, gewone publiek dan ook nauwelijks verwijten of kwalijk nemen, dat het nieuwe, wat een volkomen onwenteling
| |
| |
in het bestaande zal brengen, niet direct wordt aanvaard, of met waardeering binnengehaald.
Laten we zelfs aannemen, dat dit niet anders kan. De mensch moet leeren eten, leeren lezen, leeren begrijpen, leeren accepteeren. In den loop der jaren zijn nieuwe spijzen aan ons menu toegevoegd, - pinda's, bananen, tomaten, grapefruit bijvoorbeeld, waar onze voorvaders niet aan dachten, terwijl men ze zelfs heeft leeren lekker vinden! En vooral in ons Nederland, met zijn oorspronkelijke stoere, stugge bevolking van ‘hoofdige’ boeren en onwrikbare visschers en schippers, kost het hevige moeite en geweldige zelfoverwinning om zich aan het nieuwe aan te passen! Goed, nogmaals, goed. We kunnen ons eenigszins in den zielstoestand van dezulken verplaatsen, - maar wat niet te begrijpen is, onmogelijk te begrijpen, of psychologisch te verklaren, dat is de hoon, de haat, de woeste, verderven willende hartstocht, en die geen middelen ontziet, geen laster, geen leugen.... waarmee het nieuwe bestreden wordt.
Niet alleen in de kunst, maar bij alle wegbereiders, op welke terreinen dan ook, doet zich dit verschrikkelijke verschijnsel voor. Edison, thans beschouwd als weldoener der menschheid, werd als een misdadiger behandeld, totdat hij op den weg naar Boston van uitputting en gebrek is neergezonken. En met welke wapenen werd De Nieuwe Gids bij zijn verschijning bestreden? Het was een ware Hetze, een huée van woorden en daden; men trachtte het nieuwe verschijnsel door het belachelijk te maken, te hoonen, te belasteren, uit den weg te stooten.... en deze wilde vernietigingsdrang, deze blinde passie is onverklaarbaar.
Of.... niet onverklaarbaar?
Neen. Want al deze handelingen en uitingen zijn het instinctmatig verzet van de middelmatigheid tegen het genie.
Omdat de mediocriteit voelt, dat, als het nieuwe wint, het met háár gezag gedaan zal zijn, en zij zal moeten verdwijnen in den stroom van het komende.
Het komende waardevolle, dat niet het voorbijgaande, maar het blijvende zal zijn.
En dat al het verzet van de kleinzieligheid, de stomheid, de engheid nutteloos is, werd reeds honderden malen in de geschiedenis der menschheid bewezen. Al gaat het langzaam, het
| |
| |
brein, de ziel, of hoe men het noemen wil, wordt meegesleept in den algemeenen gang, en gaat later heel ‘gewoon’ vinden, wat eerst zoo absurd en onaannemelijk geleken had.
Om een paar voorbeelden te noemen: wijzelf, die niet muzikaal zijn en de muzikale evolutie van den laatsten tijd in geen enkel opzicht hebben meegemaakt, noch in theorie noch in praktijk, werden, op een kerk-concert- oneindig meer dan door Händel b.v. getroffen door het onvergelijkelijk prachtige Te Deum van Diepenbrock. Wij voelden ons daardoor, hoe langer hoe hooger, een hemel ingevoerd.... En, evenmin geschoold in de schilderkunst, voelden wij ons in een nummer van The Studio over Fransche kunst, volstrekt niet vreemd staan, integendeel, tegenover Signac, Seurat, Cézanne, Gauguin, wier eerste pogingen waren uitgeduiveld, ja, vervloekt....
Het waarlijk waardevolle zegeviert altijd. En le souffle de l'histoire blaast al het kaf uit het koren weg....
* * *
Irving Stone heeft een ontzaglijken arbeid verricht, door een boek te schrijven over Vincent van Gogh. Hij noemt zijn werk een ‘roman’, gedeeltelijk waarschijnlijk uit bescheidenheid, gedeeltelijk omdat hij zijn stof dermate heeft gedramatiseerd, met gesprekken en de weergave van psychische gevoelens, dat hij zijn oeuvre niet langer een ‘studie’, die uiteraard droger is en meer ‘matter of fact’, noemen kon.
Met een grenzelooze toewijding, een nooit aflatende sympathie, een eindeloos geduld, en een allerfijnst begrip, heeft Irving Stone dit arme leven beschreven, en het ons schrijnend voelbaar gemaakt, hoe het lijden, het gebrek, de miskenning, den genialen schilder tot zenuwziekte en waanzin martelen moest. En al weten wij natuurlijk niet, of alles wat hij zegt, van phase tot phase werkelijk ‘zoo’ is geweest, wij voelen overduidelijk, dat het zoo geweest zou kunnen zijn. Irving Stone heeft voornamelijk gebruik gemaakt van Van Gogh's meeningen, mededeelingen en oordeelvellingen uit zijn Brieven, en heeft, door zijn eigen inzichten mee, hierdoor Vincent van Gogh's figuur voor ons opgebouwd.
| |
| |
Noodzakelijk was het voor den auteur, om ook andere personen in het boek levend te laten optreden: Mauve, Weissenbruch, de Bock, Tersteeg.... of hij deze mannen juist heeft getypeerd, kunnen wij niet beoordeelen, doch alweder: wij voelen, dat zij zóó geweest zouden kunnen zijn. En wij zijn het geheel eens met de uitgeefster der Hollandsche bewerking, die zegt:
‘In dezen roman, geweven om het leven van een der meest geniale, meest miskende en meest dramatische onder de Hollandsche schilders, volgt de schrijver zijn hoofdfiguur met een geestdrift, een bezieling, een toewijding, die, niettegenstaande zijn uiterst sobere pen (de auteur is een mensch van den modernen tijd, en heeft geen rhetoriek of valsche sentimentaliteit noodig om effect te bereiken! N.G.) de belangstelling, de sympathie, het spannend (gespannen N.G.) medeleven van den lezer, van het begin tot het einde van zijn werk weet te boeien.’ En zoo is het inderdaad!
Men leest dit levensverhaal als een boeienden roman, waaraan de ondergrond van realiteit een kruidigen bijsmaak geeft. En machtig interessant is de beschrijving van het Parijsche kunstleven der ‘grootste renaissance sinds de vijftiende eeuw in Italië.’ En Vincent van Gogh's roman is evenzeer de roman, of beter nog de tragedie van Georges Seurat, Paul Cézanne, Toulouse Lautrec, Henri Rousseau....
Het knijpt ons hart toe, als wij lezen over deze ‘onoverwinnelijke vechters voor hun ideaal’, allen jong, arm, miskend, onbemind.... en wier nazaten nu den oogst binnenhalen, door deze lijders gezaaid.
Het eene drama na het andere wordt voor onze ontstelde oogen opgevoerd: wij beleefden in l'Oeuvre van Emile Zola den ontzettenden strijd en de débâcle van Paul Cézanne.... wij hooren, hoe de kunsthandel Durand Ruel nu en dan een Manet verkoopt, en dat dit ongeveer alles is:
- Maar hoe leven zij dan?
- Dat weet de hemel. Rousseau geeft vioollessen aan kinderen, Gauguin leent van zijn vroegere beursvrienden, Seurat wordt door zijn moeder onderhouden, Cézanne door zijn vader. Ik heb geen idee, waar de anderen het geld voor hun werk en hun levensonderhoud vandaan krijgen....
| |
| |
Misère noire. Honger. Hoon. Tegenwerking. Dat was het lot der wereldberoemden van heden: Edouard Manet, Degas, Renoir, Courbet, Claude Monet.... de Impressionisten, wier werk onweerhoudbaar de menschheid overwon....
(De uitdrukking Impressionisten dateert van 1874, toen Claude Monet bij Nadar een schilderij had geëxposeerd, dat hij genoemd had ‘Impression: Soleil levant’. Een journalist, Louis Leroy, noemde hem toen ‘Impressioniste’, en daarna werd de geheele groep medestanders van Manet ‘impressionistes’ genoemd.)
Hoe deze kunstenaars zichzelf ‘ontdekten’, is reeds een roman. Ook Vincent van Gogh ‘wist’ eerst niet, dat hij schilder was, evenmin als Gauguin, die zijn winstgevende betrekking, zijn vrouw, zijn kinderen, zijn comfortabel huis opgaf, om als een zwervend artiest te Martinique te gaan leven....
Toulouse Lautrec.... opgesloten in een krankzinnigengesticht. Georges Seurat, op dertigjarigen leeftijd gestorven, tengevolge van overwerken. Paul Gauguin, van kapitalist verworden tot bedelaar. Rousseau levend begraven in zijn hol bij de Bastille; Cézanne, een verbitterd kluizenaar.... Vincent van Gogh.... geëindigd, in waanzin, in vertwijfeling....
Zoo was het toen.
En nu....?
Thans wordt Paul Gauguin's ‘Vanwaar komen wij’ door het Museum of fine arts te Boston, gekocht voor.... 40.000 dollar = een ton gouds.
Toen er in de Orangerie te Parijs een tentoonstelling werd gehouden van Paul Cézanne zonden Moskou, Londen, Oslo. Praag, er hun schatten heen, terwijl in 1906 het Luxembourg nog geen stuk van hem wilde hebben! Thans spreekt men van ‘de zeer edele kunst van den Meester van Aix!’ die, toen zij voor het eerst werd tentoongestled beschermd moest worden door de politie tegen de woede van het publiek.
En Vincent van Gogh.... highest form of flattery.... wordt vervalscht, als met de Grooten onder de Grooten uit alle landen en tijden is gedaan....
Op het oogenblik werpt zich wederom een nieuwe richting in de schilderkunst op; wij bedoelen de internationale groep der ‘Artistes Musicalistes’, die in hun schilderijen de verhouding
| |
| |
tusschen muziek en schilderkunst bedoelen uit te drukken. Oprichter van deze groep is de Franschman Henry Valensi; medestrijders zijn o.a. Lempereur Haut, Maurice Lerouille, Louise Janin, de Belg Victor Servranckx, de Rus Popol, en de Engelschman Edward Judd.
En zoo gaat de tijd steeds voort. Schift het afval van het graan, en doet steeds weer nieuwe gewassen gedijen....
* * *
Het werk van Irving Stone over Vincent is diep, diep aangrijpend. Het schokt ons tot in onze ziel den gigantischen worstelstrijd dezer artiesten te aanschouwen. Zij zijn allen gebleken reuzen te zijn, die door een kleinen knaap, in casu pers en publiek, lichamelijk tot vernietiging konden worden gebracht. Doch geestelijk hebben zij over de geheele lijn gezegevierd, evenals de helden der Nieuwe Gids beweging, die een halve eeuw lang onversaagd stand hebben gehouden, en.... ten slotte overwonnen....
Geduld, volharding, moed, zijn de eigenschappen, die vernieuwers moeten bezitten.... maar hoe velen.... of liever hoe weinigen.... kunnen nog tijdens hun leven van hun triomf genieten?....
Ofschoon een roman, staat Irving Stone er voor in, dat zijn boek, behoudens enkele technische vrijheden en hier en daar een fictieve passage, ‘absoluut waar’ is. Behalve de brieven van Vincent, die te zijner beschikking waren, volgde de auteur op zijn reizen door Holland, België en Frankrijk, overal van Gogh's spoor, en had zeer veel kennis te danken aan de ontelbare van Gogh-vrienden en bewonderaars in Europa, die hem ‘gul hun tijd en hun materiaal hebben afgestaan.
Desalniettemin moet men een zeer knap geïnspireerd schrijver zijn, om zóó levend, bijna visionnair een beeld te hebben kunnen oproepen in zijn verschillende periodes te Londen, in de Borinage, te Etten, den Haag, Nuenen, Parijs, Arles, St. Rémy en Auvers, van den ongelukkigen Vincent, die, als hij nog eens terug komen kon, wel verbijsterd het hoofd schudden zou over de veranderde wereld, die hem, toen hij er in leefde, stellig wel eens heeft doen denken, dat ‘earth is the Bedlam of the Universe (Edward Young.)
| |
| |
De vertaling van dit interessante, inhoudsvolle, historisch hoogst belangrijke boek, (dat in een keurige, welverzorgde uitgave vóor ons ligt,) en die wel niet zeer gemakkelijk zal zijn geweest, valt alleszins te loven.
En wij hopen van ganscher harte, dat dit werk ontzaglijk veel gelezen mag worden. De lezer zal van de lectuur terugkomen: ‘a sadder but a wiser man’, en misschien zal deze grootsche poging tot eerherstel er iets toe kunnen bijdragen, dat de menschheid tegenover het nieuwe, onbekende, zich voortaan voorzichtiger, vriendschappelijker, begrijpender en nobeler zal weten te verhouden.
N.G.
|
|